In deze zaak heeft verzoekster op 15 april 2024 beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genomen op 4 maart 2024. Op 15 juli 2024 heeft verweerder een nieuw besluit genomen, waarbij het eerdere besluit is gewijzigd. Verzoekster heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank heeft besloten om deze zaak zonder zitting te behandelen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen.
De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat de proceskosten door verweerder moeten worden vergoed. Dit is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek van verzoekster om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 875,-, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 1. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster.