In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen Stichting Bartiméus Sonneheerdt en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster, Stichting Bartiméus Sonneheerdt, had op 14 februari 2024 beroep ingesteld omdat verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, niet tijdig had beslist op haar aanvraag van 14 april 2023 voor herbeoordeling onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Verweerder heeft op 5 april 2024 alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en om vergoeding van proceskosten heeft verzocht.
De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek om proceskostenvergoeding te beoordelen zonder dat partijen voor een zitting hoeven te worden uitgenodigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat, aangezien het beroep is ingetrokken omdat verweerder aan verzoekster tegemoet is gekomen, verweerder de proceskosten van verzoekster moet vergoeden. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 218,75, gebaseerd op de waarde per punt en de wegingsfactor, en heeft ook bepaald dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier E.J.H.C. Hui, en is openbaar uitgesproken op 23 augustus 2024. Verzoekster is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.