ECLI:NL:RBMNE:2024:5241

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
UTR 24/ 2940
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door bestuursorgaan met betrekking tot bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 17 mei 2024, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het niet tijdig beslissen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn bezwaar van 1 december 2022. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank stelt vast dat verweerder te laat heeft beslist op het verzoek om herbeoordeling van eiser, wat ook door verweerder is erkend in zijn verweerschrift van 29 april 2024. De ingebrekestelling van eiser is op 22 maart 2024 ontvangen, waarna de wettelijke termijn van twee weken is verstreken zonder dat er een besluit is genomen.

De rechtbank verwijst naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en stelt vast dat verweerder een dwangsom moet betalen voor elke dag dat hij in gebreke blijft. De hoogte van de dwangsom wordt vastgesteld op € 1.442,- voor de periode van 42 dagen waarin verweerder niet heeft beslist. Daarnaast wordt verweerder opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen. Voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, moet verweerder een dwangsom van € 100,- betalen, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald. De rechtbank kent een bedrag van € 218,75 toe aan proceskosten, en bepaalt dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2940

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 1 december 2022.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Niet in geschil is dat verweerder te laat is met het nemen van een beslissing op het verzoek om herbeoordeling van eiser. Dat geeft verweerder ook toe in zijn verweerschrift van 29 april 2024. De rechtbank stelt vast dat verweerder de ingebrekestelling op
22 maart 2024 heeft ontvangen en sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
5. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). Nu niet is gebleken dat verweerder inmiddels een nieuw besluit op het bezwaar heeft genomen, is voor 42 dagen een dwangsom verbeurd. De hoogte van de dwangsom wordt daarom met toepassing van artikel 8:55c van de Awb bepaald op € 1.442,-.
6. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder geeft aan dat zij tot op heden niet in staat zijn om een beslissing af te geven, door te weinig beschikbare capaciteit bij de verzekeringsartsen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om, gezien deze omstandigheid, de beslistermijn vast te stellen op vier weken. Dit betekent dat verweerder binnen vier weken na het verzenden van deze uitspraak een beslissing moet nemen.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
8. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
9
.Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak van zeer licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een beroep vanwege het niet tijdig beslissen, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak twee categorieën lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 4 september 2023 [1] . Toegekend wordt € 209,25.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken met vaststelling van de dan verbeurde bestuurlijke dwangsom;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 218,75 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
S. Ayyildiz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2024.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.