ECLI:NL:RBMNE:2024:5375

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
11069604
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen uit overeenkomst voor reclame in bioscoop

In deze zaak heeft eiseres, een B.V., een overeenkomst gesloten met gedaagde, eveneens een B.V., voor het vertonen van reclame in een bioscoop gedurende vijf jaar. Gedaagde heeft echter de factuur voor het jaar 2023 niet voldaan, wat heeft geleid tot een vordering van eiseres om deze factuur en de toekomstige termijnen te betalen. De kantonrechter heeft op 11 september 2024 geoordeeld dat gedaagde verplicht is om de openstaande factuur van € 7.235,80 te betalen, evenals de toekomstige termijnen voor de komende drie jaren, wat het totaalbedrag op € 7.972,59 brengt, inclusief rente en proceskosten.

De procedure begon met een dagvaarding en een civiele rolzitting op 1 mei 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 27 augustus 2024. Tijdens deze behandeling waren beide partijen aanwezig, en de kantonrechter heeft hen gevraagd om op elkaar te reageren. Gedaagde heeft erkend dat de factuur verschuldigd is, maar heeft aangevoerd dat zij niet kan betalen en dat de overeenkomst tussentijds is opgezegd. De kantonrechter heeft deze argumenten verworpen, omdat de betalingsverplichting blijft bestaan, ongeacht de financiële situatie van gedaagde.

De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de contractuele rente van 1,5% per maand verschuldigd is over het openstaande bedrag, en dat gedaagde de buitengerechtelijke incassokosten moet betalen, die zijn gematigd tot een redelijk bedrag. De proceskosten zijn eveneens toegewezen aan eiseres, omdat gedaagde in het ongelijk is gesteld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat gedaagde onmiddellijk moet betalen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11069604 \ AC EXPL 24-985
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- het proces-verbaal van de civiele rolzitting van 1 mei 2024, waarin het antwoord van [gedaagde] is vastgelegd,
- de akte van [eiseres] met aanvullende producties.
1.2.
Op 27 augustus 2024 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij was aan de zijde van [eiseres] een gemachtigde, mevrouw S.A.P.E. van den Brand , aanwezig. Aan de zijde van [gedaagde] was meneer [A] aanwezig. Hij is indirect bestuurder van [gedaagde] . Partijen hebben de vragen van de kantonrechter beantwoord en op elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Ten slotte heeft de kantonrechter partijen laten weten dat het vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan [eiseres] vijf jaar lang de reclame van [gedaagde] in een bioscoop in [plaats] zou laten zien. [gedaagde] zou [eiseres] hiervoor jaarlijks een bedrag betalen, maar zij heeft de factuur van het jaar 2023 niet voldaan. [eiseres] wil dat [gedaagde] de factuur alsnog betaalt. Ook wil [eiseres] dat [gedaagde] de termijnen voor de komende drie jaren van de overeenkomst betaalt. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de factuur van 2023 en de facturen voor de komende drie jaren moet betalen, in totaal een bedrag van € 7.235,80.

3.De beoordeling

[gedaagde] moet de factuur van 2023 betalen
3.1.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de factuur van 1 april 2023 moet betalen. [gedaagde] heeft gezegd dat zij de factuur nog wil betalen. Daarmee heeft [gedaagde] erkend de vordering verschuldigd te zijn. De opmerking van [gedaagde] dat zij geen geld heeft om te betalen, maakt dit niet anders. Wanneer je een factuur niet kan betalen, betekent dit niet dat de factuur ook niet meer betaald hoeft te worden. Dit komt voor je eigen risico. Ook de opmerking van [gedaagde] dat zij failliet zou zijn, is niet onderbouwd en leidt daarom niet tot een ander oordeel.
[gedaagde] moet de toekomstige termijnen betalen
3.2.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de toekomstige termijnen die volgen uit de overeenkomst moet betalen. [eiseres] en [gedaagde] zijn namelijk een overeenkomst aangegaan voor de duur van vijf jaar. Dat betekent dat [gedaagde] voor vijf jaar moet betalen aan [eiseres] .
3.3.
In de algemene voorwaarden bij de overeenkomst staat dat de toekomstige termijnen ineens opeisbaar zijn, wanneer één termijn niet betaald wordt. [1] Omdat [gedaagde] de factuur uit april 2023 niet heeft betaald, zijn de overgebleven drie termijnen van de overeenkomst ook ineens opeisbaar geworden.
3.4.
Volgens [gedaagde] hoeft hij niet te betalen omdat hij de overeenkomst tussentijds heeft opgezegd. Dit staat niet vast omdat [eiseres] dit betwist. Ook als wel vast zou komen te staan dat [gedaagde] de overeenkomst zou hebben opgezegd, helpt dat haar niet. De betalingsverplichting voor de periode van 5 jaren blijft dan ook bestaan. In de algemene voorwaarden staat namelijk dat bij tussentijdse opzegging de komende termijnen ineens opeisbaar zullen zijn. [2]
3.5.
De toekomstige termijnen die [gedaagde] verschuldigd is aan [eiseres] , zijn voor de drie jaren vanaf april 2024 tot april 2027. De overeenkomst is aangegaan in 2021, maar de reclame is pas in de bioscoop te zien geweest vanaf 1 april 2022. Dit is dan ook het moment vanaf wanneer de overeenkomst volgens [eiseres] is gaan lopen. [gedaagde] heeft dit niet betwist. De factuur voor het eerste jaar, april 2022 tot april 2023, heeft [gedaagde] betaald. Uit rechtsoverweging 3.1. volgt dat [gedaagde] ook de factuur van het tweede jaar, april 2023 tot april 2024, moet betalen. Er blijven dan nog drie jaren over waarin de overeenkomst doorloopt, tot april 2027.
3.6.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd niet voor deze termijnen te hoeven betalen omdat de reclame van [gedaagde] niet uitgezonden is. [gedaagde] heeft dit standpunt onvoldoende onderbouwd, want volgens [eiseres] wordt de reclame nog steeds in de bioscoop vertoond en als er is betaald zal dat ook tot april 2027 het geval zijn.
[gedaagde] moet de contractuele rente over de hoofdsom betalen
3.7.
[eiseres] heeft daarnaast rente gevorderd. In de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] is een bepaling opgenomen waaruit volgt dat [gedaagde] bij het niet betalen van een factuur, contractuele rente van 1,5% per maand verschuldigd is over het openstaande bedrag. Uit het petitum in de dagvaarding blijkt niet duidelijk over welk bedrag dit gevorderd wordt, maar [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de contractuele rente gevorderd wordt over de hoofdsom. [eiseres] vordert de rente vanaf 16 april 2024, de dag van de dagvaarding. Omdat [gedaagde] niet op tijd heeft betaald, zal dit worden toegewezen door de kantonrechter.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.8.
[eiseres] heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, gebaseerd op de algemene voorwaarden bij de overeenkomst. Partijen handelen beide in uitoefening van hun beroep of bedrijf en mogen daarom een regeling afspreken die anders is dan de wettelijke regeling voor de buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet dan wel worden getoetst aan het rapport Voorwerk II, maar met toepassing van de wettelijke tarieven uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Deze tarieven worden namelijk geacht redelijk te zijn.
3.9.
De buitengerechtelijke kosten zijn op zichzelf toewijsbaar, maar [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd dat de gemaakte kosten daadwerkelijk hoger zijn dan het bedrag dat uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten volgt. Daarom ziet de kantonrechter aanleiding overeenkomstig artikel 242 Rv en het rapport Voorwerk II het bedrag aan kosten ambtshalve te matigen tot een bedrag dat redelijk is. De kantonrechter wijst een bedrag van € 736,79 toe.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
339,00
(1 punt × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.113,22
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard
3.11.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd door de [eiseres] . Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 7.972,59, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 1,5% per maand over € 7.235,80, met ingang van 16 april 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.113,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J.A. Boots en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.
62938

Voetnoten

1.Zie artikel 8b en 8c van de algemene voorwaarden bij de overeenkomst.
2.Zie artikel 3a van de algemene voorwaarden bij de overeenkomst