ECLI:NL:RBMNE:2024:5250

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
UTR 24/5527 en UTR 24/5541
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik van perceel in Almere Poort

Op 30 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaken UTR 24/5527 en UTR 24/5541, waarin verzoeksters, Stichting Aeres Groep en Stichting Bezwaar Wooncomplex Verslaafden Almere Poort, een voorlopige voorziening vroegen tegen de omgevingsvergunning van 12 juli 2024. Deze vergunning betreft het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van een perceel in Almere Poort voor de bouw van 36 eenheden voor beschermd wonen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de verzoeken kennelijk ongegrond zijn en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter stelt vast dat de omgevingsvergunning enkel is verleend voor het gebruik van het perceel en niet voor de bouwactiviteit zelf. Voor de bouw van de beschermde wooneenheden is een aparte omgevingsvergunning vereist, die naar verwachting in het eerste kwartaal van 2025 zal worden aangevraagd. De voorzieningenrechter wijst erop dat de huidige omgevingsvergunning is verleend op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 januari 2024 is ingetrokken, maar nog van toepassing is op het beroep tegen de vergunning vanwege overgangsrecht.

De voorzieningenrechter concludeert dat zolang de bruidsschat in het omgevingsplan niet is gewijzigd of er geen omgevingsvergunning voor de bouw is verleend, er geen sprake is van een spoedeisende situatie die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De verzoeken worden afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/5527 en UTR 24/5541
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 augustus 2024 in de zaak tussen

1.1. Stichting Aeres Groep, uit Ede

(gemachtigde: mr. F.S. Helder),

2.Stichting Bezwaar Wooncomplex Verslaafden Almere Poort, uit Almere

(gemachtigde: mr. H.R. Yücesan),
samen verzoeksters,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder
(gemachtigde: J.C. Haan).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[vergunninghoudster] B.V.uit [vestigingsplaats] (vergunninghoudster).
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoeksters gericht tegen de omgevingsvergunning van 12 juli 2024 voor het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van een perceel op de hoek van de kruising van het Cascadepad en de busbaan aan de oostrand van het Europakwartier in Almere Poort (het perceel) voor de bouw van 36 eenheden voor beschermd wonen. Verzoeksters hebben tegen de omgevingsvergunning bij de rechtbank ook beroep ingesteld.
2. Omdat de verzoeken kennelijk ongegrond zijn doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom de verzoeken kennelijk ongegrond zijn.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat de omgevingsvergunning waar verzoeksters tegen opkomen, uitsluitend is verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het perceel. Om het gebruik ten behoeve van een maatschappelijke voorziening mogelijk te maken, moeten de eenheden voor beschermd wonen eerst worden gebouwd. De omgevingsvergunning waar verzoeksters in deze zaak tegen opkomen, ziet niet op de bouwactiviteit. De griffier van de rechtbank heeft in het kader van de behandeling van de verzoeken om voorlopige voorziening telefonisch contact gehad met vergunninghoudster. Zij bevestigt dat voor het bouwen van de beschermde wooneenheden een aparte omgevingsvergunning zal worden aangevraagd. Naar verwachting zal vervolgens in het eerste kwartaal van 2025 gestart worden met de bouw van de wooneenheden.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat de omgevingsvergunning is verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 januari 2024 is ingetrokken. Op het beroep tegen de omgevingsvergunning is de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing, op grond van het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet. Als de omgevingsvergunning onherroepelijk wordt, is deze op grond van artikel 4.13, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet aan te merken als een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit in de zin van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, die geldt voor het in afwijking van het omgevingsplan gebruiken van het perceel ten behoeve van beschermd wonen.
5. Uit artikel 22.26 van het Omgevingsplan gemeente Almere volgt dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten. Deze bepaling staat in de ‘bruidsschat’, waarmee voorheen geldende rijksregels tijdelijk in het omgevingsplan zijn opgenomen. Dit onderdeel is nog niet gewijzigd door de gemeenteraad van Almere. Dit betekent dat voor het bouwen van de wooneenheden een (tweede) omgevingsvergunning nodig is voor een omgevingsplanactiviteit in de zin van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.
6. Zo lang de bruidsschat in het omgevingsplan op dit onderdeel niet is gewijzigd of zo lang een omgevingsvergunning voor het bouwen niet is verleend, is er bij deze stand van zaken geen sprake van een zodanige spoedeisende situatie dat verzoeksters er belang bij hebben dat een voorlopige voorziening wordt getroffen.
7. Dat de schorsende werking met deze beslissing wordt opgeheven, leidt niet tot een spoedeisend belang. De omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik van het perceel wordt immers nog niet gebruikt.
8. De voorzieningenrechter heeft de omgevingsvergunning en het bezwaarschrift bekeken en ziet op voorhand geen evidente fouten in het besluit.
Conclusie en gevolgen
9. De verzoeken om voorlopige voorziening moeten als kennelijk ongegrond worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.