Overwegingen
2. Op grond van artikel 3.16, eerste lid, van de Erfgoedwet, kan de gemeenteraad een erfgoedverordening vaststellen. De mogelijkheid om een pand als gemeentelijk monument aan te wijzen is geregeld in artikel 3, eerste lid, van de Erfgoedverordening Gooise Meren 2016. De verordening moet voor zover deze bepalingen bevat over de aanwijzing tot gemeentelijke monument worden aangemerkt als erfgoedverordening in de zin van artikel 3.16, eerste lid, van de Erfgoedwet.
De erfgoedverordening blijft tot 1 januari 2032 gelden voor gemeentelijke monumenten
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de onderliggende regelingen in werking getreden. Op grond van artikel 2.4 van de Omgevingswet stelt de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente één omgevingsplan vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen. Op 1 januari 2032 treedt artikel 2.8, onderdeel B, van de Invoeringswet Omgevingswet in werking.Op grond van deze bepaling wordt artikel 3.16 van de Erfgoedwet gewijzigd en wordt na het tweede lid een lid ingevoegd dat luidt dat de erfgoedverordening geen regels bevat over de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet.
4. De rechtbank overweegt dat een regeling voor de aanwijzing van onroerende zaken als monument over de fysieke leefomgeving gaat, als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet. Uit de hiervoor genoemde bepalingen volgt dan ook dat gemeenteraden uiterlijk op 1 januari 2032 moeten hebben geregeld dat een regeling over de aanwijzing tot gemeentelijk monument niet meer in een gemeentelijke erfgoedverordening is opgenomen. Als zij zo’n regeling willen handhaven, moeten zij die voor die tijd in het gemeentelijke omgevingsplan opnemen, met de mogelijkheid om daaraan een vergunningplicht voor een omgevingsplanactiviteit te koppelen. Tot 1 januari 2032 kunnen gemeentelijke monumenten nog worden aangewezen op grond van een erfgoedverordening. De rechtbank beoordeelt de aanwijzing tot gemeentelijk monument in deze zaak dan ook aan de hand van de bestaande regeling van de gemeente Gooise Meren. Het omgevingsplan speelt in die beoordeling geen rol.
5. Uit vaste rechtspraak volgt dat het college beleidsvrijheid heeft bij de aanwijzing van een onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument.Die vrijheid vindt haar begrenzing in de Erfgoedverordening Gooise Meren 2016 en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De rechter toetst de aanwijzing terughoudend en beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen of het betrokken bestuursorgaan in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen, tot de aanwijzing heeft kunnen komen. De ten tijde van de besluitvorming bestaande situatie is daarbij van belang.
6. In beginsel mag het college doorslaggevende betekenis toekennen aan het deskundigenadvies van de CRKE. Dat is echter anders wanneer een belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie.
7. Op grond van de Erfgoedverordeningis een gemeentelijk monument een als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.
8. Aan het bestreden besluit ligt de redengevende beschrijving en het advies van de CRKE van 31 mei 2022 ten grondslag. In dit advies heeft het CRKE de cultuurhistorische context geschetst en uitgelegd dat eind 19e eeuw een culturele revolutie plaatsvond waarin bewoners van drukke, vuile steden zoals Amsterdam de badcultuur omarmden die in het teken stond van gezondheid, ontspanning en vakantie. Na de aanleg van de tramlijn van Amsterdam naar [plaats] werd ook [plaats] , dat toen aan de zee lag, een badplaats. De chaletstijl van de woningen, die verwijst naar de Alpen, past bij het verlangen naar buiten, naar gezondheid, frisse lucht en een groene omgeving. De chaletstijl is uniek in [plaats] en onderbouwt het cultuurhistorische belang en de waarde van de woningen.
Beoordeling door de rechtbank
9. Eiseressen vinden dat de monumentale waarde en de historische betekenis van hun woningen niet juist zijn beoordeeld. Aanvankelijk vond ook de CRKE dat de woningen te weinig monumentale waarde hadden en was er weinig draagvlak voor de aanwijzing als monument. Volgens eiseressen is onvoldoende toegelicht waarom nu juist hun woningen zijn aangewezen als monument, terwijl er andere, niet aangewezen panden zijn die veel meer een afspiegeling vormen van het verhaal van [plaats] , als zeldzaam zijn gekwalificeerd en meer draagvlak hebben. Eiseressen hebben een tegenadvies overgelegd van 1 april 2024 van ir. [B] , deskundige op het gebied van instandhouding en herbestemming van monumentale bouwwerken. [B] bestrijdt dat de woningen van cultuurhistorisch belang zijn voor [plaats] . Volgens [B] is veel (woon)bebouwing uit het eind van de 18e en het begin van de 19e eeuw (bedoeld zal zijn het eind van de 19e en het begin van de 20ste eeuw), die tot stand kwam na de realisering van de tramlijn, bedoeld voor de huisvesting van de groeiende bevolking en in geringe mate voor toeristische doeleinden. De [straat 1] maakte geen onderdeel uit van de hoofdroute van het station naar het strand via de [straat 2] , de [straat 3] en de [straat 4] . Wat de ligging betreft is het pand georiënteerd op de [straat 1] en niet op de [straat 3] . Van een markante ligging is daarom geen sprake. Verder is volgens [B] geen sprake van een chaletstijl maar van een eclectische bouwstijl, is de symmetrie en de gaafheid van het pand als gevolg van de ingrijpende verbouwing van nummer [nummeraanduiding 1] aanzienlijk verstoord, waarmee de cultuurhistorische waarde van het pand sterk is aangetast. Volgens [B] komt het pand niet in aanmerking voor de status van gemeentelijk monument.
10. In reactie hierop heeft het college in het aanvullend verweerschrift van 30 mei 2024 en ook op zitting de cultuurhistorische waarde en de ligging van de woningen op de route van het station richting het water benadrukt. De woningen zijn gebouwd rond 1900, in een periode dat er een kentering gaande was waarbij [plaats] van een agrarische gemeenschap veranderde naar een badplaats. Het pand staat daarmee symbool voor deze periode. Hoe het pand is gebouwd en of het als zomerhuis of als appartementengebouw is gebouwd, is daarbij minder relevant. Het gaat om de tijd waarin het is gebouwd en de op dat moment veranderende identiteit van het dorp. Daarnaast speelde mee dat het college monumenten wilde aanwijzen op verschillende locaties uit verschillende periodes.
11. De rechtbank is van oordeel dat het college met het advies van de CRKE en de reactie op het advies van [B] de aanwijzing van de woningen tot gemeentelijke monument voldoende duidelijk heeft gemotiveerd. Het college heeft bij de beoordeling van de cultuurhistorische waarde gekeken naar de bouwperiode, waarin [plaats] veranderde van agrarisch dorp naar een badplaats, in combinatie met de bouwstijl en de ligging van de woningen op de route van het station naar het water. Daarom vindt het college het, anders dan [B] , voor de aanwijzing niet doorslaggevend dat de woningen niet zijn gebouwd als zomerhuis, dat de symmetrie en ‘gaafheid’ zijn aangetast en dat de woningen niet langs de hoofdroute naar het strand liggen. De rechtbank vindt dat niet onredelijk. Dat er mogelijk meer panden zijn in [plaats] , met (wellicht meer) monumentale waarde, betekent niet dat het college de woningen niet als monument heeft mogen aanwijzen. Het college moet uitsluitend motiveren waarom de woningen van monumentale waarde zijn en dat heeft het college in voldoende mate gedaan. Ter beoordeling ligt niet voor waarom andere panden niet zijn aangewezen.
12. De rechtbank begrijpt dat de impact van de aanwijzing voor eiseressen groot is, maar het college heeft op de zitting toegelicht dat de situatie niet veel anders is dan vóór de aanwijzing, omdat de (verbouw)mogelijkheden in de gemeente al beperkt zijn, er geen leges verschuldigd zijn bij aanvragen om een omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument en er (ruime) subsidiemogelijkheden zijn. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank het belang bij aanwijzing van de woningen als monument in redelijkheid zwaarder mogen laten wegen dan de belangen van eiseressen.
13. Eiseressen hebben nog aangevoerd dat het college de waarderingscriteria voor de aanwijzing tijdens het proces heeft veranderd en het selectieproces daarom niet eerlijk en transparant is verlopen. De rechtbank ziet geen reden te concluderen dat het college het verhaal van [plaats] niet als selectiecriterium heeft mogen gebruiken. De rechtbank toetst niet of de aanwijzing in overeenstemming is met de interne selectiecriteria. Die criteria maken geen onderdeel uit van het toetsingskader van de rechtbank.
14. De rechtbank is het met eiseressen eens dat het netter was geweest als zij eerder dan in de bezwaarfase kennis hadden kunnen nemen van de redengevende omschrijving, maar zij hebben in de bezwaarfase voldoende gelegenheid gehad daarop te reageren. De rechtbank ziet hierin dan ook geen reden voor gegrondverklaring van het beroep.