ECLI:NL:RBMNE:2024:5403

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
572112
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een civiele zaak naar de kantonrechter met betrekking tot een huurovereenkomst tussen broers

In deze civiele procedure heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 september 2024 een tussenuitspraak gedaan in een zaak waarin [tussenkomende partij] een verklaring voor recht vordert dat er een huurovereenkomst bestaat tussen haar en haar broers, [A] en [gedaagde]. De rechtbank heeft eerder in een incidenteel vonnis op 31 juli 2024 toestemming gegeven voor de tussenkomst van [tussenkomende partij] in de procedure. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het voornemen om de gehele zaak te verwijzen naar de kantonrechter. Ondanks bezwaren van enkele partijen, heeft de rechtbank besloten de zaak te verwijzen naar de kantonrechter, omdat de vordering van [tussenkomende partij] en de vordering van [A] voldoende samenhang vertonen. De rechtbank heeft overwogen dat de huurkwestie door de kantonrechter moet worden behandeld, ongeacht de waarde van de vordering, zoals bepaald in artikel 93 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft opgemerkt dat de vorderingen van [tussenkomende partij] en [A] met elkaar samenhangen, wat een gezamenlijke behandeling door de kantonrechter rechtvaardigt. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van de kantonrechter op 25 september 2024, waarbij partijen niet verplicht zijn om te verschijnen, en hen erop gewezen dat zij ook zonder advocaat kunnen verschijnen. Tevens is aangegeven dat het griffierecht zal worden verlaagd en eventueel te veel betaald griffierecht zal worden teruggestort.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/572112 / HA ZA 24-132
Vonnis van 11 september 2024 ambtshalve verwijzing naar kanton
in de zaak van
[eiser] Q.Q.,
in hoedanigheid van gevolmachtigde van [A] hierna te noemen: [A] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] q.q.,
advocaat: mr. R.J. Maassen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. T.J. Roest Crollius,
en
[tussenkomende partij],
wonende te [woonplaats 2] ,
tussenkomende partij,
hierna te noemen: [tussenkomende partij] ,
advocaat: mr. G.P. Raats te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 31 juli 2024
- de akte van [eiser] q.q.
- de akte van [gedaagde]
- de akte van [tussenkomende partij]
1.2.
Daarna is bepaald dat een vonnis wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

De rechtbank heeft bij incidenteel vonnis toegestaan dat [tussenkomende partij] tussenkomt in de procedure tussen [A] en [gedaagde] (haar broers). Omdat [tussenkomende partij] een verklaring voor recht wil vorderen dat sprake is van een huurovereenkomst tussen haar en haar broers, zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het plan van de rechtbank om de hele zaak verwijzen naar de kantonrechter. Hoewel niet alle partijen het daarmee eens zijn, wordt de hele zaak verwezen naar de kantonrechter. De rechtbank zal dit toelichten.

3.De beslissing

3.1.
In het incidenteel vonnis heeft de rechtbank overwogen dat de vordering van [tussenkomende partij] tot tussenkomst wordt toegewezen, aangezien [tussenkomende partij] mogelijk nadelige gevolgen ondervindt als de vordering van [A] wordt toegewezen. De positie van [tussenkomende partij] in de procedure tussen haar broers is grotendeels afhankelijk van de vraag of zij huurder is of niet. [tussenkomende partij] heeft aangekondigd dat zij – in geval van tussenkomst – een verklaring voor recht zal vorderen dat sprake is van een huurovereenkomst tussen haar en haar broers. In het incidenteel vonnis heeft de rechtbank overwogen dat de vordering van [tussenkomende partij] een onderwerp betreft dat op grond van artikel 93 onder c Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (‘Rv’) door de kantonrechter wordt behandeld, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. De rechtbank heeft daarom het voornemen uitgesproken om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter.
3.2.
Bij akte is namens [A] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. [gedaagde] en [tussenkomende partij] hebben bij akte bezwaar gemaakt tegen het voornemen van de rechtbank om de hele zaak te verwijzen naar de kantonrechter van deze rechtbank. Zij zijn van mening dat de verdelingskwestie bij de rechtbank moet blijven en alleen de huurkwestie door de kantonrechter moet worden beslecht. Zij wensen aanhouding van de verdelingskwestie totdat onherroepelijk is beslist door de kantonrechter over de huurkwestie. Volgens [gedaagde] en [tussenkomende partij] bestaat onvoldoende samenhang tussen de verschillende vorderingen.
3.3.
Daarnaast stelt [tussenkomende partij] dat ook vanuit proceseconomisch oogpunt het de voorkeur geniet om de vorderingen afzonderlijk te behandelen, omdat zij wellicht kan volstaan met één afgebakende procedure bij de kantonrechter aangaande de huurkwestie.
3.4.
Toch blijft de rechtbank bij haar oordeel dat de hele zaak moet worden verwezen naar de kantonrechter van deze rechtbank op de voet van artikel 71 lid 2 Rv jo. 94 lid 2 Rv. Voor een gezamenlijke behandeling moet enige samenhang tussen de vorderingen bestaan en die samenhang moet zodanig zijn dat gezamenlijke behandeling van de vorderingen door één rechter vanuit proceseconomisch oogpunt gewenst is. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in dit geval sprake is. De vordering van [tussenkomende partij] met betrekking tot de huurkwestie is weliswaar van andere aard dan de vordering van [A] met betrekking tot de verdeling van de woning, maar uit het feit dat de rechtbank de vordering tot tussenkomst heeft toegewezen, blijkt al dat sprake is van voldoende samenhang tussen de verschillende vorderingen. In wezen zijn [gedaagde] en [tussenkomende partij] het hiermee eens, omdat anders niet begrijpelijk is waarom zij de verdelingszaak willen aanhouden totdat de kantonrechter over de huurkwestie heeft beslist. Zo’n aanhouding is bovendien niet proceseconomisch. Aangezien alle vorderingen door de kantonrechter gelijktijdig kunnen worden behandeld en beslist, is sprake van één afgebakende procedure. Dit geldt dan niet alleen voor [tussenkomende partij] , maar voor alle partijen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kantonrechter van deze rechtbank, locatie Utrecht, op
woensdag 25 september 2024om 9:30 uur,
4.2.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
4.3.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
4.4.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge artikel 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het eventueel te veel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.
SB5790