ECLI:NL:RBMNE:2024:5388

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
C/16/575467 / FO RK 24-601
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging verblijf van een minderjarige in het kader van voogdij en de afwijzing van vervangende toestemming

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 18 juli 2024, werd een verzoek behandeld van Samen Veilig Midden-Nederland, de gecertificeerde instelling, om vervangende toestemming te verlenen voor de wijziging van het verblijf van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De minderjarige, geboren in Egypte, verblijft sinds 2019 in een pleeggezin, maar is recentelijk geplaatst in een noodvoorziening van [instelling] vanwege suïcidale gedachten. De GI stelde dat de minderjarige niet goed functioneert in het pleeggezin en dat een wijziging naar een accommodatie voor jeugdhulp noodzakelijk is. De pleegouders verzetten zich tegen deze wijziging en beroepen zich op hun blokkaderecht, stellende dat de ontwikkeling van de minderjarige niet gerelateerd is aan zijn verblijf in het pleeggezin. De rechtbank heeft de argumenten van de GI en de pleegouders zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeert dat de GI onvoldoende heeft onderbouwd dat de stagnatie in de ontwikkeling van de minderjarige voornamelijk te wijten is aan het verblijf in het pleeggezin. De rechtbank wijst het verzoek van de GI af en bepaalt dat de beslissing van kracht is voor zes maanden. Tevens wordt de GI in de gelegenheid gesteld om een verzoek tot ontslag van de voogdij in te dienen, met een schriftelijke bereidverklaring voor de overname van de voogdij. De verdere beslissing wordt aangehouden tot 15 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/575467 / FO RK 24-601
Tussenbeschikking van 18 juli 2024
in de zaak van:
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen: de GI,
betreffende
[minderjarige], geboren op [2009] te [geboorteplaats] (Egypte),
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
de heer [pleegouder 1] en mevrouw [pleegouder 2],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders,
advocaat: mr. M. Kramer.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 13 juni 2024 en 9 juli 2024 een tussenbeschikking gegeven.
Bij tussenbeschikking van 13 juni 2024 heeft de rechtbank de GI in de gelegenheid gesteld om de verzoeken te wijzigen dan wel in te trekken, dan wel, bij handhaving van de verzoeken, die verzoeken nader te onderbouwen. Bij tussenbeschikking van 9 juli 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek van de GI om toestemming tot wijziging in het verblijf van [minderjarige] aangehouden en het verzoek van de GI om toestemming tot plaatsing van [minderjarige] buiten Nederland afgewezen.
1.2.
De rechtbank heeft naast de stukken genoemd in de tussenbeschikkingen de volgende stukken ontvangen:
  • het aangepaste verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 7 van de GI van 3 juli 2024;
  • het verweerschrift van de pleegouders van 4 juli 2024, met daarin een aantal zelfstandige verzoeken;
  • een aanvulling op productie 4 van de pleegouders, ontvangen op 8 juli 2024;
  • productie 9 van de pleegouders, ontvangen op 8 juli 2024;
  • het stuk ‘Multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag’ van de pleegouders, ontvangen op 10 juli 2024;
  • de stukken van de pleegouders over [instelling] , ontvangen op 11 juli 2024.
1.3.
De (aangehouden) verzoeken zijn vervolgens door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 11 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • mevrouw [A] en mevrouw [B] namens de GI;
  • de pleegouders met hun advocaat;
  • mevrouw [C] , gedragswetenschapper bij De Rading.
De heer [D] van [instelling] is wel als informant uitgenodigd, maar hij was niet aanwezig. Volgens de GI heeft hij de oproepbrief niet ontvangen.
1.4.
De voorzitter heeft op 11 juli 2024 voorafgaand aan de zitting nogmaals met [minderjarige] over de verzoeken gesproken.
1.5.
De GI en de pleegouders konden op 18 juli 2024 na 16.00 uur naar de griffie van de rechtbank bellen voor de beslissing (het dictum). Dit is de schriftelijke uitwerking van die beslissing.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is de zoon van [E] en [F] .
2.2.
De ouders waren gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Bij beschikking van deze rechtbank van 8 februari 2022, hersteld bij beschikking van
3 mei 2022, is het ouderlijk gezag van de ouders beëindigd en is de GI benoemd als voogd over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woonde de afgelopen vierenhalf jaar in het gezin van de pleegouders. Sinds
12 april 2024 verblijft hij in een noodvoorziening van [instelling] .

3.Het verzoek van de GI

3.1.
De GI heeft het verzoek om op grond van artikel 1:336a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vervangende toestemming te verlenen tot wijziging in het verblijf van [minderjarige] naar een accommodatie jeugdhulpaanbieder, gehandhaafd.
3.2.
De GI wil het verblijf van [minderjarige] wijzigen van het pleeggezin naar een accommodatie jeugdhulpaanbieder, ook nu een plaatsing in Spanje niet langer een optie is. Volgens de GI is er geen goede match tussen [minderjarige] en het pleeggezin. [minderjarige] heeft meerdere malen aan de GI en zijn coach van [instelling] verteld dat hij niet meer bij het pleeggezin wil verblijven. Bij de politie heeft [minderjarige] verteld dat hij last heeft van nare gedachten. Hij denkt aan zelfmoord of anderen pijn doen. In de afgelopen periode heeft [minderjarige] een positieve ontwikkeling laten zien bij [instelling] . Hij is opener, kan zich beter uiten, laat stoer gedrag zien en zit zichtbaar goed in zijn vel. Zijn ingedoken, sombere houding is veranderd in een meer zelfverzekerde, open en vrolijke houding en de suïcidale gedachten zijn geleidelijk verdwenen. [instelling] is bezig met het oprichten van een kleinschalige groep voor drie jongeren, waar [minderjarige] goed tussen zou passen. Het doel is om de groep vanaf augustus 2024 te hebben opgericht. Het is gelukt om de financiering van de plaatsing op de noodvoorziening van [instelling] te verlengen tot en met augustus 2024. Daarna kan [minderjarige] worden doorgeplaatst naar de kleinschalige groep van [instelling] .
3.3.
De pleegouders zijn het niet eens met de wijziging in het verblijf van [minderjarige] en beroepen zich op hun blokkaderecht. Zij willen dat het verzoek van de GI wordt afgewezen en dat de maximale termijn op grond van artikel 1:336a lid 3 BW wordt bepaald op zes maanden. De pleegouders stellen, kort gezegd. dat er zeker sprake lijkt te zijn van internaliserende en externaliserende problemen bij [minderjarige] , maar dat deze geen verband houden met [minderjarige] ’ verblijf bij het pleeggezin. [minderjarige] heeft juist jarenlang een positieve ontwikkeling doorgemaakt in het pleeggezin. De GI heeft overhaast en te rigoureus gehandeld door [minderjarige] na zorgelijke signalen acuut weg te halen uit het pleeggezin. Er heeft geen observatie van de opvoedsituatie in het pleeggezin plaatsgevonden. Vervolgens heeft iedere vorm van terugkoppeling of overleg ontbroken. Door het besluit van de GI wordt [minderjarige] zijn laatste kans om in een gezin op te groeien ontnomen.

4.De verzoeken van de pleegouders

4.1.
De pleegouders verzoeken de rechtbank – als zelfstandige verzoeken – om:
  • primair:te bepalen tot wijziging van de GI/beëindiging van de voogdij door Samen Veilig Midden-Nederland op grond van artikel 1:328 BW;
  • subsidiair:te bepalen dat er een bijzondere curator wordt benoemd ten behoeve van [minderjarige] met als opdracht te onderzoeken welke aanvullende hulpverlening het meest passend is voor [minderjarige] en onderzoek kan doen of Samen Veilig Midden-Nederland nog wel de aangewezen GI is om de belangen van [minderjarige] te behartigen;
  • meer subsidiair:ingeval de rechtbank vervangende toestemming verleent tot wijziging van de verblijfplaats te bepalen dat [minderjarige] in ieder geval op deeltijdbasis, in de weekenden, bij de pleegouders verblijft, dan wel een omgangsregeling te bepalen van een weekend per 14 dagen, dan wel een regeling te bepalen die de rechtbank in het belang van [minderjarige] het meest passend acht.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank zal:
  • het verzoek van de GI om vervangende toestemming tot wijziging in het verblijf van [minderjarige] naar een accommodatie jeugdhulpaanbieder afwijzen;
  • bepalen dat de beslissing op het verzoek om vervangende toestemming tot wijziging in het verblijf van kracht is voor de duur van zes maanden met ingang van de datum van deze beschikking;
  • de GI in de gelegenheid stellen om een schriftelijk verzoek tot ontslag van de voogdij over [minderjarige] in te dienen als bedoeld in artikel 1:322, lid 1, onder c BW, voorzien van een schriftelijke bereidverklaring om de voogdij over te nemen;
  • de verdere beslissing aanhouden tot 15 augustus 2024 in afwachting van het bericht van de GI.
De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
Wijziging in het verblijf van [minderjarige]
5.2.
Artikel 1:336a lid 1 BW bepaalt dat indien de minderjarige door een ander of anderen dan zijn voogd, als behorende tot het gezin met instemming van de voogd ten minste een jaar is verzorgd en opgevoed geworden, de voogd alleen met toestemming van degenen die de verzorging en opvoeding op zich hebben genomen, wijziging in het verblijf van de minderjarige kan brengen. De pleegouders hebben [minderjarige] tenminste een jaar verzorgd en opgevoed en zij stemmen niet in met een wijziging in het verblijf van [minderjarige] . Artikel 1:336a lid 2 BW bepaalt dat in dat geval de vereiste toestemming op verzoek van de voogd door die van de rechtbank kan worden vervangen. Dit verzoek wordt slechts ingewilligd indien de rechtbank dit in het belang van de minderjarige
noodzakelijkoordeelt.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de GI de noodzaak van de wijziging in het verblijf van [minderjarige] , van het pleeggezin naar een accommodatie jeugdhulpaanbieder, onvoldoende heeft onderbouwd. Daartoe overweegt zij het volgende.
5.4.
Vast staat dat [minderjarige] een getroebleerde jongen is door wat hij in zijn jonge leven tot nu toe heeft meegemaakt. [minderjarige] is geboren en opgegroeid in Egypte. Zijn ouders zijn in 2010 gescheiden en de vader woont in China. In september 2018 is [minderjarige] samen met zijn moeder naar Nederland gekomen. Op 2 september 2019 is [minderjarige] met een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in het gezin van de pleegouders geplaatst omdat zijn moeder hem geen stabiele opvoedingssituatie kon bieden. Hoewel er weinig zicht is op de situatie voordat [minderjarige] met zijn moeder naar Nederland kwam, zijn daarover forse zorgen, gelet op de houding en het gedrag dat de moeder in Nederland heeft laten zien. Na de komst naar Nederland zijn er forse signalen van een verwaarloosde opvoedsituatie bij de moeder. [minderjarige] werd aan zijn lot overgelaten, kende weinig structuur en regels en er was sprake van emotionele onveiligheid. Uit psychiatrisch onderzoek, dat wordt genoemd in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 1 april 2021 (in het kader van de beëindiging van het gezag van de ouders), blijkt dat de moeder licht verstandelijk beperkt is en onvoldoende kan differentiëren tussen haar eigen behoeftes en die van [minderjarige] . Hierdoor kwam [minderjarige] tekort in sturing, structuur en aandacht. Na plaatsing in het pleeggezin is de moeder zeer onvoorspelbaar geweest voor [minderjarige] . In het genoemde rapport van de Raad wordt onder andere beschreven dat zij regelmatig de omgang niet nakwam, dat zij op het punt gestaan heeft naar Egypte te vertrekken en [minderjarige] dat verteld heeft, en dat zij op enig moment onaangekondigd en dwingend bij het pleeggezin op de stoep heeft gestaan. [minderjarige] ’ ontwikkeling kan aldus niet losgezien worden van de ingrijpende gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt.
5.5.
Vast staat verder dat [minderjarige] in het pleeggezin niet echt (of echt niet) gelukkig was en is. Met zijn pleegvader heeft [minderjarige] een hechte band gekregen, maar met zijn pleegmoeder en met één van zijn pleegzussen is de relatie minder goed. Het feit dat hij zijn draai niet helemaal heeft gevonden, is al sinds de plaatsing onderwerp van gesprek. Hij vindt het leven in het pleeggezin te gehaast, hij moet teveel gesprekken voeren over met name school, en hij raakt snel geïrriteerd.
5.6.
Gevraagd naar de invulling van het onderzoek naar de oorzaak van het feit dat [minderjarige] stagneert in zijn ontwikkeling, heeft de GI gewezen op de jongerencoach vanuit [instelling] die eind 2022 is ingezet. Verder heeft de polikliniek Ontwikkeling in perspectief van het UMC [minderjarige] in de zomer van 2023 onderzocht. In januari 2024 zijn de bevindingen geformuleerd. Het UMC beschrijft dat [minderjarige] moeite lijkt te hebben zich te hechten aan het pleeggezin met als onderliggende stressor een loyaliteitsconflict met zijn ouders, die de uithuisplaatsing blijven aanvechten. Het UMC adviseert meer ondersteuning aan het systeem, meer aandacht voor sociaal-emotionele ontwikkeling door zijn coach en het bieden van inzicht aan [minderjarige] hoe zijn life events hem hebben beïnvloed.
5.7.
Noch uit dit onderzoek, noch uit ander onderzoek, blijkt dat het de plaatsing zelf is, die de oorzaak is van de stagnatie in de ontwikkeling van [minderjarige] . De rechtbank constateert dan ook dat de GI zich vooral baseert op wat [minderjarige] zelf heeft verteld over de plaatsing bij het pleeggezin en hoe hij zich daar voelt. Daarbij ervaart de GI dat [minderjarige] zich opener en eerlijker uit bij de GI en bij zijn coach dan bij anderen, waardoor zij goed zien hoe ongelukkig [minderjarige] in het pleeggezin is. De rechtbank kan zich kan voorstellen dat dit voor de GI een bijzonder lastige situatie en positie is, zeker omdat de voogd [minderjarige] al lang kent, zij bijzonder betrokken bij hem is – en dat is de prijzen - en [minderjarige] en zij een goede band hebben. Toch is wat [minderjarige] haar en de coach heeft verteld onvoldoende om te kunnen concluderen dat het verblijf in het pleeggezin de voornaamste oorzaak is van zijn stagnerende ontwikkeling. De pleegouders hebben beschreven dat [minderjarige] na zijn komst naar het pleeggezin geconfronteerd is met regels en een gezinsleven. Dat was nieuw voor [minderjarige] , die toen hij nog bij zijn moeder woonde gewend was om voor zichzelf te zorgen. Hoewel dat in het begin erg moeilijk was, kwam er daarna met kleine stapjes een positieve ontwikkeling tot stand. Nu speelt het feit dat [minderjarige] met zijn vijftien jaar een puber is, met bijbehorend gedrag en verzet tegen regels en afspraken. De weekendpleegouders waar [minderjarige] sinds drie jaar een weekend per maand en een maand tijdens de zomervakantie naartoe gaat, schrijven dat hun indruk is dat [minderjarige] wel strubbelingen in het pleeggezin had, maar dat hij in de basis op zijn plek zat. In het genoemde rapport van 1 april 2021 beschrijft de Raad voor de Kinderbescherming ook dat [minderjarige] op dat moment voldoende is ingegroeid in het pleeggezin en dat hij zich veilig lijkt te voelen in de duidelijkheid en structuur die de pleegouders hem bieden. [minderjarige] geeft zijn leven in het pleeggezin op dat moment zelf een 7 of een 8.
5.8.
Dat de match met het pleeggezin misschien niet optimaal was, maar dat die plaatsing tot nu toe ook volgens de GI voor de ontwikkeling van [minderjarige] wel de beste optie was, leidt de rechtbank ook af uit het feit dat behoud van de plaatsing lange tijd het uitgangspunt is geweest. Dat is plots veranderd in april van dit jaar. Toen heeft [minderjarige] gechat met de meldkamer van de politie, waarbij hij heeft verteld dat hij suïcidale gedachten had. In een gesprek de dag daarna met de politie vertelde [minderjarige] dat hij dagelijks dit soort gedachten had. De GI heeft toen besloten om [minderjarige] te plaatsen bij een noodvoorziening, te weten [instelling] , waar de coach van [minderjarige] ook aan verbonden is. De inschatting van de GI en de coach was dat zijn suïcidale gedachten gekoppeld waren aan zijn verblijf in het pleeggezin. Het doel van de plaatsing bij [instelling] was stabiliseren, kijken wat er van de gevoelens overblijft als [minderjarige] uit het pleeggezin is en hem motiveren voor behandeling. De GI heeft als gezegd gezien dat [minderjarige] is opgebloeid sinds hij bij [instelling] verblijft. Plaatsing in het pleeggezin was vanaf dat moment voor de GI niet langer het doel.
5.9.
De rechtbank vindt die ontwikkeling, hoe positief ook, onvoldoende om de conclusie te kunnen trekken dat een wijziging in het verblijf noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] . Iedereen hoopt natuurlijk heel erg dat deze mooie ontwikkeling zich voortzet. Echter, dat dat gebeurt als de omstandigheden veranderen heeft de GI onvoldoende onderbouwd. En die omstandigheden zullen veranderen. De noodvoorziening waar [minderjarige] nu verblijft is op een vakantiepark. Hij gaat niet naar school en heeft dan ook weinig verplichtingen. [minderjarige] zal, bij toewijzing van het verzoek, echter op een definitieve, al dan niet kleinschalige woonvoorziening gaan wonen, vanuit waar hij naar school zal gaan. Er zal een appel op hem wordt gedaan om behandeling aan te gaan en hij zal ervaren hoe het is om echt verder op te groeien in een andere setting dan die van een gezin, De GI heeft niet onderbouwd wat maakt dat verwacht wordt dat de positieve lijn van [minderjarige] zich ook in die omstandigheden zal voortzetten.
5.10.
Samenvattend heeft de GI onvoldoende onderbouwd dat de gestagneerde ontwikkeling van [minderjarige] voornamelijk komt door zijn verblijf in het pleeggezin. De rechtbank is niet van oordeel dat wijziging van [minderjarige] ’ verblijf in zijn belang noodzakelijk is.
5.11.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de GI afwijzen. De rechtbank zal op grond van artikel 1:336a lid 3 BW bepalen dat deze beslissing van kracht is voor de duur van zes maanden met ingang van de datum van deze beschikking.
5.12.
De rechtbank begrijpt dat [minderjarige] niet van vandaag op morgen weer volledig in het pleeggezin kan wonen. De Rading heeft tijdens de zitting geschetst hoe het traject tot terugplaatsing er ongeveer uit moet zien. Dat moet in overleg met de GI verder uitgewerkt en uitgevoerd worden. Daarbij is samenwerking tussen alle betrokkenen erg belangrijk. De rechtbank kan zich voorstellen dat in het traject ook gekeken wordt hoe de pleegvader een wat meer prominente rol in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] kan krijgen.
Wijziging voogd
5.13.
De pleegouders verzoeken de rechtbank te bepalen tot wijziging van de GI/beëindiging van de voogdij door Samen Veilig Midden-Nederland op grond van artikel 1:328 BW. De pleegouders zijn van mening dat Samen Veilig Midden-Nederland in haar hoedanigheid als voogd onvoldoende de belangen van [minderjarige] behartigt c.q. in strijd met de belangen van [minderjarige] handelt.
5.14.
De GI heeft tijdens de zitting gezegd dat als de rechtbank het verzoek om vervangende toestemming tot wijziging in het verblijf van [minderjarige] afwijst, zij niet langer de voogd van [minderjarige] kan zijn, omdat zij dan regie moet voeren in een situatie waar zij totaal niet achter staat.
5.15.
De rechtbank constateert dat zowel de pleegouders als de GI willen dat een andere GI de voogdij gaat uitvoeren. Het artikel op grond waarvan de pleegouders het verzoek doen, is echter niet van toepassing. Dat artikel gaat namelijk over beëindiging van de voogdij en niet op wijziging van de voogd. Ontslag van de voogd is mogelijk op grond van artikel 1:322 BW. Een voogd, in dit geval de GI, kan zich op grond van lid 1, sub c, van artikel 1:322 BW laten ontslaan als een daartoe bevoegd persoon zich schriftelijk heeft bereid verklaard de voogdij over te nemen, en de rechtbank deze overneming in het belang van de minderjarige acht. De pleegouders kunnen dit verzoek niet doen. Het ligt dus op de weg van de GI om een verzoek tot ontslag in te dienen, voorzien van een schriftelijke bereidverklaring om de voogdij over te nemen. De rechtbank zal daarom de verdere beslissing op de verzoeken aanhouden tot 15 augustus 2024 om de GI daartoe in de gelegenheid te stellen.
Brief aan [minderjarige]
5.16.
De rechtbank heeft [minderjarige] een brief gestuurd om hem te informeren over de uitspraak. In de brief aan hem is het volgende opgenomen:
“Beste [minderjarige] ,
Voor de zomer spraken wij elkaar voor de tweede keer in korte tijd. Eerst spraken we elkaar over het plan dat er was dat jij naar Spanje zou gaan. Toen duidelijk was dat dat niet zou gebeuren, hebben we elkaar weer gesproken, nu over de vraag of je bij [instelling] zou blijven, of dat je terug zou gaan naar het pleeggezin.
Zoals je weet heb ik al weer even geleden de beslissing genomen waardoor je niet blijft bij [instelling] maar teruggaat naar het pleeggezin. Die beslissing heb ik niet alleen genomen, maar samen met twee andere rechters. Dat heb ik gedaan omdat ik het best een zware en ingewikkelde beslissing vond, om te bepalen waar jij verder opgroeit. Daarom vond ik het belangrijk dat er meer rechters mee zouden luisteren tijdens de zitting en mee zouden denken over de beslissing. Je vraagt je misschien af waarom ik je nu pas schrijf, terwijl de beslissing alweer een aantal weken geleden is genomen. Dat komt doordat mijn collega’s en ik alle drie op vakantie gingen en het daarom wat meer tijd heeft gekost om de uitspraak te schrijven. Omdat we het belangrijk vonden dat jij en de anderen niet langer op de beslissing moesten wachten omdat wij op vakantie waren, hebben we voor onze vakanties verteld wat de beslissing was. Nu schrijf ik je dus (pas) om uit te leggen waarom we die hebben genomen.
Zoals ik al zei vonden we het een moeilijke beslissing. Het is duidelijk dat je niet gelukkig bent. De manier waarop dingen in het pleeggezin gaan zijn voor jou lastig en passen niet bij hoe jij het fijn vindt. Het is te gehaast, en jij raakt daardoor geïrriteerd. Dat heb je meerdere keren gezegd, en wij hebben dat ook heel serieus genomen. Wij zien ook dat de match tussen jou en het pleeggezin niet helemaal perfect is, of misschien helemaal niet perfect. Maar de andere optie, namelijk verder opgroeien in een instelling in plaats van in het pleeggezin, vinden we voor jou ook niet perfect. We hebben gezien dat het voor even goed voor je was om bij [instelling] te zijn. Maar op de lange termijn zien we ook nadelen en vragen we ons af of je daar gelukkiger zult zijn dan in het pleeggezin. Volgens de wet mag zo’n overplaatsing als nu bij jou speelt alleen als dat in jouw belang noodzakelijk is. En we vinden niet dat de overplaatsing van het pleeggezin naar [instelling] in jouw belang noodzakelijk is. Daarom hebben we besloten om geen toestemming te geven voor de overplaatsing.
Voor jou betekent dit nogal wat. Jij had mij natuurlijk juist verteld dat je niet terug wilde naar het pleeggezin. Daar zijn we ons ook echt van bewust. Iedereen begrijpt ook dat je niet zomaar weer terug kunt gaan. Als het goed is wordt dat nu allemaal goed begeleid. Wat ik wel heb gezien, is dat jouw voogd, pleegouders en ook [G] en [H] erg bij je betrokken zijn en veel om je geven. Ik hoop dat het hen samen met jou lukt om de komende tijd te kijken wat jij nodig hebt om in het pleeggezin en daarbuiten weer wat gelukkiger te zijn. Want dat gunt iedereen, ook ik, jou erg.
Ik hoop dat het voor jou zo duidelijk is waarom we de beslissing hebben genomen, ook al is dat niet wat jij graag wilde.
Ik wens je veel succes de komende tijd, ook met de start weer op school!”

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek van de GI om vervangende toestemming tot wijziging in het verblijf van [minderjarige] naar een accommodatie jeugdhulpaanbieder af;
6.2.
bepaalt dat de beslissing op het verzoek om vervangende toestemming tot wijziging in het verblijf van kracht is voor de duur van zes maanden met ingang van de datum van deze beschikking;
6.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
stelt de GI in de gelegenheid om een schriftelijk verzoek tot ontslag van de voogdij over [minderjarige] in te dienen als bedoeld in artikel 1:322, lid 1, onder c BW, voorzien van een schriftelijke bereidverklaring om de voogdij over te nemen;
6.5.
houdt de verdere beslissing aan tot
15 augustus 2024in afwachting van het bericht van de GI.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. T. Dopheide (voorzitter),
mr. G. van de Beek en mr. R.M. Maliepaard, (kinder)rechters in samenwerking met
mr. J.M. van de Griendt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 juli 2024 en schriftelijk uitgewerkt op 4 september 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.