ECLI:NL:RBMNE:2024:5406

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
16-087647-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 september 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1992, die werd beschuldigd van witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de betrokken geldbedragen en goederen afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, en dat het recht op een eerlijk proces niet was geschonden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet adequaat kon worden beschuldigd van witwassen, omdat de verklaringen van de verdachte over de herkomst van de betrokken goederen en geldbedragen voldoende concreet en verifieerbaar waren. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte gelast, waaronder een Audi en een Fiat, evenals contante bedragen en schoenen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Openbaar Ministerie om voldoende bewijs te leveren voor de beschuldigingen van witwassen, en dat de verdediging recht heeft op een eerlijk proces, zelfs bij overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-087647-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 21 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie, mr. A. Drogt, en van dat wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. C.H.J. van Dooijeweert, advocaat te Barneveld, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 24 juni 2019 tot en met 13 maart 2021 in Woudenberg zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan witwassen van geldbedragen;
Feit 2
in de periode van 1 januari 2018 tot en met 13 maart 2021 in Woudenberg zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van diverse goederen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft de verdediging een preliminair verweer opgeworpen.
De ontvankelijkheid van het OM
3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging, omdat het recht op een eerlijk proces, zoals volgt uit artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), geschonden is. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden. Volgens de raadsvrouw is ten eerste van belang dat de verdediging meermalen het OM heeft verzocht om de zaak op zitting te plannen, terwijl iedere reactie van de officier van justitie uitbleef. Deze onzekerheid heeft veel impact gehad op het leven van verdachte. Ten tweede is de waarheidsvinding ernstig bemoeilijkt door het tijdsverloop. De periode waarop de tenlastelegging ziet, is lang geleden en over de verdenkingen van feit 1 is verdachte tot op heden niet gehoord. Dit heeft tot gevolg dat de verdediging zich niet meer adequaat kan verweren en dat betekent dat het recht op een eerlijk proces in het geding komt. Er zijn bovendien geen belangen die zich verzetten tegen niet-ontvankelijkheid van het OM, zoals bijvoorbeeld de belangen van slachtoffers.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat weliswaar sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en dat dit aan het OM te wijten is, maar dat dit volgens het uitgangspunt van de Hoge Raad niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het OM. In de visie van het OM is artikel 6 EVRM niet geschonden. Van bijzondere omstandigheden waardoor de waarheidsvinding in het geding zou zijn is geen sprake, nu de verdenkingen niet dusdanig lang geleden zijn dat verdachte daarover geen nadere verklaring zou kunnen afleggen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het preliminaire verweer. Dit betekent dat het OM ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. De rechtbank licht deze beslissing als volgt toe.
De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte volgens artikel 6, eerste lid, EVRM recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte, langer dan redelijk is, onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 juni 2008, herhaald in het arrest van 12 juli 2022, vooropgesteld dat alleen de overschrijding van de redelijke termijn als zodanig geen grond vormt voor de niet-ontvankelijkheid van het OM, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leidt een inbreuk op de verdedigingsrechten van een verdachte (die niet onder het bereik van artikel 359a Sv valt) niet tot de niet-ontvankelijkheid van het OM, tenzij sprake is van het uitzonderlijke geval dat die inbreuk van dien aard en zodanig ernstig is dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak wordt het volgende overwogen. Verdachte is op 21 april 2021 voor het eerst verhoord. De rechtbank ziet in het dossier aanknopingspunten voor het oordeel dat op dat moment de redelijke termijn is aangevangen. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van dergelijke bijzondere omstandigheden die een langere procesduur rechtvaardigen, is niet gebleken. Daarmee is de redelijke termijn met ruim 16 maanden overschreden.
Zoals gezegd leidt alleen de overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van het OM. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of ook sprake is van een inbreuk op de verdedigingsrechten van dien aard en van zodanige ernst dat niet langer sprake is van een eerlijk proces. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in deze zaak niet het geval, omdat de overschrijding van de redelijke termijn fors, maar niet buitensporig groot is. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de waarheidsvinding in deze zaak door de overschrijding zodanig is bemoeilijkt dat verdachte zich niet meer adequaat heeft kunnen verdedigen. Er is dus geen sprake van een inbreuk op de verdedigingsrechten die zodanig groot en van dien aard is dat het recht op een eerlijk proces geschonden is.
Het voorgaande betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak geen afbreuk doet aan het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het OM is dus ontvankelijk in de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Volgens de officier van justitie voerde verdachte met haar (ex-)partner [A] een gezamenlijke huishouding en wist verdachte van zijn illegale praktijken en inkomsten. Het OM vindt de verklaringen van verdachte, dat zij financieel onafhankelijk was van [A] en alleen van haar eigen inkomen en financiële hulp van haar ouders heeft geleefd, onvoldoende onderbouwd, onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte dan ook wist dat de geldbedragen en voorwerpen die in de tenlastelegging zijn genoemd afkomstig waren uit enig misdrijf. Bovendien is volgens de officier van justitie sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [A] , zodat het medeplegen van feit 1 bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Volgens de raadsvrouw kan niet de conclusie worden getrokken dat het niet anders kan dan dat de geldbedragen een criminele herkomst hadden en de voorwerpen afkomstig zijn van crimineel geld, dan wel dat verdachte dat wist. De standpunten van de raadsvrouw worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank legt hierna aan de hand van het beoordelingskader voor witwassen per feit uit waarom.
4.3.1
Het uitgangspunt: vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, kan toch bewezen worden geacht dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, wanneer het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het OM bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Als door het OM feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het OM nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal de rechtbank moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als zo'n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
4.3.2
Feit 1
4.3.2.1 Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en de behandeling ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 24 juni 2019 is op de bankrekening op naam van verdachte een geldbedrag van 10.000 euro bijgeschreven met als omschrijving ‘A klasse [kenteken 1] ’. Verder is op 3 september 2020 een geldbedrag van 2.520 euro in contanten gestort op haar bankrekening.
4.3.2.2 Het oordeel van de rechtbank
Bijschrijving van 10.000 euro
De rechtbank is ten aanzien van het bijgeschreven geldbedrag van 10.000 euro niet van oordeel dat een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen aan de orde is. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het geld de opbrengst van de verkoop van een auto door haar (ex)partner [A] betrof en dat hij haar had gevraagd het geld op haar rekening te ontvangen. De officier van justitie is ervan uitgegaan dat de verkochte auto ook daadwerkelijk aan [A] toebehoorde, hoewel de auto niet op zijn naam stond. De rechtbank acht het feit dat [A] driemaal in die auto is aangetroffen daarvoor echter onvoldoende en ziet daarvoor verder geen aanknopingspunten in het dossier. Bovendien blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de door het OM aangedragen feiten en omstandigheden onvoldoende dat verdachte moest vermoeden dat het geldbedrag afkomstig was uit de opbrengsten van phishingfraude of uit enig ander misdrijf waarmee haar (ex-)partner zich bezighield. Het OM heeft bijvoorbeeld geen feiten en omstandigheden aangedragen die betrekking hebben op de herkomst of de aankoop van de betreffende auto. Vanwege het ontbreken van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen spreekt de rechtbank verdachte van dit onderdeel vrij.
Storting van 2.520 euro
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de storting van het geldbedrag van 2.520 euro in contanten wel een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen bestaat, gezien de geringe legale inkomsten van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank past de contante storting van 2.520 euro namelijk niet bij wat bekend is over haar legale verdiensten in de ten laste gelegde periode en daarmee bestaat een gerechtvaardigd vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Echter, de rechtbank overweegt dat de politie verdachte tijdens het (enige) verhoor op 21 april 2021 niet heeft gehoord over deze verdenking. Verdachte is toen enkel gevraagd naar de voorwerpen van feit 2, dus niet naar het gestorte geldbedrag van 2.250 euro. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat dit geldbedrag van 2.520 euro waarschijnlijk haar eigen contante geld was, dat zij met zwartwerken had verdiend. Zij weet zich deze specifieke storting niet meer te herinneren, maar gebruikte haar contant verdiende geld op die manier bijvoorbeeld om rekeningen te betalen. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte voldoende concreet en verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Het OM heeft geen nader onderzoek gedaan naar deze verklaring. De rechtbank is van oordeel dat het vermoeden van witwassen daarom geen stand kan houden en spreekt verdachte dan ook vrij van dit onderdeel, en daarmee van feit 1.
4.3.3
Feit 2
4.3.3.1 Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en de behandeling ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft op 4 januari 2018 een Audi A1 Sportback met kenteken [kenteken 2] gekocht voor 17.300 euro. Deze auto heeft tot 16 juni 2020 op haar naam gestaan. Op 12 juni 2020 heeft verdachte een Fiat 500 Abarth met kenteken [kenteken 3] gekocht voor 11.500 euro. Dit bedrag is contant voldaan. Op 12 augustus 2020 heeft verdachte schoenen van Dior aangeschaft voor 500 euro in contanten. Op 24 september 2020 heeft verdachte ook schoenen van Dior gekocht voor 890 euro, waarover zij ter terechtzitting heeft verklaard dat dit bedrag waarschijnlijk ook contant is betaald. Verder zijn tijdens de doorzoeking van de woning waar verdachte en [A] verbleven op 25 februari 2021 gouden munten aangetroffen, evenals een pandbrief van de verpanding van gouden munten.
4.3.3.2 Het oordeel van de rechtbank
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Op grond van de feiten en omstandigheden uit het dossier verklaren de legale inkomsten van verdachte de tenlastegelegde aankopen immers niet. Van verdachte mag dan ook een verklaring daarover worden verlangd.
Beoordeling verklaringen verdachte
Verdachte is op 21 april 2021 over de herkomst van de onder 4.3.3.1 genoemde voorwerpen gehoord door de politie. Verdachte heeft toen over de herkomst van de Audi A1 verklaard dat zij de auto had gekocht met ongeveer 7.000 euro verzekeringsgeld dat zij na een autobrand had gekregen, aangevuld met een bijdrage van 5.000 euro van haar ouders en met haar spaargeld. Op verzoek van de politie heeft verdachte na haar verhoor de aankoopfactuur van de Audi A1 en een verklaring van de uitkering van de schadeverzekering aangeleverd. Over de Fiat 500 Abarth heeft verdachte verklaard dat zij deze heeft gekocht met 10.000 euro van de verkoop van de Audi A1, plus haar spaargeld. Tijdens haar verhoor heeft verdachte verklaard dat zij de twee paar Dior schoenen zelf heeft gekocht. Ter terechtzitting is verdachte bij bovenstaande verklaringen gebleven, waarbij zij over de schoenen heeft verklaard dat zij deze van haar eigen geld heeft gekocht. Zij kreeg naast haar inkomsten uit (zwart) schoonmaakwerk ook geld van familieleden voor haar verjaardagen en zij kreeg geregeld geld van haar ouders, voor wie zij mantelzorger is. De gouden munten zou [A] volgens verdachte, zoals zij tijdens haar verhoor en ter terechtzitting heeft verklaard, (door de verkoop van gouden sieraden) uit de erfenis van zijn moeder of oma hebben verkregen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met het bovenstaande, anders dan de officier van justitie meent, concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaringen heeft gegeven dat de tenlastegelegde voorwerpen niet uit misdrijf afkomstig zijn.
Vermoeden van witwassen houdt geen stand
De rechtbank stelt voorop dat het in dit geval op de weg van het OM had gelegen om meer onderzoek te doen naar de verklaringen van verdachte.
De verklaring van verdachte over het aankoopbedrag van de Audi A1 is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende door het OM onderzocht om te concluderen dat het niet anders kan dan dat (een deel van) het aankoopbedrag – en daarmee de Audi – uit misdrijf afkomstig moet zijn. Nu het OM geen nader onderzoek heeft gedaan naar de verklaring van verdachte over het aankoopbedrag van de Fiat 500, voor zover dat niet wordt verklaard door de verkoop van de Audi, kan de rechtbank niet concluderen dat het niet anders kan zijn dan dat de Fiat uit enig misdrijf afkomstig is.
Hoewel geen notaris bekend is en geen erfenis bekend is bij de Belastingdienst, sluiten die omstandigheden niet uit dat de gouden munten uit een erfenis komen. Daarmee is sprake van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring, die het OM onvoldoende heeft kunnen weerleggen. Ook naar de verklaring van verdachte over haar (zwarte) inkomen en het geld afkomstig van haar familieleden en daarmee de aankoop van de Dior-schoenen heeft het OM onvoldoende nader onderzoek gedaan om de conclusie te rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat deze schoenen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank acht de resultaten van het door het OM verrichte onderzoek dan ook onvoldoende om mede op basis daarvan te kunnen oordelen dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank is al met al van oordeel dat het vermoeden van witwassen dan geen stand kan houden en spreekt verdachte daarom vrij van feit 2.

5.BESLAG

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen Fiat personenauto met kenteken [kenteken 3] verbeurd wordt verklaard. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen Samsung-telefoon en Apple-computer teruggegeven kunnen worden aan verdachte.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen goederen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal, gelet op de vrijspraak, de teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen auto, telefoon en computer.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte integraal vrij;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Personenauto [kenteken 3] (G2727077);
  • 1 STK Telefoontoestel (G2793771);
  • 1 STK Computer (MD3R021021_649077).
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Ourahma, voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en L.C. Michon, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. A.W.S. Stukker en I.J.A. Barends, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 september 2024.
mrs. Ourahma, Michon en Barends zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
zij in of omstreeks de periode van 24 juni 2019 tot en met 13 maart 2021, te Woudenberg en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(van) een
- een geldbedrag van 10.000 euro (bijgeschreven op bankrekening op naam van Ghazli op 24 juni 2019, met als omschrijving A klasse [kenteken 1] ) en/of
- een geldbedrag van 2.520 euro (op 3 september 2020 in contanten gestort op bankrekening op naam van Ghazli), althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 13 maart 2021, te Woudenberg en/of elders in Nederland,
(van) een
- een auto merk Audi kenteken [kenteken 2] en/of
- een auto merk Fiat 500 Abarth, kenteken [kenteken 3] en/of
- een of meer gouden munten en/of
- een paar schoenen Dior Oblique (aankoopdatum 12 augustus 2020) en/of
- een paar schoenen T385 women's sneaker ( aankoopdatum 24 september 2020),
althans een of meer voorwerpen
Sub b
-heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
-gebruik heeft gemaakt
terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)