Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
2.Beoordeling van de incidenten
In de hoofdzaak
3.De beslissing
16 oktober 2024voor conclusie van antwoord.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 september 2024 uitspraak gedaan in een incident dat door de eiseres, een besloten vennootschap, was ingesteld tegen de gedaagden, eveneens besloten vennootschappen. De eiseres vorderde een voorlopige voorziening in de vorm van een wapperverbod, alsook inzage in bepaalde stukken op grond van de artikelen 223 en 843a van het Wetboek van Rechtsvordering. De eiseres stelde dat de gedaagden onrechtmatig handelden door geen medewerking te verlenen aan de terbeschikkingstelling van een demo-woonunit en digitale bestanden, die volgens haar voortvloeiden uit een beëindigde samenwerking. De rechtbank oordeelde dat de eiseres geen voldoende belang had bij de gevraagde voorlopige voorziening, omdat er geen dringende redenen waren die een onmiddellijke beslissing vereisten. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de gedaagden in het verleden onrechtmatig hadden gehandeld of dat er een reëel gevaar bestond voor toekomstige onrechtmatige mededelingen aan derden. De vordering tot inzage van stukken werd eveneens afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de eiseres geen rechtmatig belang had bij de gevraagde inzage, nu de gedaagden geen aanspraak meer maakten op intellectuele eigendomsrechten. De eiseres werd in de proceskosten van de incidenten veroordeeld, aangezien zij in beide incidenten in het ongelijk was gesteld.