ECLI:NL:RBMNE:2024:5287

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
23/3651
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke sluiting van woning door burgemeester na aantreffen hennepkwekerij

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 9 september 2024 uitspraak gedaan over de tijdelijke sluiting van de woning van eiser door de burgemeester van Utrecht. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J. Weldam, was in beroep gegaan tegen het besluit van de burgemeester om zijn woning voor drie maanden te sluiten na het aantreffen van een hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten zonder voorafgaande waarschuwing, gezien de ernst van de situatie. De politie had op 27 december 2022 de woning doorzocht en een hennepkwekerij met drie moederplanten en stekjes aangetroffen. De burgemeester had op 20 januari 2023 aangekondigd de woning te willen sluiten en op 8 februari 2023 het besluit genomen om dit daadwerkelijk te doen.

Eiser voerde aan dat de sluiting niet noodzakelijk was en dat er geen sprake was van een ernstige situatie. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester de situatie terecht als ernstig had beoordeeld, mede vanwege het brandgevaar dat de hennepkwekerij met zich meebracht. De rechtbank wees erop dat de burgemeester beleidsruimte heeft bij het beoordelen van de ernst van de situatie en dat de aangetroffen omstandigheden voldoende reden gaven voor de sluiting. Eiser had ook geen overtuigende argumenten aangedragen dat hij geen verwijt trof voor de situatie in zijn woning.

De rechtbank concludeerde dat de belangen van de openbare orde en veiligheid zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van eiser. De beroepsgronden van eiser werden verworpen en het beroep werd ongegrond verklaard. Eiser kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de burgemeester onder de Opiumwet en de noodzaak van evenwichtige besluitvorming in dergelijke gevallen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3651

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Weldam),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. S. Ros).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de vraag of de burgemeester de woning van eiser voor de duur van drie maanden mocht sluiten, nadat in die woning een hennepkwekerij was aangetroffen. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat de burgmeester dit mocht doen.
2. Eiser woonde in een appartement aan de [adres] in [plaats] . Op 27 december 2022 heeft de politie de woning doorzocht waarbij in de slaapkamer een hennepkwekerij met drie moederplanten en diverse stekjes werd aangetroffen.
3. De burgemeester heeft op 20 januari 2023 aan eiser laten weten dat hij van plan was om de woning voor zes maanden te sluiten. Eiser heeft hier niet op gereageerd. Met het besluit van 8 februari 2023 heeft de burgemeester de woning vanaf 17 februari 2023 voor drie maanden gesloten.
4. Eiser is hiertegen in bezwaar gegaan. De burgemeester is met de beslissing op bezwaar van 15 juni 2023 bij zijn eerdere besluit gebleven. Eiser komt in deze procedure tegen dat besluit in beroep. De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4.1.
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde deelgenomen, de burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. J. Broese.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de burgemeester de woning van eiser tijdelijk mocht sluiten vanwege het aantreffen van een hennepkwekerij.
Eiser meent dat het besluit ondeugdelijk is omdat hem in de bezwaarfase geen gelegenheid is geboden om een aanvullend stuk (de strafbeschikking) in te brengen. Ook inhoudelijk is eiser het niet met het besluit eens: hij voert aan dat de sluiting niet noodzakelijk was omdat er geen sprake was van een ernstige situatie. Deze beroepsgronden worden hierna besproken.
De strafbeschikking
6. Eiser voert aan dat de burgemeester de behandeling van het bezwaar ten onrechte niet heeft aangehouden om aanvullende stukken uit de strafprocedure af te wachten. Op de hoorzitting in bezwaar heeft eiser gezegd dat de officier van justitie hem een strafbeschikking heeft gegeven voor medeplichtigheid aan hennepteelt. Hij had de strafbeschikking op dat moment nog niet op papier en kon niet zeggen binnen welke termijn die werd verwacht. Volgens eiser had de burgemeester moeten wachten met het beslissen op bezwaar totdat hij de strafbeschikking had.
7. De wet bepaalt dat belanghebbenden tot tien dagen voor de hoorzitting aanvullende stukken kunnen indienen. [1] De burgemeester hoefde de op de hoorzitting aangekondigde stukken dus niet af te wachten. Daarbij geldt in dit geval dat de burgemeester al in gebreke was gesteld door eiser vanwege het verstrijken van de beslistermijn en eiser niet bereid was om die ingebrekestelling in te trekken zodat de strafbeschikking kon worden afgewacht. Van de burgemeester werd dus onder dreiging van een dwangsom een spoedige beslissing verwacht en in dat geval kan niet ook worden verlangd dat een aanvullend stuk wordt afgewacht waarvan niet bekend is wanneer het beschikbaar komt. De beroepsgrond slaagt dus niet.
8. Overigens heeft de burgemeester de verklaring van eiser over de strafbeschikking wel meegewogen in de beslissing op bezwaar, maar opgemerkt dat de sluiting locatiegebonden en niet persoonsgebonden is en dat in het strafrecht een ander toetsingskader geldt. De burgemeester heeft dus de inschatting gemaakt dat de inhoud van de strafbeschikking waarschijnlijk geen doorslaggevende betekenis zou hebben bij de besluitvorming. Ook daarom hoefde de tekst van de strafbeschikking niet te worden afgewacht.
9. Op de dag van de zitting bij de rechtbank heeft eiser de strafbeschikking op de gang alsnog aan de burgemeester gegeven. De burgemeester heeft er bezwaar tegen gemaakt dat de strafbeschikking bij de behandeling van het beroep wordt betrokken, omdat het stuk te laat is verstrekt en de burgemeester zich daardoor onvoldoende op de strafbeschikking heeft kunnen voorbereiden.
10. Ook voor de behandeling van het beroep bepaalt de wet dat stukken tien dagen voor de zitting moeten worden ingediend. [2] Het uitgangspunt is dus dat de strafbeschikking te laat is ingediend. Dat kan eiser worden aangerekend, omdat hij niet duidelijk heeft gemaakt waarom hij de strafbeschikking niet eerder kon overleggen.
11. Toch laat de rechtbank de strafbeschikking toe, omdat niet aannemelijk is dat de burgemeester door de handelswijze van eiser in zijn belangen is geschaad. Het gaat om een kort document waarvan slechts enkele zinnen relevant zijn, namelijk dat de officier van justitie vaststelt dat eiser medeplichtig is aan hennepteelt. Daarbij strookt de inhoud van het document met de eerdere verklaring van eiser en kon die inhoud voor de burgemeester dus geen verrassing zijn. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het niet in strijd is met de goede procesorde om de strafbeschikking bij het beroep te betrekken.
De bevoegdheid van de burgemeester
12. De burgemeester heeft op grond van het eerste lid van artikel 13b Opiumwet de bevoegdheid om een woning te sluiten als (a) daarin drugs worden aangetroffen die bedoeld zijn om te verhandelen of (b) als er voorwerpen aanwezig zijn waarvan duidelijk is dat die bedoeld zijn om de handel mogelijk te maken. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het uitgangspunt is dat een burgemeester pas overgaat tot sluiting van een woning na het geven van een waarschuwing, maar dat daarvan kan worden afgeweken in ernstige situaties.
13. Eiser stelt dat de burgemeester op grond van het eerste lid van artikel 13b Opiumwet niet bevoegd was om de woning te sluiten, omdat er geen sprake was van een ernstige situatie en de sluiting niet noodzakelijk en niet evenwichtig was. Dat wordt hierna besproken.
De noodzakelijkheid van de woningsluiting
14. Eiser erkent dat de slaapkamer van zijn woning was ingericht om hennep te kweken, maar vindt dat er geen sprake was van een ernstige situatie en dat de burgemeester dus eerst had moeten waarschuwen voordat de woning gesloten werd. Hij wijst er daarbij op dat er maar een kleine hoeveelheid softdrugs is gevonden (drie moederplanten en enkele stekjes) en dat niet is gebleken dat er ‘loop’ was van en naar de woning, dat de woning in het drugscircuit een bekende rol vervulde of dat er sprake was van overlast. Ook weerspreekt eiser dat de hennepkwekerij leidde tot brandgevaar omdat er stroom werd afgetapt.
15. Bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van een ernstige situatie heeft de burgemeester beleidsruimte. Met de
Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Utrechtheeft hij hier invulling aan gegeven. In deze beleidsregel staan diverse indicatoren die de burgemeester weegt bij het beoordelen of sprake is van een ernstige situatie.
16. De rechtbank is met eiser van oordeel dat de hoeveelheid en soort aangetroffen middelen (indicator a) in dit geval niet zwaar weegt. Er is een beperkte hoeveelheid softdrugs gevonden die ook volgens de burgemeester niet voldoende is om te spreken van een handelshoeveelheid.
17. Wel heeft de burgemeester mogen meewegen dat de situatie leidt tot gevaar voor omwonenden en de omgeving (indicator h). Uit het proces-verbaal van bevindingen van de gemeente blijkt dat er een extra elektriciteitskabel buiten de meter om is aangebracht en dat de transformatoren ondeugdelijk zijn bevestigd. In combinatie met het gebruik van water bij het telen van hennep leidt dit tot een verhoogd risico op brandgevaar voor omwonenden in het appartementencomplex. Dat de officier van justitie diefstal van stroom niet bewezen acht en de zaak tegen eiser op dit punt heeft geseponeerd doet daar niet aan af, omdat de brandgevaarlijkheid voortvloeit uit de aangebrachte wijzigingen aan het elektriciteitsnet en losstaat van de vraag in hoeverre eiser daarvan gebruik heeft gemaakt of een verwijt treft.
18. Daarnaast heeft de burgemeester belang mogen hechten aan de wijze waarop de hennepkwekerij is ingericht (indicatoren i, j & k). De slaapkamer van de woning was volledig toegerust voor het op professionele wijze telen van hennep. In het proces-verbaal van bevindingen schrijft de verbalisant hierover:
De slaapkamer was volledig afgesloten met extra aangebrachte wanden en geïsoleerd. In deze ruimte stonden 3 zogenoemde moederplanten om stekken te kweken voor de professionele handel. De ruimte was volledig voorzien van assimilatielampen en schakelkasten om het groeiproces te versnellen. Waterreservoir voor de irrigatie stond ook in deze ruimte net als kweekbakken voor de stekken, groeimiddelen, centraal geregelde aan-/afzuiginstallatie, thermostaat of computergestuurde verwarming en chemische middelen voor ziektebestrijding. Ook was er sprake van speciaal verrijkte aarde, potgrond of cocos-/steenwolsubstraat en was alles geïsoleerd met betrekking tot daglicht en temperatuur.
19. Op basis hiervan heeft de burgemeester mogen concluderen dat een deel van de woning van eiser was ingericht om op redelijk grote schaal en op professionele wijze hennep te kweken.
20. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat de indicatoren i, j & k uitsluitend mogen worden meegewogen als er in de woning geen drugs zijn aangetroffen omdat dat zo in de beleidsregel staat. Die lezing volgt de rechtbank niet. Uit de strekking van de beleidsregel volgt dat is bedoeld om de indicatoren i, j & k alleen te betrekken bij de weging van sub b van het eerste lid van artikel 13b Opiumwet (de voorbereidingshandelingen), dus als er geen relevante handelshoeveelheid drugs in de woning is aangetroffen. In dit geval baseert de burgemeester zijn bevoegdheid (ook) op sub b en dus heeft de burgemeester de indicatoren i, j & k bij zijn besluit mogen betrekken.
21. Gelet op de professionele wijze waarop de hennepkwekerij is ingericht mag worden aangenomen dat de woning een rol vervulde binnen de keten van drugshandel. Dat levert in combinatie met het brandgevaar voor omwonenden voldoende noodzaak op om de woning te sluiten omdat daarmee sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare orde en veiligheid. Dat er ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd doet daar niet aan af. [3]
22. Verder wijst eiser erop dat de overtreding op 27 december 2022 is geconstateerd en de woning pas op 17 februari 2023 is gesloten. Volgens hem blijkt uit dat tijdsverloop dat sluiting van de woning niet meer noodzakelijk was. Dat betoog slaagt niet. Nadat de burgemeester de overtreding constateerde heeft hij het besluit voorbereid en op 20 januari 2023 het voornemen aan eiser toegezonden om tot sluiting over te gaan en een termijn geboden voor het indienen van een zienswijze. Toen daar geen reactie op kwam is de woning gesloten. Een dergelijk tijdsverloop van minder dan twee maanden is nodig om in dit geval tot zorgvuldige besluitvorming te komen. [4]
23. De conclusie is dus dat de burgemeester heeft mogen besluiten dat woningsluiting noodzakelijk is.
De evenwichtigheid van de woningsluiting
24. Vervolgens moet worden beoordeeld of de sluiting evenwichtig is gelet op de belangen van eiser.
25. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hem geen verwijt treft: hij voert aan dat hij zijn woning drie maanden ter beschikking heeft gesteld aan een kennis en dat hij bij terugkomst de hennepkwekerij aantrof. Ook wijst eiser erop dat hij slechts vervolgd is voor medeplichtigheid aan hennepteelt.
26. Eiser heeft pas op de zitting in beroep voor het eerst verklaard dat een ander in zijn afwezigheid de hennepkwekerij heeft aangelegd. Weliswaar stelt eiser dat hij hierover ook op de hoorzitting in de bezwaarprocedure heeft verklaard en dat dit ten onrechte niet in het verslag is opgenomen, maar die stelling mist fundering. Eiser heeft immers tot aan de zitting niet geklaagd over het verslag van de hoorzitting en ook in het bezwaarschrift en het beroepschrift staat niets geschreven over de feitelijke ontstaanswijze van de hennepkwekerij. De burgemeester kan dan ook niet worden verweten dat hij in het besluit op bezwaar geen rekening heeft gehouden met de nieuwe feiten die eiser voor het eerst op de zitting naar voren brengt.
27. Eiser heeft geen onderbouwing geleverd van zijn stelling dat een ander de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. Hij wijst er slechts op dat hij een strafbeschikking heeft gekregen voor medeplichtigheid. Daaruit kan echter niet worden geconcludeerd dat eiser geen verwijt treft, integendeel: hij heeft kennelijk een ondergeschikte rol gespeeld, maar was dus wel betrokken. Daarbij geldt dat eiser als huurder van de woning een verantwoordelijkheid heeft om op het gebruik daarvan toe te zien. Op basis van wat eiser heeft aangevoerd kan dus niet worden geconcludeerd dat hem geen verwijt treft.
28. Verder wijst eiser op de gevolgen van de woningsluiting. Hij heeft jarenlang hard gewerkt om aan een eigen woning te komen en is na de sluiting opnieuw dakloos geworden omdat de verhuurder de huurovereenkomst heeft ontbonden. Hij heeft het er moeilijk mee dat hij geen woning meer heeft en staat daarvoor onder behandeling in de GGZ.
29. Het is duidelijk dat de woningsluiting eiser zwaar heeft getroffen en dat hij het daar tot op dit moment moeilijk mee heeft. Toch is dat onvoldoende om te oordelen dat de burgemeester om die reden van de sluiting had moeten afzien. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat hij een specifieke binding met deze woning heeft, bijvoorbeeld om medische redenen. [5] Gelet op de ernst van de overtreding en de risico’s voor de omgeving en omwonenden heeft de burgemeester de publieke belangen in dit geval zwaarder mogen wegen dan de belangen van eiser. Dit maakt dat de sluiting niet onevenredig is.

Conclusie en gevolgen

De conclusie is dat de beroepsgronden niet slagen. Het beroep is dus ongegrond. Dat betekent dat de burgemeester de woning van eiser tijdelijk heeft mogen sluiten en dat het besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug en krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T. Könning, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 7:4 eerste lid Awb.
2.Artikel 8:58 eerste lid Awb.
3.Vergelijk Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435.
4.Vergelijk Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 4 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3705.
5.Vergelijk Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.