ECLI:NL:RBMNE:2024:5259

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
10832014
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en huisvestingsvergunning in geschil na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 4 september 2024, zijn twee partijen betrokken die voorheen een affectieve relatie hadden en samenwoonden in een sociale huurwoning. Na de beëindiging van hun relatie vorderen beide partijen het huurrecht van de woning. De eiseres vraagt de kantonrechter om te bepalen dat de gedaagde de woning moet ontruimen en dat het huurrecht uitsluitend aan haar toekomt, terwijl de gedaagde in reconventie vraagt om het huurrecht aan hem toe te kennen. De kantonrechter moet in deze zaak de belangen van beide partijen afwegen, waarbij ook de belangen van hun kinderen een belangrijke rol spelen. De gedaagde heeft echter onvoldoende onderbouwd dat hij in aanmerking komt voor een huisvestingsvergunning, die noodzakelijk is om in de woning te kunnen blijven wonen. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de vorderingen van de eiseres moeten worden toegewezen, omdat niet is aangetoond dat de gedaagde op lange termijn in de woning kan blijven wonen. De gedaagde wordt veroordeeld om de woning te ontruimen, met een termijn tot 1 oktober 2024 om dit te realiseren. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat inhoudt dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10832014 UC EXPL 23-8354 WMB/61313
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. T. de Jong,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.W. van Dalen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 december 2023 met producties;
- de conclusie van antwoord met daarin ook een eis in reconventie met producties;
- een e-mailbericht van [gedaagde] met betrekking tot een schrijffout in de conclusie van antwoord;
- een akte aanvullende productie van [gedaagde] ;
- een akte aanvullende producties van [eiseres] ;
- de mondelinge behandeling van 28 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Op de mondelinge behandeling is [eiseres] verschenen, samen met mr. de Jong. [gedaagde] is met mr. van Dalen verschenen. Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat [gedaagde] twee weken de tijd kreeg om een akte te nemen en zich daarin uit te laten over zijn mogelijkheid om een huisvestingsvergunning te krijgen.
1.3.
Op 12 juli 2024 heeft [gedaagde] vervolgens aangegeven dat hij voor het indienen van de akte niet uit was gegaan van een termijn van veertien kalenderdagen, maar uit was gegaan van de op de rol vermelde datum van 17 juli 2024, en hij daarom op die datum zijn akte uiterlijk zou indienen. Daartegen heeft [eiseres] bezwaar gemaakt. De kantonrechter heeft dat bezwaar afgewezen.
1.4.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- een akte uitlating van [gedaagde] met producties;
- een akte uitlating van [eiseres] met producties;
- een akte uitlating van [gedaagde] .
1.5.
Hierna heeft de kantonrechter bepaald dat er een vonnis wordt gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben een aantal jaar een affectieve relatie gehad en woonden vanaf 2020 samen in de woning op de [straat] [nummer] [.] ( [postcode] ) in [plaats] (hierna: de woning). De relatie tussen partijen is inmiddels geëindigd, maar beiden willen in de woning blijven wonen. [eiseres] vraagt daarom (in conventie) aan de kantonrechter om te bepalen dat [gedaagde] de woning moet ontruimen en dat uitsluitend aan haar het huurrecht van de woning toekomt. [gedaagde] vraagt (in reconventie) aan de kantonrechter om te bepalen dat uitsluitend aan hem het huurrecht van de woning toekomt. De kantonrechter zal het huurrecht uitsluitend aan [eiseres] toekennen en [gedaagde] veroordelen om de woning te ontruimen. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

in conventie en reconventie
De kantonrechter moet de belangen van partijen afwegen
3.1.
Partijen willen allebei het huurrecht van de woning en beroepen zich daarvoor allebei op dezelfde wettelijke grondslag, namelijk artikel 7:267 lid 7 BW. Om op die grondslag te kunnen bepalen wie van hen in de woning mag blijven, moet de kantonrechter een afweging maken van de belangen van partijen, waarbij alle relevante omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Oftewel, de kantonrechter moet (zowel in conventie, als in reconventie) beoordelen wie van beiden er het meeste belang bij heeft om in de woning te blijven wonen.
3.2.
Bij die belangenafweging wegen ook de belangen van de kinderen zwaar mee. Zowel de dochter van partijen, [A (voornaam)] (geboren op [geboortedatum 1] 2020), als de zoon van [gedaagde] uit een eerdere relatie, [B (voornaam)] (geboren op [geboortedatum 2] 2012), woonden samen met partijen in de woning. Een beslissing over wie in de woning mag blijven wonen heeft daarom ook grote impact op hen.
[eiseres] heeft er meer belang bij om in de woning te blijven wonen
3.3.
Voor beide partijen is het heel belangrijkom in de woning te kunnen blijven wonen, omdat het voor hen allebei moeilijk zal zijn om in de huidige woningmarkt een andere passende woning te vinden op een redelijke afstand van hun sociale- en werkomgeving. De belangen van partijen zelf gaan mede daardoor vrijwel gelijk op. Alleen kijkend naar de belangen van de kinderen, zou de kantonrechter het huurrecht uitsluitend aan [gedaagde] moeten toekennen. Als hij in de woning kan blijven wonen, kunnen immers zowel [A (voornaam)] als [B (voornaam)] in de voor hen vertrouwde woning blijven, terwijl alleen [A (voornaam)] haar vertrouwde woonomgeving behoudt als [eiseres] het huurrecht krijgt toebedeeld. Als het [gedaagde] dan niet lukt om in dezelfde buurt een nieuwe woning te vinden, zou dat het onwenselijke gevolg hebben dat [B (voornaam)] uit de hem vertrouwde omgeving wordt weggehaald en hij mogelijk van school en/of sportclubs zal moeten wisselen.
3.4.
In dit geval is echter in de belangenafweging doorslaggevend dat niet vast is komen te staan dat [gedaagde] op lange termijn in de woning kan blijven wonen, waardoor hijzelf en [B (voornaam)] er geen baat bij zullen hebben als [gedaagde] het huurrecht op de woning krijgt toegekend. De kantonrechter komt tot die conclusie, omdat (i) [gedaagde] een huisvestingsvergunning nodig heeft om in de woning te kunnen blijven wonen en hij onvoldoende heeft onderbouwd (ii) dat hij voor zo’n vergunning in aanmerking komt of (iii) dat hij met succes een beroep kan doen op de hardheidsclausule uit de Huisvestingsverordening van de gemeente Utrecht (hierna: de Huisvestingsverordening).
Het staat niet vast dat [gedaagde] in de woning kan blijven
i.
[gedaagde] heeft een huisvestingsvergunning nodig om in de woning te kunnen blijven wonen
3.5.
Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, heeft hij een huisvestingsvergunning [1] nodig om op lange termijn in de woning te kunnen blijven wonen. [gedaagde] is medehuurder geworden op gezamenlijk verzoek van partijen aan [woningcorporatie] [2] naar aanleiding van een kortgedingvonnis van 30 oktober 2023. Hij kan daarom als medehuurder de huurovereenkomst voor de woning in principe voortzetten op het moment dat de huur voor [eiseres] eindigt. [3] Maar bij een sociale huurwoning als deze kan dat alleen als [gedaagde] daarvoor binnen acht weken nadat de huur voor [eiseres] eindigt een procedure start en daarin een huisvestingsvergunning aan de rechter overlegt. [4] Als hij dat niet doet of niet kan doen, zal zijn huurrecht op de woning alsnog eindigen, ook al zou het huurrecht uitsluitend aan hem worden toegekend in deze procedure.
ii.
[gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij voor een huisvestingsvergunning in aanmerking komt
3.6.
[gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij voor een huisvestingsvergunning in aanmerking komt. Daarvoor moet hij namelijk voldoen aan een aantal vereisten die zijn opgesomd in artikel 3 van de Huisvestingsverordening en [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij aan die vereisten voldoet.
3.7.
Volgens [eiseres] voldoet [gedaagde] namelijk niet aan die vereisten, omdat zijn inkomen te hoog is. Zij wijst daarbij op zijn inkomen uit 2023 en de loonsverhogingen uit de voor zijn functie toepasselijke CAO. Daaruit volgt volgens haar dat zijn inkomen hoger is dan het maximuminkomen waarmee hij voor een huisvestingsvergunning in aanmerking zou komen. [5] [gedaagde] heeft niet ontkend dat zijn inkomen die inkomensgrens overstijgt, maar hij heeft gesteld dat hij een beroep kan doen op een uitzondering voor sociale huurwoningen met een hogere maandelijkse huurprijs. [6] Daardoor zou hij volgens hem alsnog voor een huisvestingsvergunning in aanmerking komen.
3.8.
[gedaagde] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat hij inderdaad een beroep kan doen op die uitzondering. Sterker nog, uit de door hem overgelegde stukken volgt het tegendeel. [gedaagde] heeft namelijk e-mailcorrespondentie tussen zijn advocaat en [woningcorporatie] overgelegd, waaruit blijkt dat [gedaagde] volgens [woningcorporatie] geen beroep kan doen op de uitzondering, omdat [woningcorporatie] voor het aanvragen van een huisvestingsvergunning voor haar huurders altijd de standaardinkomensgrens hanteert (en dus geen gebruik maakt van de uitzonderingsmogelijkheid). Uit de e-mailcorrespondentie blijkt bovendien dat [gedaagde] volgens [woningcorporatie] ook op basis van de voorrangsregels voor sociale huurwoningen niet in aanmerking komt voor een huisvestingsvergunning [7] en [woningcorporatie] hem om die redenen ook geen bereidheidsverklaring [8] voor een aanvraag zal verlenen.
3.9.
[gedaagde] verzet zich tegen de opvatting van [woningcorporatie] , omdat [woningcorporatie] volgens hem een verkeerde uitleg geeft van de vereisten voor de verlening van een huisvestingsvergunning. Hij zou daarom volgens hem wel met succes een aanvraag kunnen doen voor een huisvestingsvergunning bij het college van burgemeester en wethouders of anders onverhoopt nog een huisvestingsvergunning kunnen verkrijgen via een beroep bij de bestuursrechter. Ook dat standpunt heeft hij onvoldoende onderbouwd, aangezien hij niets heeft overgelegd waaruit volgt dat het college of de bestuursrechter tot een andere conclusie zou komen dan [woningcorporatie] . Het enkele feit dat hij zegt minder te willen gaan werken is onvoldoende om de kantonrechter daarvan te overtuigen, aangezien [gedaagde] ook dat niet heeft onderbouwd en hij dan bovendien nog steeds op grond van de voorrangsregels niet in aanmerking zou komen voor een huisvestingsvergunning.
iii.
[gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij met succes een beroep kan doen op de hardheidsclausule
3.10.
Evenmin heeft [gedaagde] voldoende onderbouwd dat hij met succes een beroep kan doen op de hardheidsclausule uit de Huisvestingsverordening, [9] zoals hij heeft betoogd. Hoewel het daarbij gaat om een vrij oordeel van het college van burgemeester en wethouders, moet daarvoor sprake zijn van een bijzondere hardheid als gevolg van de toepassing van de verordening. Oftewel, er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden in de situatie van [gedaagde] die maken dat het college een uitzondering op de standaardregelingen van de Huisvestingsverordening voor hem maakt. De omstandigheden die volgens [gedaagde] maken dat hij een beroep kan doen op de hardheidsclausule – namelijk dat hij al medehuurder is en dat er kleine kinderen in het spel zijn – zijn gelet op de regelingen in de Huisvestingsverordening niet bijzonder te noemen.
3.11.
Voor dat soort omstandigheden zijn namelijk al aparte regelingen opgenomen in de Huisvestingsverordening. [10] Met een situatie als die van [gedaagde] is bij het opstellen van de Huisvestingsverordening dus al rekening gehouden. Het ligt daarom niet voor de hand dat het college van burgemeester en wethouders in zijn situatie een bijzondere hardheid zal zien.
De verklaring van [eiseres] in een andere zaak wordt niet meegenomen in de beoordeling
3.12.
In zijn laatste akte heeft [gedaagde] verder nog gesteld dat [eiseres] heeft verklaard dat zij ondertussen een vaste woning heeft. Zij zou dat volgens [gedaagde] hebben gezegd in een andere zaak die tussen partijen loopt. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] daarmee bedoelt te betogen dat [eiseres] helemaal geen belang meer heeft bij haar vorderingen. De kantonrechter betrekt die stelling van [gedaagde] echter niet in de beoordeling, omdat hij die onvoldoende heeft onderbouwd en hij bovendien niet duidelijk heeft gemaakt wat de concrete strekking was van de verklaring van [eiseres] .
De kantonrechter zal het huurrecht uitsluitend aan [eiseres] toekennen
3.13.
Aangezien het dus niet vast staat dat [gedaagde] op lange termijn in de woning zal kunnen blijven, valt de belangafweging in het voordeel van [eiseres] uit. De kantonrechter zal daarom (in conventie) het huurrecht uitsluitend aan [eiseres] toekennen en [gedaagde] veroordelen om de woning te ontruimen. Anders dan door [eiseres] is gevorderd, krijgt hij daar tot 1 oktober 2024 voor, zodat hij voldoende tijd heeft om te zorgen dat hij en [B (voornaam)] ergens terecht kunnen. De vordering van [gedaagde] in reconventie zullen worden afgewezen.
De proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd
3.14.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in conventie en in reconventie tussen hen worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn of haar eigen kosten draagt voor het voeren van deze procedure
De vorderingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.15.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
4.1.
bepaalt dat [gedaagde] met ingang van 1 oktober 2024 niet langer de huur zal voortzetten en [eiseres] vanaf die datum met uitsluiting van [gedaagde] gerechtigd is tot het gebruik van de woning aan de [straat] ( [postcode] ) in [plaats] ;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk op 30 september 2024:
  • de woning (het gehuurde) aan de [straat] ( [postcode] ) in [plaats] met al wie en al wat zich daarin vanwege [gedaagde] bevindt te ontruimen en te verlaten,
  • de woning door afgifte van de sleutels in behoorlijke staat ter vrije en algehele beschikking van [eiseres] te stellen onder bepaling dat [gedaagde] na zijn vertrek niet meer zonder toestemming van [eiseres] de woning mag betreden;
in reconventie
4.3.
wijst de vorderingen af;
in conventie en reconventie
4.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
verklaart dit vonnis met uitzondering van hetgeen is bepaalt in randnummer 4.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J.A. Boots en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 8 Huisvestingswet 2014.
2.In de zin van artikel 7:267 lid 1 BW.
3.Zie artikel 7:267 lid 5 BW.
4.Zie artikel 7:267 lid 6 BW.
5.Zie artikel 3 lid 1 c Huisvestingsverordening gemeente Utrecht.
6.Zie artikel 3 lid 5 Huisvestingsverordening gemeente Utrecht.
7.Zie artikel 3 lid 1 sub e Huisvestingsverordening gemeente Utrecht.
8.Zie artikel 6 lid 2 onder e Huisvestingsverordening gemeente Utrecht.
9.Artikel 72 Huisvestingsverordening gemeente Utrecht.
10.Zie onder andere artikel 30 Huisvestingsverordening gemeente Utrecht.