ECLI:NL:RBMNE:2024:5309

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
10929718 UC EXPL 24-1123
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst en opzegging wegens dringend eigen gebruik met terugvordering borg

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over een huurovereenkomst. [eiser] huurde een woning van [gedaagde] voor bepaalde tijd, maar [gedaagde] heeft de huurovereenkomst opgezegd wegens dringend eigen gebruik. [eiser] is per 31 december 2022 verhuisd en vordert nu schadevergoeding omdat hij meent dat [gedaagde] niet daadwerkelijk de intentie had om zelf in de woning te gaan wonen. Daarnaast vordert hij een bedrag van € 276,21 aan te weinig gerestitueerde borg.

De kantonrechter heeft de vordering tot schadevergoeding afgewezen. De rechter oordeelde dat [eiser] niet heeft kunnen bewijzen dat [gedaagde] de wil ontbrak om de woning zelf in gebruik te nemen. Het bewijsvermoeden dat ontstaat als [gedaagde] een jaar na het einde van de huurovereenkomst de woning niet in gebruik heeft genomen, werd niet van toepassing verklaard omdat [eiser] niet voldoende bewijs heeft geleverd. De kantonrechter concludeerde dat de communicatie tussen partijen niet voldoende was om te stellen dat [gedaagde] nooit de intentie had om zelf in de woning te wonen.

Wat betreft de borgsom heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde] een bedrag van € 276,03 aan [eiser] moet terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente. Ook heeft de kantonrechter de buitengerechtelijke kosten van € 50,10 toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10929718 \ UC EXPL 24-1123 MvdH 40201
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. D.N. van Luijk werkzaam bij ARAG SE Rechtsbijstand,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. H. Zobuoglu.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de akte overleggen producties van [eiser] van 24 mei 2024
- de akte overlegging nadere productie van [gedaagde] van 27 mei 2024
- de akte overleggen producties van [eiser] van 5 juli 2024
- de mondelinge behandeling van 16 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de akte overlegging nadere productie 6 van [gedaagde]
- de akte uitlating van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] huurde het huis van [gedaagde] . De huur was aangegaan per 1 juni 2021 voor bepaalde tijd tot en met 31 december 2024. [gedaagde] heeft op 9 september 2022 de huurovereenkomst opgezegd wegens dringend eigen gebruik. [eiser] is vervolgens per 31 december 2022 verhuisd. [eiser] wil dat [gedaagde] hem een schadevergoeding betaalt omdat [gedaagde] volgens hem niet zelf in haar huis is gaan wonen en bij [gedaagde] de wil om de woning zelf te gaan wonen nooit bestaan heeft. Verder wil [eiser] dat [gedaagde] hem nog een bedrag van € 276,21 aan te weinig gerestitueerde borg betaalt.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter wijst de gevorderde schadevergoeding af en de restant waarborgsom toe. Hierna wordt toegelicht waarom.
Geen schadevergoeding wegens ontbreken wil eigen gebruik
3.2.
Het wettelijk uitgangspunt [1] is dat [eiser] , om aanspraak te kunnen maken op schadevergoeding, moet bewijzen dat [gedaagde] de wil niet had om haar woning in eigen gebruik te nemen. Mocht [gedaagde] een jaar na het einde van de huurovereenkomst de eigen woning niet in gebruik hebben genomen, dan is er een bewijsvermoeden dat de wil om de woning in gebruik te nemen er in werkelijkheid niet was [2] .
3.3.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat bij [gedaagde] de wil er niet was, verwijst [eiser] onder meer naar de advertentie waarin de woning met ingang van 6 januari 2023 te huur is aangeboden. Daaruit is echter nog niet af te leiden dat bij [gedaagde] de wil ontbrak om zelf in het huis te gaan wonen. [gedaagde] heeft de huurovereenkomst per 31 december 2022 opgezegd, De kantonrechter leest in de overgelegde producties dat [eiser] op de dag van de opzegging aan [gedaagde] heeft verzocht om de einddatum van de huurovereenkomst enkele maanden op te schuiven. [gedaagde] zegt dat ze vanwege dit verzoek is uitgegaan van een einddatum van de huurovereenkomst per 1 april 2023 en zelf heeft geregeld dat ze tot deze datum in het buitenland kon verblijven. Volgens [eiser] is door [gedaagde] nooit bevestigd dat de einddatum verplaatst zou worden naar een later moment en is hij daarom per 31 december 2022 uit de woning vertrokken. Wat hier ook van zij, de kantonrechter is van oordeel dat uit deze mogelijke miscommunicatie tussen partijen niet kan worden afgeleid dat [gedaagde] nooit de wil had om zelf in de woning te gaan wonen. Toen de woning (ineens) 3 maanden leegstond, is [gedaagde] de woning gaan verhuren. Daar ziet de door [eiser] overgelegde te huur advertentie op. Hieruit kan niet worden afgeleid dat [gedaagde] de wil niet had om haar woning zelf in gebruik te nemen.
3.4.
In deze procedure staat verder ter discussie of [gedaagde] haar woning een jaar na het einde van de huurovereenkomst met [eiser] in gebruik heeft genomen. Het is aan [eiser] om te bewijzen dat dit niet het geval is. Als hij hierin slaagt dan treedt het bewijsvermoeden in dat zij nooit de wil heeft gehad zelf in de woning te gaan wonen. [eiser] stelt dat [gedaagde] een jaar na het einde van de huurovereenkomst haar woning niet in gebruik heeft genomen en verwijst in dit kader naar de hiervoor besproken advertentie. Verder heeft hij foto’s overgelegd van 24 maart 2023, 8 april 2023 en 14 september 2023 waarop het huisnummer van de woning te zien is met daaronder het naambordje van de huurders die in januari 2023 in de woning zijn getrokken. [gedaagde] heeft de stelling van [eiser] gemotiveerd betwist door te stellen dat de huurders kennelijk vergeten zijn om hun naambordje weg te halen en ze heeft stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat zij zelf in haar woning woont. Het had op de weg van [eiser] gelegen om zijn stelling naar aanleiding van de betwisting van [gedaagde] nader te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan. Hierdoor heeft de kantonrechter onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat [gedaagde] haar woning niet in gebruik heeft genomen. Dit is dus niet vast komen te staan waardoor het bewijsvermoeden dat [gedaagde] niet
de wilhad om haar woning in gebruik te nemen niet intreedt. [eiser] moet daarom zonder de hulp van het bewijsvermoeden bewijzen dat [gedaagde] niet de wil had om zelf haar woning in gebruik te nemen. Hierin is hij niet geslaagd. Daarom wordt zijn schadevergoedingsvordering afgewezen.
Waarborgsom
3.5.
[eiser] heeft in eerste instantie een bedrag aan restant waarborgsom van € 340,00 teruggevorderd. Dat zou zien op door [gedaagde] gemaakte kosten van € 280,00 aan verf en € 60,00 aan lampen. Dat dit daadwerkelijk gemaakte kosten zijn is volgens [eiser] nooit aangetoond door [gedaagde] . Op de zitting heeft de gemachtigde [gedaagde] verklaard dat [gedaagde] de € 60,00 voor de lampen verder wil laten zitten en dat zij voor wat betreft de schilderkosten bereid is om de bonnen van de gemaakte kosten te overleggen. De kantonrechter heeft [gedaagde] hiertoe gelegenheid gegeven. [gedaagde] heeft vervolgens bij akte een tweetal bonnen van de [winkelnaam] met een totaalbedrag van € 202,68 aan materiaalkosten overgelegd.
3.6.
[eiser] stelt in zijn akte dat op de bonnen een bedrag van in totaal (12,78 + 29,37 =) € 42,15 staat opgenomen voor lampen en concludeert dat deze kosten niet voor zijn rekening moeten komen. De kantonrechter onderschrijft deze conclusie van [eiser] omdat [gedaagde] op de zitting heeft laten weten de kosten van de lampen verder te laten zitten.
3.7.
In zijn akte stelt [eiser] verder dat nog dat op de bonnen een bedrag van in totaal (13,99 + 9,79 + 62,99 + 9,79 =) € 96,74 aan materiaalkosten voor sloten staat opgenomen en concludeert dat deze niet voor zijn rekening moeten komen. De kantonrechter is het daarmee eens, zij het dat de genoemde bedragen optellen tot een bedrag van € 96,56 (en niet € 96,74). [gedaagde] heeft de gelegenheid gekregen om de met de waarborgsom verrekende verfkosten van € 280,00 nader te onderbouwen. Hieronder vallen niet de kosten voor sloten en volgens [eiser] zijn deze kosten bovendien al verrekend met de borg.
3.8.
Gelet op het voorgaande blijft aan materiaalkosten voor schilderwerk op de bon over (202,68 – 42,15 – 96,56 =) € 63,97. Dit betekent dat [gedaagde] op de nog resterende waarborgsom van € 340,00 dit bedrag in mindering mag brengen en dus nog een bedrag van (340 – 63,97 =) € 276,03 aan [eiser] verschuldigd is.
3.9.
De door [eiser] verzochte wettelijke rente over dit bedrag is eveneens toewijsbaar. De kantonrechter zal deze toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding.
Buitengerechtelijke kosten
3.10.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. In dat Besluit staat voor het geval de schuldenaar een natuurlijk persoon is, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, alleen buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn als een brief aan de schuldenaar is gestuurd waarin de incassokosten zijn aangekondigd. In die brief moet de schuldenaar een termijn zijn gegeven van tenminste 14 dagen om het verschuldigde te voldoen, zonder dat die incassokosten verschuldigd worden. [gedaagde] is een natuurlijke persoon en gesteld noch gebleken is dat zij bij het verhuren van de woning heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf. [eiser] heeft [gedaagde] op 1 februari 2023 een e-mail gestuurd waarin hij [gedaagde] heeft gesommeerd verschillende bedragen te betalen. Hij heeft [gedaagde] in die brief ook gesommeerd een onderbouwing te sturen voor het op de borg ingehouden bedrag van € 280 aan schilderwerk en daarbij aangegeven dat hij dit bedrag ook zou vorderen als die onderbouwing niet zou worden toegestuurd. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] zodoende voldoende gewaarschuwd was voor het ontstaan van de buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief.
Proceskosten
3.11.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] , met bewijs van kwijting, van een bedrag aan ingehouden waarborgsom van € 276,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek vanaf 8 februari 2024 tot de dag van algehele voldoening,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 50,10 aan buitengerechtelijke kosten,
4.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.

Voetnoten

1.Zie artikel 7:276 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Zie artikel 7:276 lid 2 BW