ECLI:NL:RBMNE:2024:5359

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
C/16/575679 / HL ZA 24-145
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van incidentele vorderingen tot voorlopige voorziening en inzage stukken in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 september 2024 uitspraak gedaan in een incident dat door de eiseres, een besloten vennootschap, was ingesteld tegen de gedaagden, eveneens besloten vennootschappen. De eiseres vorderde een voorlopige voorziening in de vorm van een wapperverbod, alsook inzage in bepaalde stukken op grond van de artikelen 223 en 843a van het Wetboek van Rechtsvordering. De eiseres stelde dat de gedaagden onrechtmatig handelden door geen medewerking te verlenen aan de terbeschikkingstelling van een demo-woonunit en digitale bestanden, die volgens haar voortvloeiden uit een beëindigde samenwerking. De rechtbank oordeelde dat de eiseres geen voldoende belang had bij de gevraagde voorlopige voorziening, omdat er geen dringende redenen waren die een onmiddellijke beslissing vereisten. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de gedaagden in het verleden onrechtmatig hadden gehandeld of dat er een reëel gevaar bestond voor toekomstige onrechtmatige mededelingen aan derden. De vordering tot inzage van stukken werd eveneens afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de eiseres geen rechtmatig belang had bij de gevraagde inzage, nu de gedaagden geen aanspraak meer maakten op intellectuele eigendomsrechten. De eiseres werd in de proceskosten van de incidenten veroordeeld, aangezien zij in beide incidenten in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/575679 / HL ZA 24-145
Vonnis in incident van 4 september 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaten mrs. M.W. Wiegerinck en D.W. van Leeuwen te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
woonachtig in [woonplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagden] ,
advocaat mr. G.A.C. van den Hout te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ de dagvaarding en de incidentele vorderingen tot het treffen van een voorlopige voorziening en tot inzage stukken ex artikel 843a Rv, met producties 1 t/m 27;
­ de incidentele conclusie van antwoord met producties 1 t/m 11;
­ de akte van [eiseres] met aanvullende productie 28.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Beoordeling van de incidenten

In de hoofdzaak

2.1.
Partijen hadden een samenwerking in de ontwikkeling van woonunits ten behoeve van het project [projectnaam] . De ontwikkeling van de woonunits heeft geresulteerd in een bouwsysteem op basis waarvan een demo-unit is vervaardigd.
2.2.
Partijen hebben de samenwerking beëindigd. Volgens [eiseres] is [gedaagden] op grond van hun voormalige samenwerking gehouden de demo-woonunit en de digitale bestanden met bouwtekeningen en informatie over het bouwsysteem, de demo-woonunit en het project [projectnaam] aan haar ter beschikking te stellen. Dit doet [gedaagden] niet. Volgens [eiseres] handelt [gedaagden] daardoor onrechtmatig tegenover haar.
2.3.
Daarnaast verwijt [eiseres] [gedaagden] dat [gedaagden] stelt intellectuele eigendomsrechten te hebben op de digitale bestanden en de demo-woonunit, terwijl zij deze aanspraak niet specificeert of onderbouwt. Volgens [eiseres] uit [gedaagden] dit ongefundeerde standpunt niet alleen tegen haar, maar ook tegen derden c.q. in de openbaarheid. Ook daarmee handelt [gedaagden] onrechtmatig volgens [eiseres] . Zij stelt dat vanwege deze uitingen zakelijke relaties van [eiseres] afkerig (dreigen te) raken en [eiseres] schade lijdt.
2.4.
[eiseres] vordert in de hoofdzaak onder andere een verklaring voor recht dat [gedaagden] onrechtmatig heeft gehandeld door openbare en aan derden gerichte mededelingen te doen over haar aanspraak op intellectuele eigendomsrechten op de digitale bestanden, de demo-woonunit en het bouwsysteem en over de inbreuk die [eiseres] hierop zou maken. Daarbij vordert zij dat het [gedaagden] wordt verboden dergelijke mededelingen aan derden te doen. Ook vordert [eiseres] dat [gedaagden] wordt veroordeeld de demo-woonunit en de digitale bestanden ter beschikking te stellen aan [eiseres] .
In het incident ex artikel 223 Rv: gevorderde voorlopige voorziening wordt afgewezen
2.5.
Vooruitlopend op de vorderingen in de hoofdzaak vraagt [eiseres] de rechtbank een zogenoemd wapperverbod aan [gedaagden] op te leggen als voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) voor de duur van de procedure. Het gevraagde wapperverbod houdt in een bevel dat [gedaagden] geen mededelingen aan derden doet waarin zij aanspraak maakt op rechten van intellectueel eigendom op de inhoud van de digitale bestanden, de demo-woonunit en het bouwsysteem. Ook houdt het gevraagde wapperverbod een bevel in dat [gedaagden] niet aan derden meedeelt dat [eiseres] inbreuk maakt op intellectuele eigendomsrechten door het gebruik van de digitale bestanden, de demo-woonunit en het bouwsysteem.
2.6.
De rechtbank zal de gevraagde voorlopige voorziening afwijzen. Toewijzing van een vordering tot een voorlopige voorziening voor de duur van de procedure is alleen mogelijk wanneer [eiseres] daarbij voldoende belang heeft. Dit belang kan bijvoorbeeld daarin bestaan dat [eiseres] de afloop van de hoofdzaak niet kan afwachten of dat het nu al duidelijk zou zijn dat een vordering in de hoofdzaak toewijsbaar is (bijvoorbeeld omdat de vordering niet weersproken wordt). Deze omstandigheden doen zich niet voor.
2.7.
[gedaagden] heeft in deze procedure de stelling ingenomen dat het bouwsysteem niet is beschermd door intellectuele eigendomsrechten en dat zij geen beroep doet op intellectuele eigendomsrechten op het bouwsysteem, de demo-woonunit of de digitale bestanden. [eiseres] heeft aangevoerd dat [gedaagden] in het verleden wisselende standpunten heeft ingenomen, waardoor haar stellinginname onbetrouwbaar is. Dit is voor het oordeel van de rechtbank of [eiseres] in deze procedure belang heeft bij de gevraagde ordemaatregel niet relevant, omdat [gedaagden] in deze procedure bij het antwoord in incident haar standpunt hierover duidelijk maakt. Bovendien heeft de rechtbank uit de overgelegde stukken van [eiseres] (nog) niet kunnen vaststellen dat [gedaagden] in het verleden aan derden heeft meegedeeld dat zij de intellectuele eigendomsrechten op bouwsysteem, de demo-woonunit en de digitale bestanden heeft en dat [eiseres] hierop inbreuk maakt. Dit maakt de vrees voor toekomstige mededelingen aan derden onvoldoende onderbouwd. Kortom, de rechtbank is van oordeel dat het belang van [eiseres] bij oplegging van het gevraagde wapperverbod aan [gedaagden] voor de duur van de procedure ontbreekt. Hierdoor komt de rechtbank niet toe aan de inhoudelijke beoordeling of het gevraagde wapperverbod een gerechtvaardigde ordemaatregel is voor de duur van de procedure.
In het incident ex artikel 843a Rv: gevorderde inzage of afgifte stukken wordt afgewezen
2.8.
[eiseres] vordert in incident inzage of afgifte ex artikel 843a Rv van de door de deurwaarder in beslag genomen bestanden, met als doel de afwezigheid van de intellectuele eigendomsrechten te onderbouwen en zich te kunnen verweren tegen de vermeende IE-rechten (en vermeende inbreuk daarop) die [gedaagden] aanvoert.
2.9.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Een van de vereisten voor toewijzing van een 843a-vordering is dat de verzoeker een rechtmatig belang heeft bij de inzage of afgifte van de stukken. Dat ontbreekt aan de zijde van [eiseres] . [gedaagden] erkent dat het bouwsysteem volgens haar niet beschermd is met intellectuele eigendomsrechten. Dat staat dus niet (meer) ter discussie tussen partijen. Verder voert [gedaagden] aan dat zij zich niet beroept op een intellectueel eigendomsrecht tegenover [eiseres] en ook niet het standpunt inneemt dat [eiseres] daar inbreuk op maakt. Dit betekent dat [eiseres] zich niet zal hoeven te verweren tegen vermeende inbreuken op intellectuele eigendomsrechten, waardoor het door haar gestelde belang voor de gevorderde inzage van de stukken is komen te vervallen.
Proceskostenveroordeling in de incidenten
2.10.
Partijen vorderen een veroordeling van de wederpartij in de redelijke en evenredige kosten van de incidenten op grond van artikel 1019h Rv. Dit artikel is niet van toepassing op de (gerechts)kosten van de onderhavige incidenten. Onder het bereik van artikel 1019h Rv vallen de (gerechts)kosten die worden gemaakt in het kader van de handhaving van intellectuele eigendomsrechten en van de inbreuken op die rechten. De stelling van beide partijen in deze procedure is juist dat er geen sprake is van (een beroep op) intellectuele eigendomsrechten, waardoor de (gerechts)kosten van de incidenten niet onder het bereik van artikel 1019h Rv vallen.
2.11.
Omdat [eiseres] in beide incidenten in het ongelijk is gesteld, wordt zij in beide incidenten veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden] De proceskosten van [gedaagden] worden per incident conform het liquidatietarief begroot op 1 punt maal tarief II van € 614,00 (onbepaalde waarde).

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident ex artikel 223 Rv
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 614,00
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in het incident ex artikel 843a Rv
3.4.
wijst het gevorderde af,
3.5.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 614,00
3.6.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
16 oktober 2024voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.
5340