Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.De procedure
- de akte van [eiser] q.q.
- de akte van [gedaagde]
2.De kern van de zaak
3.De beslissing
4.De beslissing
woensdag 25 september 2024om 9:30 uur,
Rechtbank Midden-Nederland
In deze civiele procedure heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 september 2024 een tussenuitspraak gedaan in een zaak waarin [tussenkomende partij] een verklaring voor recht vordert dat er een huurovereenkomst bestaat tussen haar en haar broers, [A] en [gedaagde]. De rechtbank heeft eerder in een incidenteel vonnis op 31 juli 2024 toestemming gegeven voor de tussenkomst van [tussenkomende partij] in de procedure. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het voornemen om de gehele zaak te verwijzen naar de kantonrechter. Ondanks bezwaren van enkele partijen, heeft de rechtbank besloten de zaak te verwijzen naar de kantonrechter, omdat de vordering van [tussenkomende partij] en de vordering van [A] voldoende samenhang vertonen. De rechtbank heeft overwogen dat de huurkwestie door de kantonrechter moet worden behandeld, ongeacht de waarde van de vordering, zoals bepaald in artikel 93 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft opgemerkt dat de vorderingen van [tussenkomende partij] en [A] met elkaar samenhangen, wat een gezamenlijke behandeling door de kantonrechter rechtvaardigt. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van de kantonrechter op 25 september 2024, waarbij partijen niet verplicht zijn om te verschijnen, en hen erop gewezen dat zij ook zonder advocaat kunnen verschijnen. Tevens is aangegeven dat het griffierecht zal worden verlaagd en eventueel te veel betaald griffierecht zal worden teruggestort.