ECLI:NL:RBMNE:2024:5283

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
UTR 23/6031
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor uitbreiding woning met motiveringsgebrek hersteld

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de weigering van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning om zijn woning aan de [adres 1] in [plaats] uit te breiden. Eiser had een vergunning aangevraagd voor een aanbouw aan de achterkant, een opbouw op het bestaande hoofdgebouw en een opbouw op een bestaande aanbouw. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum heeft de aanvraag geweigerd, met als argument dat de uitbreiding niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan ‘De Meent’. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het college heeft het besluit gehandhaafd met een aanvulling van de motivering.

De rechtbank heeft op 30 augustus 2024 de zaak behandeld. Eiser was aanwezig, evenals zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar oordeelt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden en het college moet € 1.750,- aan proceskosten aan eiser betalen.

De rechtbank oordeelt dat het college de weigering van de omgevingsvergunning voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitbreiding op de aanbouw in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat het college beleidsruimte heeft om de vergunning te weigeren. Eiser heeft aangevoerd dat de uitbreiding niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, maar de rechtbank volgt het college in zijn uitleg. Wel constateert de rechtbank dat er een motiveringsgebrek was, dat op de zitting door het college is hersteld, waardoor dit gebrek geen gevolgen heeft voor het bestreden besluit. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding omdat het gebrek is hersteld.

De rechtbank wijst erop dat het college niet verplicht is om een gemaakte fout te herhalen en dat de omgevingsvergunning voor vergelijkbare plannen in het verleden niet relevant is voor de huidige aanvraag. De rechtbank bevestigt dat het college de belangen van eiser niet onevenredig heeft geschaad door de vergunning te weigeren en dat de beslissing van het college in overeenstemming is met het recht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6031

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Quakernaat),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum

(gemachtigde: mr. K.J.L. van Welzen).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning om zijn woning aan de [adres 1] in [plaats] uit te breiden met een aanbouw aan de achterkant, een opbouw op het bestaande hoofdgebouw en een opbouw op een bestaande aanbouw.
1.2.
Eiser is het niet eens met deze weigering en heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij het college. Met het bestreden besluit van 26 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is het college met een aanvulling van de motivering bij de weigering gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 30 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
1.5.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil
2. Het bouwplan waarvoor eiser een omgevingsvergunning heeft aangevraagd past niet binnen het bestemmingsplan ‘De Meent’, omdat met de opbouw op de aanbouw de in dit bestemmingsplan toegestane bouwhoogte wordt overschreden en met opbouw op het hoofdvolume de toegestane goothoogte wordt overschreden.
3. Het college vindt de overschrijding van de goothoogte binnen het bouwvlak (de opbouw op het bestaande hoofdgebouw) niet bezwaarlijk. Het college heeft op de zitting toegelicht, dat als eiser deze uitbreiding wil realiseren hij hiervoor wel een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning moet indienen.
4. Volgens het college is de uitbreiding op de aanbouw in strijd met een goede ruimtelijke ordening en daarom heeft hij geweigerd de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Eiser is het hier niet mee eens. Volgens hem is deze uitbreiding niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en had het college de omgevingsvergunning dus gewoon kunnen verlenen.
Het toetsingskader
5. Het college is bevoegd om in afwijking van het bestemmingsplan de door eiser aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. [1] Bij de beslissing om wel of geen gebruik te maken van die bevoegdheid heeft het college beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of het bouwplan waarvoor eiser een omgevingsvergunning heeft aangevraagd in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit van het college om de aangevraagde omgevingsvergunning te weigeren in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de weigering van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
6. De rechtbank kijkt dus heel terughoudend: heeft het college duidelijk toegelicht waarom de uitbreiding op de aanbouw in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, kan de rechtbank die toelichting volgen en is de weigering niet onredelijk?
De beoordeling
7. Eiser voert aan dat de uitbreiding op de aanbouw in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, omdat deze in het straatbeeld past en stedenbouwkundig niet bezwaarlijk is. Volgens hem heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom er strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een rapport van [deskundige] van 13 augustus 2024 overgelegd. Ook heeft eiser zelf op de zitting duidelijk toegelicht waarom hij het niet met het college eens is. Kort samengevat komt het er volgens eiser op neer, dat de woningen [straat] al heel veel van elkaar verschillen en dat een opbouw aan de zij/achterkant een minimale impact op het straatbeeld zal hebben.
8. De rechtbank vindt de toelichting van het college waarom hij de omgevingsvergunning heeft geweigerd duidelijk. In het bestreden besluit, in het verweerschrift en op de zitting heeft het college uitgelegd dat in het bestemmingsplan een keuze is gemaakt voor de volgende systematiek: er zijn bouwvlakken waarbinnen de hoofdmassa/het hoofdgebouw is gesitueerd, die vaak uit meerdere bouwlagen bestaat. Buiten deze bouwvlakken zijn alleen aan- en uitbouwen of bijgebouwen toegestaan die ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en uit één laag bestaan. Het uitgangspunt van het college is dat hiervan niet wordt afgeweken. Het college mag dit uitgangspunt hanteren, dat hoeft niet in het bestemmingsplan te staan.
9. De rechtbank kan goed begrijpen dat eiser zich afvraagt waarom het college niet akkoord kan gaan met de uitbreiding op de aanbouw, want de rechtbank ziet ook dat de huizen in de [straat] van elkaar verschillen en het is de rechtbank ook duidelijk dat de opbouw wat meer aan de achterkant van de woning zou komen. Maar het college heeft de vrijheid om aan het uitgangspunt vast te houden dat buiten het bouwvlak geen opbouwen mogen worden gerealiseerd. De rechtbank vindt dat niet onredelijk. Het begrip ruimtelijke ordening is geen ‘vaststaand’ begrip en het is aan dit college om daar invulling aan te geven.
10. De rechtbank is het wel met de beroepsgrond van eiser eens dat het college in het bestreden besluit geen duidelijke belangenafweging heeft gemaakt. Dat had wel gemoeten. Aan het bestreden besluit kleeft dus een gebrek. [2]
11. Het college heeft op de zitting toegelicht waarom hij het belangrijker vindt om vast te houden aan het uitgangspunt om alleen uitbreidingen vanaf de eerste verdieping binnen het bouwvlak toe te staan, dan dat eiser zijn woning met de opbouw op de aanbouw kan uitbreiden. Het college heeft er op de zitting op gewezen dat de woning van eiser al groot is en dat er wel andere uitbreidingen van de woning mogelijk zijn. De rechtbank kan deze toelichting volgen en is het met het college eens dat met het weigeren van de omgevingsvergunning voor de opbouw op de aanbouw de belangen van eiser niet onevenredig worden geschaad. Het gebrek is dus op de zitting hersteld. Het is niet aannemelijk dat andere belanghebbenden door schending van het motiveringsbeginsel zijn benadeeld. Daarom passeert de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Dat betekent dat het gebrek geen gevolgen heeft voor het bestreden besluit. Wel krijgt eiser vanwege het op de zitting herstelde gebrek een proceskostenvergoeding en moet het college het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
12. Eiser voert verder nog aan dat het college in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd waarom het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Volgens eiser is de omstandigheid dat vergelijkbare bouwplannen zijn vergund onder de hiervoor geldende bestemmingsplannen geen reden om het gelijkheidsbeginsel niet toe te passen, omdat het huidige bestemmingsplan hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan is waarin geen strenger beoordelingskader beoogd lijkt. Het college had de verschillende beoordelingskaders moeten vergelijken, en als het beoordelingskader van het bestemmingsplan niet op relevante punten verschilt van de vorige bestemmingsplannen, kan eiser zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Ook [deskundige] bevestigt in het rapport dat eiser heeft overlegd dat er wel degelijk vergelijkbare uitbreidingen door het college zijn vergund.
13. De rechtbank is het hier niet mee eens. In het bestreden besluit heeft het college duidelijk uitgelegd waarom de adressen die eiser in bezwaar heeft genoemd geen gelijke gevallen zijn. De uitbreidingen van de woningen aan de [adres 2] en [nummer 1] zijn niet vergelijkbaar volgens het college, en eiser heeft geen duidelijke toelichting gegeven waarom die uitbreidingen wel vergelijkbaar zouden zijn. Nummer [nummer 2] heeft een vergelijkbare opbouw, die is vergund onder het vorige planologische regime. Op de zitting heeft de rechtbank samen met partijen foto’s bekeken. De rechtbank is het op grond van deze foto’s met het college eens dat deze woning echt anders is dan de woning van eiser. Daar komt bij dat het niet duidelijk is of de vergunning voor deze uitbreiding is verleend voor een afwijking van het bestemmingsplan. Het college heeft toegelicht dat dat wel had gemoeten.
14. Er zijn vier adressen waarvoor een vergunning is verleend voor een vergelijkbaar plan: de [adres 3] , de [adres 4] , de [adres 5] en de [adres 6] . De vergunningen voor de [adres 3] , [adres 4] en [adres 6] zijn allemaal meer dan 20 jaar geleden verleend op basis van het regime voorafgaand van het vorige bestemmingsplan. Dat bestemmingsplan is in de jaren ’70 van de vorige eeuw vastgesteld en lag ten grondslag aan de ontwikkeling van de wijk. De rechtbank is het met het college eens dat alleen al dit maakt dat geen sprake kan zijn van gelijke gevallen. Het college heeft verder onweersproken gesteld dat het beoordelingskader van dit oude ruimtelijke regime niet vergelijkbaar is met het beoordelingskader in het bestemmingsplan ‘De Meent’.
15. Alleen de omgevingsvergunning voor de [adres 5] is verleend op basis van het hiervoor geldende bestemmingsplan. Het college heeft toegelicht dat de opbouw op de aanbouw ook onder dit eerdere bestemmingsplan niet was toegestaan, maar dat in de omgevingsvergunning niet is onderkend dat het plan in strijd was met het bestemmingsplan. Achteraf gezien had deze vergunning niet zo verleend mogen worden. Het is vaste rechtspraak dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat het college een gemaakte fout moet herhalen. [3] Uit het verlenen van die omgevingsvergunning kan dus niet de conclusie worden getrokken dat het toenmalige college een opbouw op de aanbouw zoals eiser van plan is te bouwen wel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening vond.

Conclusie en gevolgen

16. Omdat het beroep ongegrond is, blijft het bestreden besluit in stand en mag eiser zijn woning niet conform zijn aanvraag om een omgevingsvergunning uitbreiden (voor zover deze uitbreidingen vergunningsplichtig zijn).
17. Omdat aan het bestreden besluit wel een motiveringsgebrek kleefde dat op de zitting door het college is hersteld, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
18. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2024 door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen.
3.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3213.