ECLI:NL:RBMNE:2024:5391

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
16.180323.22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 september 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die ten laste was gelegd dat hij schuld had aan een verkeersongeval op 14 juli 2022 te Veenendaal. Het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor een fietser, het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat het niet ter discussie staat dat het ongeval heeft plaatsgevonden en dat het slachtoffer zwaar letsel heeft opgelopen. Echter, de rechtbank oordeelt dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de hem ten laste gelegde gedragingen heeft begaan, zoals het rijden door rood licht en het gebruik van een mobiele telefoon tijdens het rijden. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is om te stellen dat de verdachte schuld heeft aan het ongeval, en spreekt hem daarom vrij van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging. De rechtbank benadrukt dat de zaak een tragische uitkomst heeft, maar dat strafrechtelijk verwijtbare schuld niet kan worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.180323.22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te […] ,
wonende op het adres [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 29 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.M.L. Kalsbeek en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.N. Greeven, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
De nabestaanden [nabestaande 1] (vader van het slachtoffer) en [nabestaande 2] (zus van het slachtoffer) hebben gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
primair
op 14 juli 2022 te Veenendaal als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt door, met een mobiele telefoon in zijn hand, op een kruising niet te stoppen voor een verkeerslicht dat op rood stond en door vervolgens tegen een fietser, [slachtoffer] , te rijden, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
subsidiair
op 14 juli 2022 te Veenendaal als bestuurder van een personenauto op de hiervoor beschreven manier gevaar en hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om deze strafzaak inhoudelijk te beoordelen.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Volgens de officier van justitie is er voldoende bewijs in het dossier om vast te kunnen stellen dat verdachte door rood licht het kruispunt op is gereden en dat hij daarmee schuld heeft aan het veroorzaken van het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tijdens het ongeval een mobiele telefoon in zijn hand had. Zij baseert zich daarbij niet alleen op de verklaringen van verdachte, maar ook op die van de getuigen. Wel heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte was afgeleid door naar zijn telefoon te kijken, terwijl deze in de bekerhouder tussen de stoelen van de bestuurder en bijrijder stond.
De conclusie van de officier van justitie is dat het handelen van verdachte kan worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, wat een ernstige mate van schuld oplevert.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder primair en subsidiair ten laste gelegde.
Het verwijt dat verdachte in de tenlastelegging wordt gemaakt is dat hij met een telefoon in zijn hand door rood licht een kruispunt op is gereden. De enige ondersteuning hiervoor is te vinden in de verklaringen die verdachte zelf bij de politie heeft afgelegd. Volgens de raadsvrouw mogen deze verklaringen echter niet als bewijs worden gebruikt. Verdachte heeft nooit bedoeld te verklaren dat hij door rood licht is gereden. Voor zover de politie de verklaringen wel zo heeft begrepen, is van belang dat hij zijn verklaringen heeft afgelegd op een moment dat hij hevig getraumatiseerd was door het ongeval. Zijn antwoorden waren daardoor ingegeven door schuldgevoelens. Daarbij komt dat er formele bezwaren bestaan tegen het gebruik van de verklaringen van verdachte. Hij had voor het verhoor geen afstand mogen doen van het recht op consultatiebijstand, hij had tijdens het verhoor ten onrechte geen bijstand van een tolk en het verhoor is ten onrechte niet auditief opgenomen.
Geen van de getuigen heeft gezien op welke kleur het stoplicht van verdachte respectievelijk het slachtoffer stond op het moment dat zij het kruispunt opreden en ook de verkeersongevalsanalyse geeft daarover geen uitsluitsel.
De conclusie is dan ook dat niet kan worden vastgesteld op welke wijze het ongeval is veroorzaakt. Dat betekent dat ook niet kan worden vastgesteld dat verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (het onder primair ten laste gelegde feit), noch dat hij door de ten laste gelegde gedragingen gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (het onder subsidiair ten laste gelegde feit).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt vooraf op dat een zaak als deze geen goede uitkomst kan hebben. Er heeft een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden, dat niemand heeft gewild.
Slachtoffer [slachtoffer] heeft ten gevolge van het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dat was direct na het ongeval duidelijk. Er zijn bij hem diverse fracturen geconstateerd, waaronder ribfracturen, een schedelfractuur en een aangezichtsfractuur. Ook had hij een bloeding in zijn hoofd. Na een periode op de intensive care heeft hij een aantal weken op de verpleegafdeling van het ziekenhuis verbleven en vervolgens nog een periode in het revalidatiecentrum. Ook toen hij zo’n vijf maanden na het ongeval weer naar huis mocht, kon hij niet functioneren zonder dagelijkse begeleiding. Hij bleek blijvend hersenletsel te hebben. In de eerste fase na het ongeval herkende hij zijn eigen familieleden niet meer.
De familieleden hebben zich enorm ingespannen om er telkens voor hem te zijn. Uiteindelijk hebben de familieleden het slachtoffer in [2023] dood aangetroffen in zijn woning. Naar de doodsoorzaak hebben zij geen onderzoek meer laten doen, omdat zij het slachtoffer daarmee toch niet terug zouden krijgen.
De familieleden hebben over deze moeilijke periode openhartig gesproken op de zitting. Zij hebben verteld dat hun leven na het ongeval blijvend is veranderd.
Voor de verdachte is het ongeval ook traumatisch geweest. Hij heeft sindsdien last van stemmingsklachten. Zo is hij vaak somber. Ook voelt hij zich schuldig. Het besef dat hij in ieder geval volgens normaal spraakgebruik verantwoordelijk is voor het ongeval, valt hem zwaar.
De rechtbank moet nu de vraag beantwoorden of verdachte ook strafrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is voor een strafrechtelijk verwijt, niet voor schuld aan het verkeersongeval (het onder primair ten laste gelegde feit) en ook niet voor het veroorzaken van gevaar en/of hinder op de weg (het onder subsidiair ten laste gelegde feit). Dat betekent dat de rechtbank verdachte in zijn geheel zal vrijspreken. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, moet het ongeval zijn te wijten aan schuld van de verdachte in juridische zin. Er bestaan verschillende gradaties van een dergelijke vorm van schuld. De lichtste vorm is een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid en/of onachtzaamheid, daarna volgen zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos rijgedrag.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad gaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor het vereiste van aanmerkelijke schuld. Een enkel moment van onoplettendheid is in beginsel niet voldoende om hiervan te spreken. Ook is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De ten laste gelegde gedragingen
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van de hiervoor bedoelde juridische schuld, vormen de gedragingen die het openbaar ministerie in de tenlastelegging heeft opgenomen het uitgangspunt. In dit geval houden die gedragingen in dat verdachte met zijn mobiele telefoon in zijn hand heeft gereden en dat hij door rood licht een kruising is opgegaan, waarna hij tegen een fietser, het slachtoffer, is gebotst. De rechtbank moet eerst beoordelen of deze gedragingen kunnen worden bewezen en vervolgens of die ook daadwerkelijk schuld opleveren.
De rechtbank strandt bij de eerste vraag. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte ten tijde van het ongeval een mobiele telefoon in zijn hand had en ook niet dat hij door rood licht het kruispunt is opgereden. Het enige bewijs voor deze gedragingen zou kunnen worden gevonden in de verklaringen die verdachte zelf bij de politie heeft afgelegd. Afgezien van de formele verweren die de raadsvrouw over deze verklaringen heeft gevoerd, roepen deze echter te veel onduidelijkheden op om als bewijs te kunnen dienen.
Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij zijn telefoon in zijn hand heeft gehad, maar hij weet niet meer op welk moment. Verder denkt verdachte dat hij door rood licht is gereden, omdat hij dit wel vaker doet als hij moe is. Hij kan het zich echter niet meer herinneren. Op een ander moment verklaart hij daarentegen dat hij dacht dat hij groen had. De rechtbank leest hierin aannames die veel vragen oproepen. Ander bewijs is dan noodzakelijk en dat is er niet.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van getuige [getuige] niet als zodanig kan worden gebruikt. Ook deze getuige neemt aan dat het stoplicht van verdachte op rood moet hebben gestaan. Hij leidt dit af uit de omstandigheid dat het stoplicht van de tegenovergestelde richting op rood stond. Hij heeft het echter niet waargenomen.
De politieagenten die de verkeersongevalsanalyse hebben uitgevoerd komen ook tot de conclusie dat op basis van de verklaring van [getuige] niet kan worden vastgesteld of verdachte door rood licht heeft gereden. Zij hebben nader onderzoek verricht (camerabeelden en instellingen van de verkeersregelinstallatie) en zij hebben ook niet met zekerheid kunnen vaststellen wie door rood licht is gereden.
Dat verdachte mogelijk met een telefoon in zijn hand heeft gereden, is door geen van de getuigen waargenomen. Voor dit onderdeel van de tenlastelegging ziet ook de officier van justitie onvoldoende bewijs.
Dat verdachte tegen het slachtoffer is gebotst staat niet ter discussie. Het botsen ziet de rechtbank echter niet als gedraging die aan de schuldvraag ten grondslag ligt, maar als gevolg van de verweten gedragingen.
Dat betekent dat niet zonder twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte de aan hem verweten gedragingen heeft begaan zodat ook niet kan worden vastgesteld dat hij schuld heeft aan het ongeval in juridische zin. De rechtbank zal hem daarom vrijspreken van het onder primair ten laste gelegde feit.
Gevaar of hinder op de weg in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Voor een bewezenverklaring van de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 moet sprake zijn van gedragingen, waardoor gevaar of hinder op de weg wordt of kan worden veroorzaakt.
De gedragingen die in de tenlastelegging van dit feit staan, zijn dezelfde als de gedragingen die de rechtbank hiervoor heeft beoordeeld. Daarvoor ziet de rechtbank onvoldoende bewijs.
Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 gaat het niet om de openbaring van het gevaar. Dat in dit geval daadwerkelijk een botsing heeft plaatsgevonden, is dus niet relevant voor de bewezenverklaring als hiervoor bedoeld.
Dat betekent dat de rechtbank verdachte ook van het onder subsidiair ten laste gelegde feit zal vrijspreken.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Michon, voorzitter, mrs. N.P.J. Janssens en J.P. Verboom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Raedts, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 september 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juli 2022 te Veenendaal als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Daewoo met
kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Industrielaan, zich zodanig
heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
(terwijl hij, verdachte, een mobiele telefoon in zijn hand had)
- gekomen ter hoogte van de kruising van de Industrielaan met de Ambachtsstraat
en/of het Boompjesgoed niet te stoppen voor een in zijn richting gekeerd en/of voor
het verkeer in zijn richting geldend rood licht uitstralend verkeerlicht en/of
- tegen een die Industrielaan overstekende fietser (te weten [slachtoffer] ), die vanaf
de Ambachtsstraat de Industrielaan op reed, aan te rijden en/of te botsten,
waardoor (een) ander(en) te weten, die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te
weten: hersenletsel en/of klaplongen en/of vier ribfracturen en/of een gescheurde
milt en/of aangezichtsfracturen en/of schedelfracturen en/of een bekkenfractuur
en/of bloeding in hoofd,
of zodanig lichamelijk letsel werd(en) toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juli 2022 te Veenendaal als bestuurder van een voertuig (te
weten een personenauto, merk Daewoo met kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende
op de weg, de Industrielaan,
zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg(en) werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd, door
(terwijl hij, verdachte, een mobiele telefoon in zijn hand had)
- gekomen ter hoogte van de kruising van de Industrielaan met de Ambachtsstraat
en/of het Boompjesgoed niet te stoppen voor een in zijn richting gekeerd en/of voor
het verkeer in zijn richting geldend rood licht uitstralend verkeerlicht en/of
- tegen een die Industrielaan overstekende fietser (te weten [slachtoffer] ), die vanaf
de Ambachtsstraat de Industrielaan op reed, aan te rijden en/of te botsten,
waardoor die [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht.
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )