ECLI:NL:RBMNE:2024:5258

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
UTR 24/3170
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres, die voorheen als lijnoperateur werkte, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uwv. Eiseres had zich op 5 oktober 2020 ziekgemeld en het Uwv concludeerde op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na bezwaar bleef het Uwv bij zijn besluit, waarop eiseres beroep aantekende. De rechtbank heeft de zaak op 15 augustus 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, maar het Uwv zich afmeldde.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv de aanvraag om een WIA-uitkering terecht had afgewezen. Eiseres had geen medische onderbouwing geleverd voor haar stelling dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank benadrukte dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld. Eiseres had ook geen bewijs geleverd dat haar psychische toestand ernstig genoeg was om te concluderen dat er sprake was van 'geen benutbare mogelijkheden' (GBM).

De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en dat het besluit van het Uwv in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak werd gedaan door mr. A. de Snoo, rechter, en is openbaar uitgesproken op 3 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3170

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Igdeli),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv.

Inleiding

1. Eiseres was voor haar werkloosheid werkzaam als lijnoperateur voor gemiddeld 40,19 uur per week. Op 5 oktober 2020 heeft eiseres zich ziekgemeld. Op 3 november 2022 heeft het Uwv de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afgewezen omdat uit medisch en arbeidskundig onderzoek volgt dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2. Op 12 maart 2024 heeft het Uwv op het bezwaar van eiseres beslist. Het Uwv bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
3. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, met daarbij een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4. De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en haar gemachtigde deelgenomen. Het UWV heeft zich afgemeld voor de zitting.

Waar gaat het om?

5. Volgens het Uwv heeft eiseres geen recht op een WIA-uitkering, omdat zij meer dan 65% van het loon kan verdienen dan zij voor haar ziekmelding verdiende. Dit percentage heeft het Uwv berekend aan de hand van het loon dat eiseres ondanks haar beperkingen, zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft zich hierbij gebaseerd op verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.
6. Eiseres is het niet eens met de conclusie van het Uwv dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering. Zij vindt dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is verricht, de medische beoordeling inhoudelijk onjuist is en dat functies ten onrechte als passend zijn geduid.

Hoe toetst de rechtbank?

7. Aan de hand van de beroepsgronden van eiseres moet de rechtbank beoordelen of de conclusie van het Uwv juist is. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiseres op 3 oktober 2022. Bij de beoordeling van het beroep stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Die rapporten moeten dan wel op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten, en voldoende begrijpelijk zijn. [1]
8. Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.

Wat vindt de rechtbank?

9. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de aanvraag om een WIA-uitkering terecht heeft afgewezen. De beroepsgronden slagen niet. Het besluit van het Uwv blijft in stand. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
De zorgvuldigheid van het onderzoek
10. Allereerst bespreekt de rechtbank de beroepsgronden van eiseres die betrekking hebben op de rapporten van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
11. Eiseres stelt dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, omdat daarin wordt verwezen naar de Eerstejaars Ziektewet Beoordeling, waarbij eiseres niet door een verzekeringsarts, maar door een arts-in-opleiding is gezien. In het bijzonder in gevallen waarin het gaat om de psychische gesteldheid, is het van belang dat de betrokkene door een verzekeringsarts wordt gezien.
11.1.
Voor zowel het rapport voor het primaire besluit als het rapport voor de beslissing op bezwaar geldt dat deze zijn opgesteld door een verzekeringsarts. In het rapport van 21 september 2022 van de verzekeringsarts is beschreven dat eiseres is gezien door een arts in opleiding voor de Eerstejaars Ziektewet Beoordeling. Daarna bleek dat ook voor de WIA-uitkering een beoordeling moest worden gedaan. Het rapport gaat over beide beoordelingen. De verzekeringsarts besloot dat eiseres niet nog een keer hoefde te worden gezien. De beoordeling door de arts in opleiding is besproken met de verzekeringsarts die ook zijn praktijkopleider is. Deze heeft het rapport ook medeondertekend. Daarmee is de kwaliteit van de beoordelingen voldoende geborgd. [2] Hierbij maakt het niet uit of het gaat om de beoordeling van lichamelijke of psychische aandoeningen. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de bezwaarprocedure een volwaardig onderzoek uitgevoerd. Er is daarom geen reden te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming van de rapporten.
12. Eisers stelt dat de beoordelingen tegenstrijdig zijn, omdat in de Eerstejaars Ziektewet Beoordeling is vastgesteld dat zij niet in staat is haar eigen arbeid te verrichten, terwijl zij in de WIA-beoordeling wel in staat wordt geacht arbeid te verrichten.
12.1.
In deze procedure gaat het om de vraag of eiseres aanspraak kan maken op een WIA-uitkering. Net als bij de Eerstejaars Ziektewet Beoordeling wordt dan eerst beoordeeld of eiseres in staat is de arbeid van vóór haar ziekmelding te verrichten. Hier is vastgesteld dat dit niet het geval is. Vervolgens moet worden beoordeeld of eiseres in staat is met arbeid een gedeelte van het maatmaninkomen – dat is het inkomen van eiseres voordat zij ziek werd – te verdienen. Dat eiseres niet in staat is de arbeid van vóór haar ziekmelding te verrichten, betekent namelijk niet dat zij in het geheel geen arbeid kan verrichten en in het geheel geen inkomen kan verdienen. De stelling van eiseres dat geen sprake kan zijn van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voor de WIA, omdat zij in 2021 voor de Ziektewet ongeschikt voor eigen arbeid is bevonden, is daarom onjuist. De door eisers gestelde onzorgvuldigheid of tegenstrijdigheid doet zich niet voor.
De medische beoordeling
13. Eiseres stelt dat ten onrechte is geoordeeld dat geen sprake is van ‘geen benutbare mogelijkheden’ (GBM). Volgens eiseres had de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit de brief van de psycholoog van 21 november 2023 moeten afleiden dat sprake is van een ernstige psychische stoornis en moeten concluderen dat sprake is van GBM.
13.1.
Het Uwv heeft er in het verweerschrift op gewezen dat de psycholoog de stoornissen niet als ernstig kwalificeert. Daarom vormt het geen basis voor het oordeel dat sprake is van GBM.
13.2.
Slechts in de gevallen genoemd in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit kan de verzekeringsarts oordelen dat sprake is van GBM. Een van die gevallen is het, als gevolg van een ernstige psychische stoornis, niet zelfredzaam zijn. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 16 februari 2024, aan de hand van artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit, heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van GBM. Daarbij zijn zowel de door eiseres overgelegde medische informatie als de observaties van de hoorzitting betrokken. Het antwoord van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de stelling van eiseres en de uitleg bij de brief van de psycholoog zijn niet tegenstrijdig of onbegrijpelijk. Eiseres heeft verder geen medische onderbouwing aangeleverd waarin het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over het onderwerp GBM wordt bestreden. Het eigen gevoel van eiseres dat wel aan de criteria voor GBM is voldaan, is onvoldoende. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de medische beoordeling op dit onderdeel onjuist is.
14. Eiseres is het niet eens met de beoordeling van verschillende van haar klachten door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het gaat dan om de onderwerpen duizeligheid, trillen, problemen met herinneren, rugklachten en vermoeidheidsklachten. Dit omdat de ernst van bepaalde aandoeningen onvoldoende is onderkend of omdat wel voor een stoornis, maar niet voor de klachten die daar het gevolg van kunnen zijn, beperkingen worden aangenomen.
14.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen twijfel is over de juistheid van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep bespreekt daarin de door eiseres genoemde aandoeningen. Daarnaast legt hij uit waarom, als voor een psychische stoornis beperkingen zijn aangenomen, dit niet nogmaals gebeurt voor de klachten die het gevolg zijn van die stoornis. Wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd is onvoldoende om te oordelen dat het Uwv het besluit niet op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep had mogen baseren. Eiseres onderbouwt haar standpunt namelijk niet met medische stukken.
15. De beroepsgronden met betrekking tot het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep slagen niet.
De beoordeling van de arbeidsdeskundige
16. Vervolgens bespreekt de rechtbank de beroepsgronden van eiseres die betrekking hebben op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
17. Ter zitting is vastgesteld dat eiseres voldoet aan het opleidingsniveau dat is vereist voor de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is niet van onjuiste feiten uitgegaan. De beroepsgrond slaagt niet.
18. Eiseres stelt dat de functie productiemedewerker industrie ten onrechte is geselecteerd, omdat het samenstellen van complexe producten per definitie geen eenvoudig taak kan zijn. Zoals de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht heeft opgemerkt, betekent het feit dat het product complex is niet dat ook de taak complex is. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is de taak eenvoudig en vereist deze niet meer dan basisonderwijs. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen.
19. Eiseres stelt dat de functies productiemedewerker industrie, inpakker en medewerker postverzorging ten onrechte zijn geduid. De verzekeringsarts heeft beperkingen gesteld voor werken op een hoog handelingstempo en voor samenwerken. Die beperkingen gaan volgens eiseres niet ver genoeg. Bij verdergaande beperkingen hadden deze functies niet kunnen worden geselecteerd.
19.1.
Als uitgangspunt geldt dat de arbeidsdeskundige moet uitgaan van de beperkingen die de verzekeringsarts heeft vastgesteld en daar niet zelf beperkingen aan kan toevoegen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat voor het handelingstempo en het samenwerken inderdaad beperkingen zijn vastgesteld. Vervolgens heeft hij gemotiveerd waarom die beperkingen niet aan het selecteren van deze functies in de weg staan. De stelling dat de arbeidsdeskundige van meer beperkingen uit had moeten gaan dan door de verzekeringsarts zijn gesteld, slaagt daarom niet.
20. Eiseres stelt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten onrechte functies heeft geselecteerd waarin de normaalwaarde wordt overschreden. Een normaalwaarde geeft aan wat een normaal belastbaar persoon tussen de 16 en 65 jaar geacht wordt te kunnen. Uit een beschrijving van een functie kan blijken dat daarin de normaalwaarde wordt overschreden. Eiseres stelt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in die gevallen de functies niet mag selecteren, in ieder geval niet zonder overleg met de verzekeringsarts.
20.1.
De arbeidsdeskundige beoordeelt met behulp van het zogeheten Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) welke functies geschikt zijn. Voor het reiken gaat het CBBS bij de functie ‘inpakker’ uit van maximaal 2.200 keer per uur reiken op een afstand van 40 tot 60 cm. De normaalwaarde voor reiken is minimaal 1.200 keer per uur te reiken op een afstand van 70 cm. Voor het tillen gaat het CBBS bij de functie ‘medewerker postverzorging’ uit van het tweemaal gedurende twee werkuren tillen van 20 kg. De normaalwaarde voor tillen is minimaal 15 kg. De rechtbank stelt vast dat in beide gevallen inderdaad sprake is van een overschrijding van de normaalwaarde. Voor zowel het reiken als het tillen is geen beperking voor eiseres vastgelegd.
20.2.
Het overschrijden van de normaalwaarde betekent niet automatisch dat ook de belastbaarheid wordt overschreden. De arbeidsdeskundige moet dit beoordelen en motiveren in het rapport. Daartoe kan de arbeidsdeskundige overleggen met de verzekeringsarts, maar daartoe bestaat niet altijd een verplichting. Voor het reiken heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat door de geringere reikafstand de belastbaarheid niet wordt overschreden. De hogere frequentie wordt dus gecompenseerd door de geringere reikafstand. Voor het tillen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat het gaat om incidenteel tillen en dat daarom de belastbaarheid niet wordt overschreden. In het rapport heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden.
21. Ter zitting heeft eiseres de beroepsgronden tegen de functie ‘inpakker’ omdat mogelijk sprake zou zijn van stof en tegen de functie ‘medewerker postverzorging’ omdat de informatie zou zijn verouderd, laten vallen. Deze gronden zullen daarom ook niet meer besproken worden.
22. De beroepsgronden met betrekking tot het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep slagen niet.

Conclusie en gevolgen

23. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het besluit van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie Centrale Raad van Beroep 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.
2.Zie Centrale Raad van Beroep 14 december 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BC0361.