ECLI:NL:RBMNE:2024:5368

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
10800819
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst tot aanneming van werk met betrekking tot de montage van kozijnen

In deze zaak gaat het om een overeenkomst tot aanneming van werk tussen eisers, [eiseres] en [eiser], en gedaagde, [handelsnaam]. Eisers hebben kozijnen met schuifpuien laten plaatsen door [handelsnaam], maar hebben geklaagd over de montage. Na herhaaldelijke communicatie en een deskundigenrapport dat bevestigde dat de kozijnen niet goed waren gemonteerd, hebben eisers de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vorderen zij terugbetaling van een deel van de aanneemsom, schadevergoeding en een verklaring van recht dat zij de schuifpuien niet hoeven terug te geven. De kantonrechter oordeelt dat [handelsnaam] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Het aanbod van [handelsnaam] om de kozijnen te laten ondersabelen wordt niet als adequaat beschouwd, en eisers zijn niet in schuldeisersverzuim geraakt door dit aanbod te weigeren. De kantonrechter wijst de vorderingen van eisers toe, inclusief de terugbetaling van € 6.500,-, schadevergoeding voor extra stookkosten en kosten voor noodmaatregelen, en de kosten van het deskundigenrapport. Tevens wordt [handelsnaam] veroordeeld tot betaling van proceskosten en wordt verklaard dat eisers zijn bevrijd van hun verplichting tot teruglevering van de schuifpuien.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10800819 \ UC EXPL 23-7892 / 61169 JvdB
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiseres] en [eiser] ,
gemachtigde: P.N. Meijer, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen
[gedaagde] B.V. mede h.o.d.n. " [handelsnaam] ",
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [handelsnaam] ,
vertegenwoordigd door haar algemeen directeur: de heer [gemachtigde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • het proces-verbaal van de rolzitting van 22 november 2023, houdende de mondelinge conclusie van antwoord van [handelsnaam] ;
  • de aanvullende conclusie van antwoord van [handelsnaam] van 5 december 2023;
  • de brieven aan partijen waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de mondelinge behandeling van 27 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

De kern van de zaak
2.1.
[handelsnaam] heeft uit hoofde van een overeenkomst van aanneming van werk kozijnen met schuifpuien geleverd en gemonteerd op de woonark van [eiseres] en [eiser] . Het geschil spitst zich toe op de montage van de kozijnen. Nadat [eiseres] en [eiser] over de montage hadden geklaagd bij [handelsnaam] , bood [handelsnaam] aan de kozijnen te laten ondersabelen. [eiseres] en [eiser] weigerden dit, omdat zij menen dat dit niet de juiste volgorde was om de gebreken te herstellen. Door de weigering van [eiseres] en [eiser] vindt [handelsnaam] dat zij is tegengewerkt door [eiseres] en [eiser] . [eiseres] en [eiser] hebben op 4 juli 2023 de overeenkomst met [handelsnaam] buitengerechtelijk ontbonden en vorderen bij de kantonrechter terugbetaling van het bedrag van € 6.750,- (zijnde een deel van de aanneemsom) dat zij aan [handelsnaam] hebben betaald, vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast willen [eiseres] en [eiser] schadevergoeding en een verklaring van recht dat zij de schuifpuien niet meer hoeven terug te geven aan [handelsnaam] .
2.2.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiseres] en [eiser] toe. Hierna wordt dit uitgelegd.
[handelsnaam] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst
2.3.
Nadat de kozijnen met schuifpuien op 21 september 2022 zijn geplaatst, hebben [eiseres] en [eiser] bij [handelsnaam] geklaagd dat de kozijnen verkeerd gemonteerd zijn. Hierover is herhaaldelijk over en weer gecommuniceerd tussen partijen. Volgens [handelsnaam] zou ondersabeling van de kozijnen alle problemen oplossen. [handelsnaam] schakelde een bedrijf in dat namens haar voor de ondersabeling zou zorgen. Dit bedrijf raadde de ondersabeling aan [eiseres] en [eiser] echter af omdat de kozijnen met schuifpuien eerst goed gesteld zouden moeten worden, zo stellen [eiseres] en [eiser] . Daarop besloten [eiseres] en [eiser] de ondersabeling tegen te houden en het ondersabelingbedrijf af te zeggen. [handelsnaam] bleef daarentegen bij het standpunt dat ondersabeling wel de juiste wijze was om de gebreken te herstellen.
2.4.
[eiseres] en [eiser] hebben uiteindelijk een deskundige ingeschakeld om het werk van [handelsnaam] te beoordelen. In het rapport van 11 april 2023 benoemt de deskundige onder meer dat de kozijnen niet goed zijn gemonteerd. Herstel van het werk is enkel mogelijk als de kozijnen eerst gedemonteerd worden, om vervolgens bepaalde aansluitingen goed te kunnen herstellen. Later, nadat de kozijnen met schuifpuien volledig zijn afgesteld, zou ondersabeling moeten plaatsvinden. De bevindingen en de conclusies als weergegeven in het rapport van de deskundige heeft [handelsnaam] niet gemotiveerd en/of onderbouwd weersproken. De enkele opmerking van [handelsnaam] dat zij de deskundige partijdig vindt en de inhoud van het rapport in het voordeel van [eiseres] en [eiser] is, is geen reden om de inhoud van de deskundigenrapport ter zijde te leggen. Gezien de onweersproken inhoud van het deskundige rapport staat daarom vast dat [handelsnaam] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eiseres] en [eiser] door de kozijnen niet goed te monteren.
2.5.
Ter zitting heeft [handelsnaam] in de persoon van de heer [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] ) opgemerkt dat zij zich niet kan voorstellen dat zij het werk zo heeft uitgevoerd en dat zij ervan uitging dat zij de montage correct heeft uitgevoerd. Zij vermoedt daarom dat derden het een en ander hebben veroorzaakt. [gemachtigde] stelt dat zijn broer na de montage nog is komen kijken en de puien met twee vingers kon openen.
2.6.
De kantonrechter stelt vast dat [handelsnaam] haar vermoeden niet heeft onderbouwd. Zo blijkt uit niets dat voorafgaand aan het deskundigenonderzoek derden (de)montagewerkzaamheden aan de door [handelsnaam] geplaatste kozijnen hebben uitgevoerd. Voormelde stelling van [handelsnaam] over het openen van de puien laat onverlet de bevindingen van de deskundige, waaruit blijkt dat de kozijnen niet goed zijn gemonteerd. Vast staat dat de montage heeft plaatsgevonden door [handelsnaam] en met inachtneming van de inhoud van het deskundigenrapport staat vast dat zij dit niet goed heeft gedaan.
Er is geen sprake van schuldeisersverzuim
2.7.
[handelsnaam] vindt dat [eiseres] en [eiser] haar het werk hadden moeten laten herstellen, maar dat zij haar hebben tegengewerkt. [eiseres] en [eiser] hebben namelijk haar aanbod tot het laten ondersabelen van de schuifpuien door een ander bedrijf en haar aanbod om de problemen op te lossen voor € 1.530,00 geweigerd. Met andere woorden, [handelsnaam] vindt dat er sprake is van schuldeisersverzuim.
2.8.
Het aanbod van [handelsnaam] om de schuifpuien te laten ondersabelen, waarmee volgens [handelsnaam] alle problemen opgelost zouden worden, kan niet worden aangemerkt als een adequaat aanbod tot nakoming. Het aanbod was namelijk een voorwaardelijk aanbod, omdat daaraan voor [eiseres] en [eiser] kosten verbonden zaten. [handelsnaam] had haar verbintenissen uit de aannemingsovereenkomst zonder de voorwaarden voor nadere kosten voor [eiseres] en [eiser] moeten nakomen. Bovendien was het aanbod tot ondersabeling van [handelsnaam] geen adequaat aanbod, nu uit het deskundigenrapport blijkt dat de kozijnen
eerstgedemonteerd en vervolgens weer gemonteerd en goed gesteld moesten worden. [eiseres] en [eiser] zijn dan ook niet in schuldeisersverzuim geraakt door het herstelvoorstel van [handelsnaam] te weigeren.
[handelsnaam] is in verzuim
2.9.
Op 11 november 2022 hebben [eiseres] en [eiser] een ingebrekestelling verstuurd aan [handelsnaam] met daarin een termijn van 14 dagen voor het herstel van het werk. Op 2 mei 2023 is naar aanleiding van de conclusies uit het deskundigenrapport door de gemachtigde van [eiseres] en [eiser] opnieuw een ingebrekestelling verstuurd. [handelsnaam] kreeg een termijn van 14 dagen om een plan van herstel aan te leveren en vervolgens moest het herstel van de schuifpuien binnen 6 weken plaatsvinden. Op 25 mei 2023 reageerde [handelsnaam] dat enkel tegen betaling van haar werkzaamheden over kon worden gegaan tot herstel. Zoals eerder overwogen, kan dit niet worden gezien als een volledig en adequaat aanbod tot herstel. [handelsnaam] is in ieder geval op 25 mei 2023 in verzuim geraakt, omdat uit haar reactie van 25 mei 2023 blijkt dat zij niet zonder het stellen van voorwaarden alsnog correct zal nakomen.
Bevoegdheid tot ontbinding
2.10.
[handelsnaam] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis en zij is op 25 mei 2023 in verzuim geraakt. Vanaf 25 mei 2023 is daarom de bevoegdheid tot ontbinding voor [eiseres] en [eiser] ontstaan. Bij brief van 4 juli 2023, die ook per e-mail naar [handelsnaam] is verstuurd, hebben [eiseres] en [eiser] de overeenkomst schriftelijk buitengerechtelijk ontbonden. Vaststaat dat deze brief [handelsnaam] heeft bereikt. De tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst is dan ook op 4 juli 2023 rechtsgeldig ontbonden.
Ongedaanmakingsverbintenis - [handelsnaam] moet € 6.500,- betalen aan [eiseres] en [eiser]
2.11.
Op grond van artikel 6:271 BW ontstaan na ontbinding ongedaanmakingsverbintenissen. Aangezien [eiseres] en [eiser] op 18 februari 2022 een aanbetaling hebben gedaan van € 3.500,- en op 15 september 2022 nog eens € 3.000,- hebben betaald, moet [handelsnaam] een bedrag van € 6.500,- aan [eiseres] en [eiser] terugbetalen als haar ongedaanmakingsverbintenis. Daartoe wordt [handelsnaam] veroordeeld.
2.12.
[eiseres] en [eiser] moeten op hun beurt de schuifpuien teruggeven aan [handelsnaam] , maar zij hebben de kantonrechter verzocht te verklaren voor recht dat zij zijn ontslagen van hun verplichting om de puien aan [handelsnaam] terug te geven. De kantonrechter bespreekt hierna eerst de vordering tot schadevergoeding, waarna de verklaring van recht aan bod komt.
[handelsnaam] moet schadevergoeding betalen
2.13.
Hierboven is vastgesteld dat er sprake is van een tekortkoming aan de kant van [handelsnaam] inzake de montage van de kozijnen. Deze tekortkoming is haar ook toe te rekenen. Op grond van artikel 6:74 BW komt de schade die door de tekortkoming is ontstaan in aanmerking voor vergoeding. Omdat de kozijnen niet goed zijn gemonteerd, stellen [eiseres] en [eiser] dat zij schade hebben geleden. Deze schade bestaat volgens [eiseres] en [eiser] uit extra stookkosten van € 550,- en kosten voor het nemen van schadebeperkende noodmaatregelen van € 506,-.
2.14.
Voor wat betreft de stookkosten stellen [eiseres] en [eiser] dat deze zijn ontstaan door de tocht die door de slechte afwerking van de kozijnen naar binnen kon dringen. Onder de kozijnen is een gat ontstaan, waardoor er meer kou dan normaal naar binnen kon dringen. [handelsnaam] heeft hier tegenin gebracht dat de ondersabeling dit had kunnen voorkomen. Dit argument gaat hier niet op, omdat uit het voorgaande blijkt dat eerst demontage had moeten plaatsvinden vóór de ondersabeling. [handelsnaam] heeft demontage niet aangeboden. Omdat sprake is van schade in de vorm van meer stookkosten als gevolg van een aan [handelsnaam] toe te rekenen tekortkoming, is zij aansprakelijk voor deze schade. [handelsnaam] moet dan ook de stookkosten van € 550,- aan [eiseres] en [eiser] betalen.
2.15.
[eiseres] en [eiser] hebben ook noodmaatregelen moeten nemen om de oplopende schade te beperken. Ze hebben een bedrijf ingeschakeld om het doorzakken van de kozijnen te beperken en de tocht te verminderen. [handelsnaam] heeft de noodmaatregelen niet betwist. Zij heeft ook niet betwist dat de noodmaatregelen schadebeperkend zijn geweest, zodat er niet meer schade aan de schuifpuien zou ontstaan. Daarom komt ook deze post voor vergoeding in aanmerking. [handelsnaam] moet dan ook het bedrag van € 506,- aan [eiseres] en [eiser] betalen.
[handelsnaam] moet de kosten van het deskundigenrapport betalen
2.16.
[eiseres] en [eiser] vorderen veroordeling van [handelsnaam] tot betaling van de kosten voor het deskundigenrapport, te weten € 1.996,50. Tegen de hoogte van deze kosten is geen inhoudelijk verweer gevoerd. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW zijn dit redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. De kantonrechter wijst deze vordering dan ook toe.
Verklaring van recht
2.17.
[eiseres] en [eiser] hebben na de ontbinding herhaaldelijk aangeboden om de schuifpuien aan [handelsnaam] te retourneren en [handelsnaam] verzocht de betaalde bedragen terug te storten. Daar heeft [handelsnaam] niet op gereageerd. In reactie op de ontbindingsbrief heeft [handelsnaam] op 10 augustus 2023 per e-mail aan [eiseres] en [eiser] laten weten dat restitutie van betaling niet mogelijk is. Uit deze e-mail volgt ook dat [handelsnaam] niet zal meewerken aan de retournering van de schuifpuien. In de aanvullende conclusie van antwoord van 5 december 2023 heeft [handelsnaam] bovendien laten weten dat retournering van de schuifpuien voor haar volstrekt onacceptabel is. Ook hieruit blijkt dat [handelsnaam] geen medewerking zal verlenen aan de ongedaanmakingsverbintenis van [eiseres] en [eiser] die voortvloeit uit de ontbinding van de overeenkomst. Dat betekent dat er ten aanzien van de op [eiseres] en [eiser] rustende ongedaanmakingsverbintenis sprake is van schuldeisersverzuim aan de zijde van [handelsnaam] . Het verzuim is ingetreden op 10 augustus 2023, omdat op deze datum [handelsnaam] een mededeling heeft gedaan waaruit duidelijk valt op te maken dat zij geen medewerking zal verlenen.
2.18.
Op grond van artikel 6:60 BW kan de rechter in geval van verzuim van de schuldeiser op vordering van de schuldenaar bepalen dat deze van zijn verbintenis zal zijn bevrijd, al dan niet onder door de rechter te stellen voorwaarden. De door [eiseres] en [eiser] gevorderde wijze van bevrijding van hun verbintenis komt erop neer dat zij tegenover [handelsnaam] niet meer zullen hoeven te voldoen aan hun ongedaanmakingsverplichting, die bestaat uit de teruggave van de schuifpuien. De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van [eiseres] en [eiser] een passende en redelijke oplossing is van de patstelling die tussen partijen is ontstaan, omdat [handelsnaam] tot op heden is blijven weigeren haar noodzakelijke medewerking te verlenen aan de uitvoering van de ongedaanmakingsverbintenis van [eiseres] en [eiser] die voortvloeit uit de ontbinding van de overeenkomst. Daarom spreekt de kantonrechter de gevorderde verklaring van recht uit.
[handelsnaam] moet de verwijderings- en afvoerkosten van de puien betalen
2.19.
[eiseres] en [eiser] hebben tijdens zitting verklaard dat de schuifpuien inmiddels zijn verwijderd door een andere partij. Omdat [handelsnaam] in haar verplichting tot medewerking van de ongedaanmakingsverplichting is tekortgeschoten, is ook sprake van schuldeiserswanprestatie. Omdat het verzuim al is vastgesteld – zie onder 2.17 – is voldaan aan de vereisten van artikel 6:74 BW. Dat betekent dat [eiseres] en [eiser] ook aanspraak maken op schadevergoeding op grond van artikel 6:74 BW. De schade bestaat uit de kosten die zij hebben moeten maken voor het verwijderen van de schuifpuien.
2.20.
Gelet op het voorgaande moet [handelsnaam] de kosten voor de verwijdering en afvoer van de puien betalen. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding waren de schuifpuien nog niet verwijderd en zijn de kosten voor het verwijderen begroot op € 860,31. Tegen de hoogte van de kosten is geen verweer gevoerd, daarom wijst de kantonrechter het begrote bedrag toe.
[handelsnaam] moet de buitengerechtelijke kosten betalen
2.21.
[eiseres] en [eiser] hebben gesteld € 765,30 aan buitengerechtelijke incassokosten gemaakt te hebben en vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de kantonrechter de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten toewijst.
toegewezen.
2.22.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
- kosten deskundige
- verwijderings- en afvoerkosten van de puien
7.806,00
1.996,50
860,31
- buitengerechtelijke incassokosten
765,30
+
totaal
11.428,11
[handelsnaam] moet de wettelijke rente over de hoofdsom, de verwijderingskosten en de buitenrechtelijke incassokosten betalen
2.23.
[eiseres] en [eiser] vorderen de wettelijke rente over de hoofdsom van € 7.806,-vanaf 28 juli 2023. De hoofdsom is opgebouwd uit de kosten van de ongedaanmakingsverbintenissen, namelijk € 6.500,-, en de schadevergoeding van in totaal € 1.056,-. In de brief van 4 juli 2023 waarin de gemachtigde van [eiseres] en [eiser] de overeenkomst met [handelsnaam] heeft ontbonden, is [handelsnaam] een termijn gegeven van 14 dagen om de hoofdsom aan [eiseres] en [eiser] te voldoen. Dat betekent dat [handelsnaam] vanaf 19 juli 2023 in verzuim is met de betaling van de hoofdsom. Aangezien op 28 juli 2023 het verzuim al was ingetreden, zal de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de gevorderde datum worden toegewezen.
2.24.
[eiseres] en [eiser] vorderen ook de wettelijke rente over de verwijderingskosten en de buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis, zoals [eiseres] en [eiser] hebben gevorderd.
2.25.
Ten slotte vorderen [eiseres] en [eiser] wettelijke rente over de al gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom. De gevorderde wettelijke rente is op grond van de wet niet toewijsbaar over al berekende rente voor zover deze niet over een geheel jaar verschuldigd is. Nu niet is gesteld of gebleken dat de gevorderde rente reeds over een vol jaar verschuldigd is, is de gevorderde rente over de reeds verschenen rente daarom niet toewijsbaar.
[handelsnaam] moet de proceskosten betalen
2.26.
[handelsnaam] is in het ongelijk gesteld en moet daarom haar eigen proceskosten dragen en de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiseres] en [eiser] aan hen betalen. De proceskosten van [eiseres] en [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
132,29
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2,00 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.323,29
Uitvoerbaar bij voorraad
2.27.
[eiseres] en [eiser] hebben gevorderd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daartegen is [handelsnaam] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden dan wel belangen gebleken die deze vordering in de weg staan. Op grond van het bepaalde in artikel 233, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt die vordering toegewezen. Dit betekent dat [handelsnaam] moet voldoen aan de veroordelingen en dat [eiseres] en [eiser] het vonnis ten uitvoer kunnen leggen, ongeacht of hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [handelsnaam] om aan [eiseres] en [eiser] te betalen een bedrag van € 11.428,11, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over:
  • het bedrag van € 7.806,00 (aan hoofdsom) met ingang van 28 juli 2023,
  • het bedrag van € 860,31 (aan verwijderingskosten) vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis,
  • het bedrag van € 765,30 (aan buitengerechtelijke incassokosten) vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis,
telkens tot de dag van volledige betaling,
3.2.
verklaart voor recht dat [eiseres] en [eiser] met ingang van de datum van dit vonnis zijn bevrijd van hun verbintenis tot teruglevering van de schuifpuien aan [handelsnaam] ,
3.3.
veroordeelt [handelsnaam] in de kosten; [handelsnaam] moet de proceskosten van [eiseres] en [eiser] van € 1.323,29 en hen betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [handelsnaam] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.