ECLI:NL:RBMNE:2024:5404

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
24/4101-t
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in het kader van een Ziektewetuitkering

In deze tussenuitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de toekenning van een Ziektewetuitkering (ZW-uitkering) met ingang van 31 oktober 2022. Eiser had eerder een aanvraag ingediend die door het Uwv was afgewezen, maar na bezwaar werd de ZW-uitkering alsnog toegekend. De rechtbank behandelt de vraag vanaf welke datum eiser arbeidsongeschikt is, wat bepalend is voor de ingangsdatum van de uitkering. Eiser stelt dat zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag 25 maart 2022 moet zijn, terwijl het Uwv deze heeft vastgesteld op 1 augustus 2022.

De rechtbank stelt vast dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, maar deze rapporten moeten zorgvuldig zijn opgesteld en mogen geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser heeft aangevoerd dat de verklaring van een vriend, die ook neuroloog is, ten onrechte niet is meegenomen in de medische beoordeling. De rechtbank is van mening dat de verklaring van de vriend, hoewel niet medisch, wel relevant is voor de beoordeling van eisers functioneren en klachten.

De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat er een motiveringsgebrek is in het bestreden besluit. Het Uwv krijgt de gelegenheid om de gebreken te herstellen, waarbij de rechtbank de termijn voor herstel op acht weken stelt. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4101-t
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.E.E. Vollebregt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een Ziektewetuitkering (ZW-uitkering) met ingang van 31 oktober 2022.
1.1.
Het Uwv heeft de aanvraag van eiser om een ZW-uitkering met het besluit van 26 april 2023 afgewezen, omdat eiser volgens het Uwv niet verzekerd was voor de Ziektewet. Met het bestreden besluit van 29 april 2024 heeft het Uwv het bezwaar van eiser gegrond verklaard en hem met ingang van 31 oktober 2022 een ZW-uitkering toegekend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het Uwv van 29 april 2024 op 8 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld door [A] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Deze zaak gaat over de vraag vanaf welke dag eiser arbeidsongeschikt is. Dat is bepalend voor de ingangsdatum van de ZW-uitkering.
3. Het Uwv heeft de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld op 1 augustus 2022. Vanwege de doorbetaling van een werkloosheidsuitkering aan eiser gedurende de eerste dertien weken ziekte is de ZW-uitkering toegekend met ingang van 31 oktober 2022.
4. Eiser stelt dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag 25 maart 2022 moet zijn, de dag na het overlijden van zijn moeder voor wie hij PGB-zorgverlener was.

Beoordelingskader

5. Bij het beoordelen van de zaak stelt de rechtbank voorop dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal eisen voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze eisen voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, hiervoor onvoldoende is.

Beoordeling door de rechtbank

De zorgvuldigheid van de medische beoordeling
6. Eiser voert aan dat het Uwv de door hem overgelegde verklaring van [A] ten onrechte niet in de medische beoordeling heeft betrokken. [A] heeft zijn verklaring niet afgelegd als arts, maar als vriend van eiser. Zijn verklaring is een feitelijke constatering van eisers gedragingen in een periode dat hij niet voor zich zelf kon zorgen en is niet bedoeld als medische onderbouwing.
7. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv staan de richtlijnen van de KNMG in de weg aan het betrekken van de verklaring van [A] bij de medische beoordeling. [A] is namelijk neuroloog terwijl eiser geen neurologische aandoening heeft en bevriend is met eiser.
8. De rechtbank deelt de opvatting van het Uwv niet. In zijn verklaring stelt [A] geen diagnoses. Hij geeft ook niet zozeer een medisch oordeel over de situatie, maar geeft meer een beschrijving van de toestand van eiser. Er is geen enkele reden waarom een vriend of een andere betrokkene niet kan vertellen over wat hij observeerde bij eiser de afgelopen jaren. Het beschrijven van het functioneren van iemand en de problemen die zich voor hebben gedaan, is feitelijk van aard. Het maakt daarom niet zozeer uit wie de informatie heeft verstrekt, maar om wat die persoon heeft gezegd. Anders dan het Uwv stelt is het enkele feit dat [A] neuroloog en bevriend is met eiser geen reden om de bevindingen als subjectief ter zijde te schuiven.
9. Dit betekent dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank legt hierna onder 14. en verder uit wat de gevolgen hiervan zijn. Zij zal eerst de andere beroepsgrond van eiser beoordelen.
De inhoudelijke medische beoordeling
10. Eiser voert aan dat bij hem in november 2022 de (bloed)ziekte polycythemia vera is vastgesteld. Dit is een ziekte die weinig bekend is en zich kenmerkt door non-specifieke ziektesymptomen. Eiser ondervindt daarvan al jarenlang klachten, waaronder diverse lichamelijke klachten en vermoeidheidsklachten. Deze klachten zijn ten onrechte altijd in verband gebracht met zijn drukke (werk)omstandigheden en leefstijl, maar waren in retrospectief bezien de typische kenmerken van het beloop van zijn ziekte. De klachten namen in de loop der tijd in ernst toe en begin 2022 merkte eiser al dat het niet meer ging. De enige reden waarom hij het vol heeft kunnen houden is dat hij zorg verleende aan zijn moeder. Na het overlijden van zijn moeder is hij ingestort, maar eigenlijk ging het daarvoor al niet meer. Als het niet zijn moeder was geweest voor wie hij zorgde, was hij allang uitgevallen.
11. De primaire verzekeringsarts gaat er in het aanvullend rapport van 18 oktober 2023 vanuit dat eiser arbeidsongeschikt is per 1 augustus 2022, omdat eiser energetisch beperkt is en ongeschikt is voor werkzaamheden waarbij hij zwaar moet tillen. 1 augustus 2022 is de dag waarop eiser zich (opnieuw) bij de huisarts meldde. De rechtbank merkt hier over op dat het enkele feit dat eiser zich op die dag bij de huisarts meldde, niet per se betekent dat hij ook per die dag ongeschikt is voor zijn arbeid.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat, gelet op de intensieve behandeling die werd gestart na de diagnose eind oktober/november 2022, het medisch plausibel is dat eiser hierdoor toegenomen klachten heeft en dat door het volgen van deze behandeling (verminderde beschikbaarheid, toename moeheid) er sprake is van arbeidsongeschiktheid. Om pragmatische redenen wordt als eerste arbeidsongeschiktheidsdag een datum binnen drie maanden rond het stellen van de diagnose en de start van de behandeling aangehouden en wordt 1 augustus 2022 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag gehandhaafd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat dus alleen uit van arbeidsongeschiktheid als gevolg van de behandeling die eiser ondergaat. Zij heeft niet uitgelegd waarom de ziekte zelf en de ernst van de klachten die eiser daarvan ondervindt volgens haar niet tot arbeidsongeschiktheid leidt. Ook wordt niet ingegaan op de geclaimde eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 25 maart 2022. Er kleeft daarom een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 26 april 2024 allereerst uitgelegd dat, gelet op de bevindingen bij de anamnese over de activiteiten van eiser, zij niet tot de conclusie komt dat er geen sprake was van normaal functioneren en dat er daarom geen sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden op medische gronden. Verder legt ze uit dat er geen sprake is van een noemenswaardige structurele extra recuperatie, waardoor dit ook niet leidt tot arbeidsongeschiktheid of een urenbeperking en dat er geen duidelijk consistente bevindingen naar voren komen die plausibel maken dat eiser door zijn buikklachten niet in staat is geweest tot normaal functioneren.
De rechtbank overweegt dat deze uitleg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen betrekking heeft op de vraag die hier voorligt, namelijk of eiser op 25 maart 2022 zodanige medische klachten had dat hij niet geschikt was om zijn arbeid als zorgverlener te verrichten. Deze overwegingen zien meer op de vraag of er sprake was van geen benutbare mogelijkheden bij eiser.
14. Ook de overige overwegingen gaan niet kenbaar over de vraag of eiser op 25 maart 2022 al ongeschikt was voor zijn arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt dat met de huidige medische bevindingen niet is vast te stellen dat per 2017, toen eiser moeheidsklachten kreeg, al sprake was van polycythemia vera. Het gaat er in deze zaak echter niet om of eiser in 2017 al ziek was en of zijn vermoeidheidsklachten van toen toe te schrijven zijn aan die ziekte. Om dezelfde reden is ook niet van belang de constatering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er tegenstrijdige berichten zijn van medici over de vraag of de buikklachten van eiser in 2020 zijn te relateren aan eisers ziekte. De opmerking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de jeukklachten van eiser niet tot een beperking voor het verrichten van arbeid dan wel tot arbeidsongeschiktheid leiden kan de rechtbank wel plaatsen, maar dit zegt nog niets over de vraag of eiser wellicht om andere redenen op 25 maart 2022 ongeschikt voor zijn arbeid zou zijn. Die beoordeling ontbreekt echter.

Conclusie en gevolgen

15. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd en daarmee in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat zijn gebreken in het bestreden besluit. Het Uwv kan deze gebreken herstellen. De rechtbank ziet dan ook
aanleiding om het Uwv met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid te stellen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Dat herstellen kan het Uwv met een aanvullende motivering doen, maar dat kan ook met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv de gebreken kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15. Om de gebreken te herstellen moet de verzekeringsarts bezwaar en beroep met inachtneming van de onder 8 en 11 tot en met 14 opgenomen overwegingen opnieuw een medische beoordeling doen van de arbeids(on)geschiktheid van eiser per datum 25 maart 2022. In deze beoordeling moet de verklaring van [A] worden meegewogen.
16. Het Uwv moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze
vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het Uwv maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beginsel, ook in de situatie dat het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak doen op het beroep.
17. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel
beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
18. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.
Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank
- draagt het Uwv op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.
(de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.