In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar van de gemeente heeft de waarde van de woning vastgesteld op € 767.000,- per 1 januari 2022, waartegen de eiser bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde heeft onderbouwd met een taxatiematrix, waarin de woning is vergeleken met drie referentiewoningen die recentelijk zijn verkocht. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de eiser. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser, waaronder de kwaliteit en voorzieningen van de woning, verworpen. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning op de waardepeildatum correct is vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak op bezwaar blijft daarmee in stand.