Beoordeling door de rechtbank
2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing.
3. De rechtbank beoordeelt of het college terecht de omgevingsvergunning heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een woning en het wijzigen van de uitrit. Eisers hebben geen gronden ingediend tegen het wijzigen van de uitrit. Het gaat in deze zaak dus alleen om de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’.
6. Bij een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ geldt het toetsingskader uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Dit toetsingskader komt er, kort gezegd, op neer dat het college de omgevingsvergunning alleen toetst aan het bestemmingsplan (of de beheersverordening), de redelijke eisen van welstand, het Bouwbesluit en de bouwverordening. Deze vier toetsingsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ móet weigeren als het bouwplan in strijd is met één of meer van deze toetsingsgronden en dat het college de omgevingsvergunning móet verlenen als géén sprake is van strijd met deze toetsingsgronden. Indien dat laatste het geval is, kan het college niet een ruimer toetsingskader hanteren en zal het college aan een belangenafweging dus niet toekomen. Dit heet een gebonden beschikking.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan de toets aan het Bouwbesluit en de bouwverordening doorstaat. Volgens eisers is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand.
8. Op de zitting hebben eisers de beroepsgrond ‘het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan omdat het hoofdgebouw ten onrechte buiten het bouwvlak is gesitueerd’ ingetrokken, zodat de rechtbank hierover geen beslissing hoeft te geven.
Is sprake van strijd met het bestemmingsplan?
9. Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ (het bestemmingsplan) de enkelbestemming ‘Woondoeleinden’, waarbij kadastraal perceel [perceel 1] de nadere aanwijzing (t) heeft.Een perceel is gedefinieerd als: “gronden die bij elkaar horen, omdat zij aan elkaar grenzen en in het gebruik een eenheid vormen, doordat zij uitsluitend bij hetzelfde bedrijf, dezelfde woning of instelling horen”.
10. Eisers voeren aan dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat de uitbouw aan de zijkant over de grens van het bouwperceel heen gaat. Het bouwperceel heeft alleen een achtererf. Op de zitting lichten eisers toe dat op de plankaart duidelijke lijnen langs de kadastrale perceelsgrenzen lopen. Het bouwperceel is volgens eisers dus het bouwvlak en het achtererf. Ook heeft het naastgelegen kadastrale perceel een andere bestemming en gebruikt vergunninghouder dit perceel. Bij de bepaling van een bouwperceel moet worden uitgegaan van de kadastrale perceelsgrenzen en het feitelijk gebruik. Het kan niet de bedoeling zijn dat een aanbouw in de tuin van de buren wordt gerealiseerd, zo voeren eisers aan.
11. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van hetzelfde perceel de feitelijke situatie bepalend is. Wat de bestemming is, hoe het kadastraal is ingericht en bij wie het in eigendom is, is hierbij niet van belang. Gekeken moet worden hoe de grond is of zal worden ingericht en wat de feitelijk situatie is of wordt.
12. Volgens het college is voor de uitleg van een perceel niet de kadastrale indeling bepalend, of iets hoort tot hetzelfde perceel, maar wat de feitelijke actuele situatie is. Zoals de Afdeling heeft overwogen moet gekeken worden hoe de grond is ingericht of zal worden ingericht, en wat feitelijk gebruikt wordt ten behoeve van het hoofdgebouw. Het bouwplan is gesitueerd op twee kadastrale percelen, die samen één perceel ( [adres 4] ) vormen. Het perceel bestaat uit gronden die bij elkaar horen, omdat zij een eenheid vormen, omdat zij uitsluitend bij één woning horen. Op dat perceel is één hoofdgebouw toegestaan. Daarbij geldt volgens artikel 10 lid 4, sub a-e, van de planregels van het bestemmingsplan dat een hoofdgebouw is toegestaan binnen het bouwvlak. Het begrip bouwperceel is hier niet van toepassing, omdat er op dit perceel een bouwvlak is aangewezen.
bouwvlak woning is aangegeven met blauwe pijl
De lijnen op de plankaart geven dus het bestemmingsvlak aan en niet het bouwperceel of het kadastrale perceel. De rechtbank acht deze uitleg van het college juist. Dat in de aanloop naar het huidige bestemmingsplan het bouwvlak verder van de erfgrens was opgenomen, zoals eisers in hun beroepschrift stellen, kan hier niet meer aan de orde komen, omdat het bestemmingsplan inmiddels onherroepelijk is geworden.
13. Eisers hebben gesteld dat in de huidige situatie het kadastrale perceel [perceel 1] , functioneel hoort bij het naastgelegen perceel van [adres 5] . De vergunninghouder heeft hierover op de zitting toegelicht dat hij eigenaar is van in totaal drie naast elkaar gelegen kadastrale percelen. Zijn woning, [adres 5] , ligt op één kadastraal perceel ( [perceel 2] ). De twee daarnaast gelegen kadastrale percelen ( [perceel 1] ) vormen het perceel waarop de woning zal worden gebouwd. Op de erfgrens van nummer [adres 5] heeft de vergunninghouder een hekwerk als afscheiding geplaatst. Momenteel is er één inrit voor alle drie de kadastrale percelen. Gelet op deze uitleg en de overgelegde stukken ziet de rechtbank geen aanwijzingen voor de stelling van eisers dat de vergunninghouder het middelste kadastrale perceel momenteel in gebruik zou hebben. Dat dit in het verleden mogelijk anders is geweest leidt niet tot een ander oordeel. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het perceel geen functionele binding meer heeft met het perceel [adres 5] . De twee kadastrale percelen [perceel 1] vormen samen één perceel.
14. Eisers voeren aan dat de aanbouw te groot is. De diepte van de aanbouw, gemeten vanuit de (schuine) achtergevel van het hoofdgebouw bedraagt bijna 5 meter en de breedte, gemeten van de zijgevel van het hoofdgebouw bedraagt 8,74 meter.
15. De rechtbank kan eisers hierin niet volgen, omdat de gemeten afstanden van eisers diagonaal zijn gemeten en daarmee niet voldoen aan de regels over meten in het bestemmingsplan. Op grond van het bestemmingsplan mag de diepte van een aan- en uitbouw, gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw, niet meer bedragen dan 3 meter.Ook de breedte van een aan- en uitbouw, gemeten vanuit de zijgevel van het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 3 meter.De breedte en diepte moet worden gemeten tussen de (lijnen getrokken door de) buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.De diepte wordt dus gemeten vanuit de (rechte) achtergevel en de breedte vanuit de zijgevel. Uit de bouwtekening is op te maken dat de diepte van de aanbouw 1,625 meter is en de breedte 2,879 meter. Deze maten voldoen aan de planregels van het bestemmingsplan.
Conclusie
16. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Is sprake van strijd met de redelijke eisen van welstand?
17. Eisers voeren aan dat het bouwplan in strijd is met criteria uit de ‘Welstandnota Gooise Meren 2019’ (de welstandsnota), omdat het bouwplan onevenredig veel afwijkt van de letter en de geest van de gebiedsbeschrijving en welstandscriteria. Ook wordt door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed (CRKE) ten onrechte teruggegrepen op de algemene criteria, waarbij een belangrijk deel van de gebiedsgerichte criteria buiten beschouwing wordt gelaten.
18. Uit de welstandsnota volgt dat het bouwplan in het villagebied ‘ [naam] ’ ligt, een gebied met een bijzonder welstandsniveau. Bouwplannen worden in samenhang met de beschrijving en uitgangspunten getoetst aan de volgende gebiedsgerichte criteria: ligging, massa, architectonische uitwerking, materiaal en kleur. Als de gebiedsgerichte welstandscriteria ontoereikend of te beperkend zijn, kan het nodig zijn om terug te grijpen op de algemene welstandcriteria. Dit kan als een bouwplan past binnen de criteria voor gebieden en toch duidelijk onder de maat blijft of als het afwijkt van de omgeving maar door bijzondere schoonheid wél aan redelijke eisen van welstand voldoet.Het bouwplan wordt dan aan de volgende algemene criteria getoetst: relatie tussen vorm, gebruik en constructie, relatie tussen bouwwerk en omgeving, betekenissen van vormen in sociaal-culturele context, evenwicht tussen helderheid en complexiteit, schaal en maatverhoudingen en materiaal, textuur, kleur en licht.
19. Het bouwplan betreft een eigentijds ontwerp van een woning. Het college heeft het bouwplan diverse malen voorgelegd aan de CRKE voor toetsing aan de welstand. Op 8 maart 2023 heeft de CRKE positief geadviseerd, met als voorwaarde dat een monsterbord vóór de uitvoering ter goedkeuring moet worden voorgelegd. Daarvan heeft de bezwaarschriftencommissie geoordeeld dat met deze beperkende voorwaarde geen positief advies is gegeven. Op 13 december 2023 heeft de CRKE de bemonstering voor de woning beoordeeld en goedgekeurd. Verder is een aanvullende motivering gegeven door de CRKE, waarin een motivering is gegeven dat het bouwplan voldoet aan de gebiedsgerichte en de algemene welstandscriteria. Het college heeft het aanvullende advies en de aanvullende motivering overgenomen.
20. Eisers zijn het niet eens met de nadere toelichting van CRKE en hebben ter onderbouwing van hun standpunt een deskundigenrapport ingediend van ir. [A] (hierna: [A] ).De deskundige is van oordeel dat het bouwplan vooralsnog zeker niet voldoet aan de eisen die voor dit gebied in de welstandsnota gesteld worden. [A] concludeert dat het (bouw)plan niet of slechts gedeeltelijk voldoet op het gebied van ligging, massa en architectonische uitwerking. Zijn conclusie over het advies van de CRKE is dat het plan onevenredig veel afwijkt van de letter en geest van de in de welstandsnota genoemde gebiedsbeschrijving en welstandcriteria voor [naam] . Het plan voldoet niet op teveel punten. Hoewel het plan volgens [A] an sich zeker kwaliteit heeft, rechtvaardigt dat niet dat er teruggegrepen kan worden op de algemene criteria en een belangrijk deel van de gebiedsgerichte criteria buiten beschouwing kan worden gelaten
.Met een aanpassing van het plan kan alsnog aan deze criteria, zoals bijvoorbeeld de hoogte van de begane grond, de gevelindeling, dak- en/of gootoverstekken etc., worden voldaan. En als het bouwvlak meer in het midden van de samengevoegde kavels zou worden gelegd kan moeiteloos aan alle criteria worden voldaan. [A] benoemt dat het grote probleem is de locatie van het bouwvlak in het bestemmingsplan direct langs de kavelgrens. Volgens [A] zijn met het voorliggende plan de grenzen van het toegestane volume opgezocht of zelfs overschreden. Om dit op te lossen adviseert hij dat daarvoor slechts een (ondergeschikte) bestemmingsplanwijziging (omgevingsvergunning) nodig is.
21. Het college is niet aan een welstandsadvies gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing berust bij hem. Het college mag op dat advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie wordt overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren worden gebracht.Een welstandcommissie is niet wettelijk verplicht op een second opinion te reageren. Het college moet wel naar aanleiding van een second opinion nader bezien of hij het advies van de welstandscommissie onverkort blijft volgen. In dat kader kan het college een reactie op de second opinion vragen van de welstandscommissie.
22. De CKRE heeft in deze zaak een nadere reactie gegeven op 19 juni 2024. Voor zover hier relevant vindt de CRKE dat de inpassing van het bouwplan in [naam] een brede kijk vergt. De CRKE heeft toegelicht dat zij meerdere disciplines heeft waarin de leden gespecialiseerd zijn (architecten, restauratiedeskundige, cultuur-/architectuurhistoricus). De CRKE is van mening - zoals in het advies van 13 december 2023 wordt benoemd - dat het bouwplan in hoofdlijnen voldoet aan de gebiedsgerichte criteria en past binnen de groene en gevarieerde karakteristiek van [naam] . Het [locatie] heeft bebouwing uit zowel de laat 19e eeuw, vroeg 20e eeuw, als uit de jaren ‘50, ‘60 en ‘70. Met dit bouwplan wordt gedeeltelijk een nieuw idioom toegevoegd, dat een nieuwe tijdlaag laat zien en als zodanig past in de traditie van representatieve, afwisselende architectuur, zo karakteristiek voor het parkachtige, groene karakter van [naam] .
De commissie vindt het passend bij de kenmerken van [naam] dat er in alle diversiteit ook ruimte is voor eigentijdse architectuur, mits van hoge kwaliteit in vakmanschap en ontwerp en passend bij de karakteristiek van de bebouwing in dit parkachtige gebied zoals die in de gebiedsbeschrijving is omschreven. Hiervoor is naast de gebiedsgerichte criteria óók gekeken naar de algemene criteria. De CRKE is van mening dat de optelsom van alle aspecten een dusdanig hoge ontwerpkwaliteit laat zien, dat dit rechtvaardigt dat er in architectuurstijl wordt afgeweken van de bestaande bouw in de omgeving. Het ontwerp schaadt de parkachtige karakteristiek van het gebied niet en refereert weliswaar niet letterlijk, maar op eigen wijze, dus individueel en gedifferentieerd, aan de historisch waardevolle architectuur in de omgeving.
22.1.Het college heeft het bestreden besluit gehandhaafd en daarbij verwezen naar de reactie van de CRKE.
23. De rechtbank stelt vast dat het advies van de CRKE tot stand is gekomen met inachtneming van de gebiedsgerichte en algemene criteria uit de welstandnota. Op grond van de toelichtingmag er ook teruggegrepen worden op algemene criteria als sprake is van een bouwplan dat afwijkt van de omgeving maar door zijn bijzondere schoonheid wél aan redelijke eisen van welstand voldoet. Voor zover [A] bedoelt dat van de gebiedsgerichte criteria niet mag worden afgeweken, is die uitleg onjuist. De CRKE heeft zowel de gebiedsgerichte als algemene criteria in haar advies betrokken en inzichtelijk gemotiveerd waarom zij bij haar positieve advies blijft. Het college neemt dit advies over en concludeert dat er geen grond was voor weigering van de gevraagde omgevingsvergunning vanwege het niet voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Daarbij heeft het college betrokken dat de CRKE terecht stelt dat zij adviseert over de uiterlijke kenmerken van het bouwplan en niet over de plaatsing van de hoofdmassa. Dit is een bouwrecht dat voortkomt uit het bestemmingsplan. Het college betrekt ook in zijn conclusie dat uit het rapport van [A] blijkt dat, als het bouwvlak meer in het midden van de (samengevoegde) kavel(s) zou worden gelegd moeiteloos aan alle criteria kan worden voldaan. De rechtbank kan deze motivering volgen en is van oordeel dat het college dan ook in redelijkheid heeft mogen vasthouden aan het advies van de CRKE.
24. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand.