Beoordeling door de rechtbank
Het beroepschrift bevat geen concrete beroepsgronden
4. Als de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing is op deze procedure, dan
kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
5. Eisers wijzen er in de eerste plaats op dat – ook in het geval dat de Chw van toepassing
zou zijn – hun beroepschriften van 17 april 2024 wel degelijk beroepsgronden bevatten, namelijk dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
6. Een beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten. Dat staat in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het algemeen worden geen hoge eisen gesteld aan de motivering van de beroepsgronden in een beroepschrift: in de regel is een summiere motiveringvoldoende. Dit neemt echter niet weg dat het beroepschrift, hoe summier ook verwoord, een concrete beroepsgrond moet bevatten.
7. De beroepschriften van eisers van 17 april 2024 bevatten – voor zover hier relevant – de volgende tekst: “
Appellanten kunnen zich met de inhoud van het besluit van de Gemeente Almere niet verenigen. Appellanten stellen dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, onder meer omdat het besluit onvoldoende is gemotiveerd en het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 Awb en 3:4 Awb”.
8. De rechtbank oordeelt dat dit geen concrete beroepsgronden zijn. De enkele verwijzing
naar wetsartikelen of beginselen van behoorlijk bestuur is daarvoor te vaag. Hieruit kan immers niet worden afgeleid met welke punten van het bestreden besluit eisers het niet eens zijn.
9. Om te beoordelen welke gevolgen hieraan moeten worden verbonden, moet de vraag
worden beantwoord of de Chw van toepassing is. Als dat niet het geval is, dan kan het ontbreken van beroepsgronden op een later moment worden hersteld, zoals in deze zaken is gebeurd. Dat volgt uit artikel 6:5 in combinatie met artikel 6.6 van de Awb.
De Crisis- en herstelwet is van toepassing
10. Tijdens het vooronderzoek heeft de rechtbank partijen in eerste instantie bericht dat de
Chw niet van toepassing is. Naar aanleiding van brieven van vergunninghouder heeft de rechtbank partijen op 4 juli 2024 laten weten aanleiding te zien de beroepen versneld te behandelen, omdat de Chw wel van toepassing is.
11. Eisers hebben in reactie op deze brief laten weten van mening te zijn dat de Chw in deze
zaken niet speelt, omdat deze wet per 1 januari 2024 is komen te vervallen en het college ook niet heeft onderbouwd waarom de Chw van toepassing is.
12. De rechtbank stelt voorop dat de toepassing van de Chw niet een door het college of de
rechtbank gemaakte keuze is. Of de Chw van toepassing is of niet volgt direct uit de bepalingen van de Chw en het besluit waar het om gaat. De toepasselijkheid van de Chw heeft – zoals hierna wordt besproken – gevolgen voor de ontvankelijkheid van het beroep en daarmee voor de toegang tot de bestuursrechter. Het is daarmee een kwestie van openbare orde die de rechtbank zelfstandig moet beoordelen, onafhankelijk van de wil en de kennis van partijen. Dat betekent ook dat het college niet verplicht is te motiveren waarom hij de Chw van toepassing acht. Dit argument van eisers slaagt dus niet.
13. Op 1 januari 2024 zijn de Chw en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 21 juli 2023. Dit betekent dat in dit geval het recht, waaronder de Wabo en de Chw, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, en artikel 4.1, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet. Het argument van eisers dat de Chw niet van toepassing kan zijn omdat deze wet inmiddels is vervallen, slaagt dus niet.
14. Voor de vraag of in deze zaken inderdaad sprake is van een besluit waarop de Chw van
toepassing is, is in de eerste plaats artikel 1.1, eerste lid, van de Chw van belang. Op grond van artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw is afdeling 2 van die wet van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.
15. In categorie 3.1 van bijlage I van de Chw wordt als project als bedoeld in artikel 1.1,
eerste lid, van de wet genoemd: ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.
16. De voor deze procedure relevante bestemmingsplannen [naam 1] en
[naam 2] zijn door de gemeenteraad vastgesteld op 11 oktober 2018 en 22 april 2021 en zijn beide bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro.
De plannen maken onder meer mogelijk dat aan de zijde van de [straat 2] twee appartemententorens met een hoogte van 30 meter hoog worden gerealiseerd. Daarmee is sprake van een ontwikkeling krachtens afdeling 3.1 van de Wro ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden (het project).
17. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de verleende omgevingsvergunning
vereist is voor de ontwikkeling of verwezenlijking van dat project. Daarbij gaat het erom dat de onder de voorgestelde Chw vallende projecten daadwerkelijk worden gerealiseerd. Ieder besluit dat voor deze realisatie nodig is, geldt als genomen in het kader van het project. Dit blijkt uit de parlementaire geschiedenis.De verleende omgevingsvergunning maakt de bouw van de twee appartemententorens met in totaal 113 appartementen mogelijk en is dus nodig voor de ontwikkeling of verwezenlijking van het project. Dat betekent dat (ook) de omgevingsvergunning een besluit is als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw.Gelet hierop is de Chw van toepassing.
Eisers konden weten dat zij tijdig beroepsgronden moesten aanvoeren
18. Artikel 6:6 van de Awb bepaalt dat iemand een herstelmogelijkheid krijgt als het
beroepschrift geen gronden van het beroep bevat en dus in strijd is met artikel 6:5 eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Als de Chw van toepassing is, krijgt iemand die herstelmogelijkheid echter niet: er is dan géén gelegenheid om een ‘proforma’ ingesteld beroep na afloop van de beroepstermijn nog aan te vullen met beroepsgronden. In artikel 1.6, tweede lid, van de Chw is namelijk bepaald dat wordt afgeweken van artikel 6:6 van de Awb en dat het beroep dan direct niet-ontvankelijk is. Artikel 1.6a van de Chw bepaalt in aanvulling daarop dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen nieuwe beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. Dat deze regeling van toepassing is, moet met het oog op een goede uitvoering van de Chw worden vermeld bij het besluit en bij de bekendmaking daarvan. Dat volgt uit artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Chw, in samenhang met artikel 11 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De Chw wijkt dus af van de Awb. Vanuit het oogpunt van de kenbaarheid van wettelijke bepalingen kan een belanghebbende daarom in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd, als in de rechtsmiddelverwijzing niet is vermeld dat in verband met de toepasselijkheid van de Chw de beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen. Dit is alleen anders als aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd. De rechtbank verwijst naar en sluit aan bij de vaste rechtspraak hierover.
19. De rechtbank overweegt dat in het bestreden besluit van 14 maart 2024 niet is vermeld
dat de Chw van toepassing is en dat dit ook niet is vermeld in de rechtsmiddelverwijzing en de bekendmaking van het besluit. Het college heeft op 21 maart 2024 aan eisers en vergunninghouder schriftelijk meegedeeld dat in het bestreden besluit een verkeerde beroepsclausule is ingevoegd en heeft daarbij een pagina met de juiste beroepsclausule bijgevoegd.
20. Eisers stellen in de eerste plaats dat het college een nieuw besluit op de bezwaren had
moeten nemen met de juiste beroepsclausule. Omdat het college dat niet heeft gedaan, blijft de oorspronkelijke clausule gewoon gelden. De rechtbank geeft eisers daarin geen gelijk. Een beroepsclausule (rechtsmiddelverwijzing) maakt geen onderdeel uit van het besluit zelf. Dat betekent dat het college voor het aanpassen van de clausule geen nieuwe beslissing op de bezwaren hoefde te nemen.
21. Eisers voeren vervolgens aan dat de gecorrigeerde clausule niet juist is, omdat daarin
niet wordt vermeld dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard als binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend. Ook dit argument slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat in de gecorrigeerde rechtsmiddelverwijzing is vermeld dat de belanghebbende in het beroepschrift moet aangeven welke beroepsgronden hij aanvoert tegen het besluit. Verder is vermeld dat na afloop van de termijn van zes weken geen nieuwe beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. Alleen de mededeling dat een beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, als binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, ontbreekt. De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat eisers (via hun gemachtigde) niet bekend zijn met deze consequentie. Verder doet dit ook niet af aan de vaststelling van de omstandigheid dat eisers wisten dat ze binnen de beroepstermijn beroepsgronden moesten indienen. Door de brief met de gecorrigeerde rechtsmiddelenverwijzing konden eisers dus tijdig weten dat zij beroepsgronden binnen de beroepstermijn moesten aanvoeren. Dat dit in de rechtsmiddelenclausule aanvankelijk niet is vermeld, kan eisers daarom in dit geval wél worden tegengeworpen.
22. Eisers wijzen nog op de brief van de rechtbank van 26 april 2024, waarin zij in de
gelegenheid zijn gesteld de gronden van het beroep binnen vier weken mee te delen en op de brief van 6 juni 2024, waarin is meegedeeld dat de Chw niet van toepassing is. De rechtbank begrijpt dat deze brieven voor eisers verwarrend zijn. Dit neemt echter niet weg dat beide brieven pas ná het verstrijken van de beroepstermijn bij eisers bekend geworden zijn. Dat eisers binnen de beroepstermijn geen gronden hebben ingediend, is dan ook niet door deze mededelingen van de rechtbank veroorzaakt.