ECLI:NL:RBMNE:2024:525

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 6468 en 23/3602
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een omgevingsvergunning voor het bouwen van verbindingsbruggen en het wijzigen van gevels van een kantoorpand in Utrecht

Op 5 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het bouwen van drie verbindingsbruggen en het wijzigen van de gevels van een kantoorpand in Utrecht. De vergunninghouder had op 22 december 2022 een aanvraag ingediend, welke op 7 februari 2023 door het college van burgemeester en wethouders was verleend. Verzoekster, die in de nabijheid van het kantoorpand woont, maakte bezwaar tegen deze vergunning, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. Hierop heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 29 januari 2024 is het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing was, ondanks de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. De rechter concludeerde dat de omgevingsvergunning terecht was verleend, omdat de verbindingsbruggen als bijbehorende bouwwerken konden worden aangemerkt. Verzoekster betwistte dit en voerde aan dat de vergunning in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en dat haar belangen onvoldoende waren meegewogen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het college in redelijkheid de vergunning had kunnen verlenen. De impact van de verbindingsbruggen op de bezonning en hittestress was niet significant genoeg om te concluderen dat de vergunning in strijd was met de goede ruimtelijke ordening. De rechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep van verzoekster ongegrond. Verzoekster kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6468 en 23/3602
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 februari 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. N.J. van Polanen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghouder] B.V. (vergunninghouder), te [vestigingsplaats] .

Inleiding

1. Vergunninghouder heeft op 22 december 2022 een aanvraag omgevingsvergunning
ingediend voor het bouwen van verbindingsbruggen en het wijzigen van de gevels van een kantoorgebouw aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] in [woonplaats] . Dit project maakt deel uit van een groter project waarbij de drie gebouwen worden gerenoveerd en verduurzaamd en waarbij de drie panden opnieuw door twee verbindingsbruggen met elkaar worden verbonden. Met het besluit van 7 februari 2023 (het primaire besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
2. Verzoekster woont aan de [adres 4] in [woonplaats] , op korte afstand van het
kantoorpand. Zij is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 6 juni 2023 heeft het college het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard en de verleende omgevingsvergunning gehandhaafd.
3. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoekster heeft de
voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 januari 2024 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van het college en namens vergunninghouder [A] en [B] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken
en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Ook uitspraak op het beroep
6. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Het geschil
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat de omgevingsvergunning is verleend voor de
activiteiten bouwen en planologisch strijdig gebruik. Het college heeft toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo in combinatie met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het gaat om een zogeheten kruimelgeval.
8. Verzoekster betwist dat een omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing
van het kruimelgeval van artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor. Verder stelt zij dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat haar belangen onvoldoende zijn meegewogen door het college.
Kruimelgevallenregeling
9. Verzoekster voert aan dat de verbindingsbruggen niet kunnen worden aangemerkt als
bijbehorende bouwwerken zoals bedoeld in de kruimelgevallenregeling. Er is immers sprake van drie percelen met elk een hoofdgebouw. De verbindingsbruggen bevinden zich elk tussen twee hoofdgebouwen en daarmee niet op hetzelfde perceel als het hoofdgebouw.
10. In artikel 1 van bijlage II bij het Bor is een bijbehorend bouwwerk gedefinieerd als een
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. In dit artikel wordt onder hoofdgebouw verstaan een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
11. De voorzieningenrechter is het met het college eens dat de panden aan de [adres 1]
, [adres 2] en [adres 3] , door de bestaande loopbruggen, gezamenlijk als één hoofdgebouw zijn aan te merken. De nieuw te bouwen verbindingsbruggen zijn een uitbreiding van dat hoofdgebouw en dus aan te merken als bijbehorende bouwwerken.
12. Verzoekster stelt verder dat het college in de bezwaarfase een ander kruimelgeval
uit artikel 4 van bijlage II bij het Bor aan de verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag heeft gelegd dan in het primaire besluit, dat zij zich daarop niet heeft kunnen voorbereiden en dat het college daarom het beginsel van fair play en het rechtzekerheidsbeginsel heeft geschonden.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning in het
bestreden besluit heeft mogen verlenen via een ander kruimelgeval dan in het primaire besluit. De bezwaarprocedure is bedoeld voor een algehele heroverweging van het primaire besluit waarbij ook eventuele gebreken in dat besluit kunnen worden hersteld. Dat verzoekster hierdoor in haar belangen is geschaad is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden.
14. Het voorgaande betekent dat het college de bevoegdheid heeft om in afwijking van het
bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen voor de verbindingsbruggen.
Een omgevingsvergunning kan bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid via een kruimelgeval slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat het college bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent dat het college, indien de activiteit niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De voorzieningenrechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van verzoekster.
Goede ruimtelijke ordening
bezonning
15. Verzoekster voert aan dat het realiseren van de verbindingsbruggen een grote impact
heeft op de bezonning van haar woning en tuin. Zij stelt dat de verslechtering van de bezonning veel groter is dan blijkt uit de bezonningsstudies die het college heeft laten verrichten.
16. Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat de nieuwe (aangepaste)
bezonningsstudie van de afdeling Stedenbouw geen significante verandering laat zien met betrekking tot de resultaten uit de eerste bezonningsstudie. Daaruit blijkt dat de impact op de omgeving gering is, zeker als wordt gekeken naar de woningen aan de [straat] . Alleen op het meetmoment 21 maart om 15.00 uur is sprake van een echte verslechtering, omdat dan meer schaduw valt op de gevel van de [straat] . Daarnaast verslechtert de situatie in de tuin van de [straat] op het meetmoment 21 september om 15.00 uur lichtelijk. Voor de overige meetmomenten heeft de verbindingsbrug geen impact op de bezonning.
17. Verzoekster heeft in beroep een bezonningsstudie van 17 juli 2023 overgelegd. Daarin
wordt geconcludeerd dat er op 21 maart tussen 16.15 uur en 18.15 uur extra schaduw op de ramen van [adres 5] (de woonkamer) is in de nieuwe situatie en dat de tijdsduur van de extra schaduw op 21 september vergelijkbaar is. Bij [adres 4] is er tussen 17.30 uur en 18.00 uur extra schaduw op de ramen in de nieuwe situatie. Bij [adres 4] en [adres 5] is er van 16.30 uur tot 18.30 uur een afname van de zon de op de daken. Op 21 juni is er tussen 16.30 uur en 18.15 uur extra schaduw in de tuin van [adres 4] . Rond 17.15 uur is er ook extra schaduw op het raam. Bij [adres 5] is er geen verschil in bezonning van (de ramen) tussen de bestaande en de nieuwe situatie. Op 21 december is er geen verschil in bezonning bij [adres 4] en [adres 6]
(bedoeld zal zijn [adres 5] )tussen de bestaande en de nieuwe situatie.
18. Op de zitting is besproken dat in de door verzoekster overgelegde bezonningsstudie de
hoge toren van het adres [adres 1] niet is meegenomen. Verzoekster heeft dat erkend. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het relevant voor de uitkomsten van de bezonningsstudie dat de toren wordt meegenomen, omdat deze in de middag schaduw werpt op de woningen aan de [straat] . De voorzieningenrechter ziet geen reden er aan te twijfelen dat de aangepaste bezonningsstudie van het college op de juiste wijze is uitgevoerd en dat daarbij rekening is gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de genoemde toren. Het college heeft dan ook terecht geconcludeerd dat slechts in geringe mate sprake is van een verslechtering van de bezonning van de woning en het perceel van verzoekster.
Hittestress en verdichting van de bebouwing
19. Verzoekster stelt dat sprake is van een significante toename van het
bebouwingspercentage (de verbindingsbruggen gaan van 20 m² naar 50 m²) en het bouwvolume (van 120 m³ naar 1800 m³). Door de verbindingsbruggen wordt ook het laatste open stuk bij de huidige loopbruggen voor het grootste deel dichtgebouwd. Dat leidt tot een toename van hittestress en heeft een negatieve invloed op het woon- en leefklimaat.
20. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het feit dat
het bouwen van verbindingsbruggen zal leiden tot een toename van hittestress op zichzelf onvoldoende is om te concluderen tot strijd met een goede ruimtelijke ordening. Een significante toename van de hittestress ter plaatse is volgens het college niet aannemelijk.
21. Gelet op de aard en omvang van de verbindingsbruggen, afgezet tegen de omvang van
het gehele kantorencomplex aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] neemt de bebouwing door het realiseren van de verbindingsbruggen slechts in geringe mate toe. Mede in aanmerking nemend dat er geen groen verdwijnt kan de voorzieningenrechter het standpunt van het college volgen dat geen sprake is van een significante toename van hittestress.
Flora & fauna
22. Verzoekster heeft haar beroepsgrond over de gevolgen van het bouwplan voor flora &
fauna op de zitting ingetrokken.
procedure
23. Verzoekster heeft erop gewezen dat het college pas naar aanleiding van haar
bezwaarschrift een bezonningsstudie (en een aangepaste zonnestudie) heeft laten verrichten en aandacht heeft besteed aan het aspect hittestress. Zij vindt dat dit al bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning had moeten gebeuren en niet pas in de bezwaarfase.
24. De bedoeling van de bezwaarfase is ook om eventuele onvolkomenheden en
gebreken in de beslissing op de aanvraag te herstellen. Het college heeft de genoemde aspecten bij de voorbereiding van en het nemen van het bestreden besluit betrokken. Van onzorgvuldige besluitvorming of strijd met het fair play-beginsel of rechtzekerheidsbeginsel is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake.
25. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het college zich in redelijkheid op
het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Belangenafweging
26. De voorzieningenrechter vindt dat het college in de belangenafweging voldoende
rekening heeft gehouden met de gevolgen van het bouwen van de verbindingsbruggen voor verzoekster. Gelet op alle bij de omgevingsvergunning betrokken belangen, heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter meer gewicht kunnen toekennen aan het belang van vergunninghouder, dan aan het belang van verzoekster bij het behoud van een ongewijzigde planologische situatie.

Conclusie en gevolgen

27. De conclusie is dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen
verlenen. Het beroep van verzoekster is ongegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
28. Verzoekster krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar
proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2024.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.