ECLI:NL:RBMNE:2024:5185

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
10852729 \ UC EXPL 23-8651
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsachterstand bij waterleidingbedrijf en ambtshalve toetsing van consumentenbescherming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de naamloze vennootschap Vitens N.V., eisende partij, en een consument, gedaagde partij, die in persoon procedeerde. De eisende partij vorderde betaling van een bedrag wegens een betalingsachterstand voor de drinkwatervoorziening, vermeerderd met kosten en de mogelijkheid om de drinkwaterlevering af te sluiten indien de gedaagde partij niet aan de betalingsverplichting voldeed. De kantonrechter heeft ambtshalve beoordeeld of de algemene voorwaarden van de eisende partij, die van toepassing zijn op de overeenkomst, geen onredelijk bezwarende bedingen bevatten voor de consument. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering tot afsluiting van de drinkwatervoorziening toewijsbaar was, omdat de gedaagde partij in betalingsachterstand verkeerde en de voorwaarden voor afsluiting in de algemene voorwaarden waren opgenomen. De kantonrechter heeft echter ook geconstateerd dat de eisende partij niet voldoende had aangetoond dat de kosten van heraansluiting en buitengerechtelijke incassokosten redelijk waren, waardoor deze vorderingen zijn afgewezen. De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 492,70, en de proceskosten zijn begroot op € 567,84. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10852729 UC EXPL 23-8651 YA/1386
Vonnis van 31 januari 2024
inzake
de naamloze vennootschap
Vitens N.V.,
gevestigd te Zwolle,
eisende partij,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft een dagvaarding uitgebracht. Zij heeft gevorderd dat de kantonrechter de gedaagde partij veroordeelt om een bedrag aan de eisende partij te betalen, vermeerderd met een vergoeding voor gemaakte kosten en dat de kantonrechter, als de gedaagde partij daar niet aan voldoet, de eisende partij machtigt om de drinkwaterlevering af te sluiten, dat hij de gedaagde partij veroordeelt om dat te gedogen en de kosten daarvan te vergoeden, en dat de kantonrechter daarbij ook bepaalt dat de eisende partij niet tot heraansluiting hoeft over te gaan zo lang de kosten niet zijn voldaan, zoals in de dagvaarding is omschreven.
1.2.
De gedaagde partij heeft daar op de rolzitting mondeling op geantwoord.
1.3.
Daarop volgt nu dit vonnis.

2.De beoordeling

2.1.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een professionele partij, handelend in de uitoefening van haar beroep of bedrijf, de eisende partij, en een consument, de gedaagde partij. Op zo’n overeenkomst zijn consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. Sommige consumentenbeschermende bepalingen worden zo belangrijk gevonden dat de kantonrechter ambtshalve (dat wil zeggen uit zichzelf, ook als de consument daar niet om vraagt) moet beoordelen of die zijn nageleefd. Als die bepalingen niet zijn nageleefd, of als de kantonrechter over onvoldoende informatie beschikt om dat te kunnen beoordelen, moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden. In de regel zal dan (een deel van) de vordering moeten worden afgewezen.
Ambtshalve toets van algemene voorwaarden
2.2.
De kantonrechter moet ambtshalve beoordelen of op de overeenkomst met de gedaagde partij algemene voorwaarden van toepassing zijn en zo ja, of daarin geen bedingen zijn opgenomen die onredelijk bezwarend zijn voor een consument (zie artikel 6:233 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.3.
De kantonrechter moet in dit verband beoordelen of bedingen, waaraan een consument gebonden is zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld, in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoren. In dat geval moet de kantonrechter daar consequenties aan verbinden, opdat de consument erop kan vertrouwen dat de ‘kleine lettertjes’ niet oneerlijk voor hem uitpakken – en dat hij wordt beschermd als hij zijn handtekening heeft gezet onder een overeenkomst waarin oneerlijke bedingen blijken te zijn opgenomen. Dat moet óók als een organisatie als de Consumentenbond betrokken is geweest bij de totstandkoming van de algemene voorwaarden.
2.4.
De eisende partij vordert dat de gedaagde partij mag worden afgesloten van de drinkwatervoorziening. In artikel 9 van de algemene voorwaarden is bedongen dat een consument in geval van een betalingsachterstand van de drinkwatervoorziening kan worden afgesloten. Op grond van artikel 9.1, laatste volzin, mag de eisende partij niet te lichtzinnig met die bevoegdheid omgaan. Dat mag alleen als de tekortkoming van de consument groot genoeg is om de afsluiting te rechtvaardigen. Bovendien moet de eisende partij daarbij relevante regelgeving (waaronder de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruiker van drinkwater) in acht nemen. De eisende partij heeft onderbouwd gesteld dat aan deze voorwaarden is voldaan.
De gevorderde afsluiting is daarmee toewijsbaar.
2.5.
De eisende partij vordert ook vergoeding van de afsluit- en voorrijkosten die met de afsluiting zijn gemoeid. Zij verwijst in dit verband naar artikel 9.3 van haar algemene voorwaarden. Dit artikel blinkt niet uit in helderheid. De kantonrechter sluit daardoor niet uit dat de gemiddelde consument na lezing van dit artikellid niet begrijpt dat de afsluit- en voorrijkosten voor zijn rekening komen, laat staan wat de omvang van die kosten is (die zijn vermeld in een tarievenlijst, maar daar wordt in het beding niet naar verwezen). Hoewel het beding aldus niet duidelijk en niet begrijpelijk is ziet de kantonrechter toch geen aanleiding om het te vernietigen. Daarvoor is relevant dat de afsluiting gerechtvaardigd is en de daarmee gemoeide kosten dus rechtsgeldig worden gemaakt. Bovendien is de kantonrechter er ambtshalve mee bekend dat de gehanteerde tarieven, die worden vastgesteld c.q. goedgekeurd door provincies en gemeenten, slechts beogen daadwerkelijk te maken kosten te dekken.
Daarom kan de gevorderde vergoeding van afsluit- en voorrijkosten worden toegewezen.
2.6.
De kosten van heraansluiting worden afgewezen, omdat de eisende partij de omvang daarvan niet noemt en deze omvang ook niet blijkt uit de overgelegde tarievenlijst. Daardoor is de vordering op dat punt te onbepaald. Gelet hierop zal de vordering onder B. IV. op de in het dictum van dit vonnis vermelde manier worden toegewezen.
2.7.
De eisende partij maakt voorts aanspraak op vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. In artikel 15 lid 6 van de toepasselijke algemene voorwaarden heeft zij daarover een beding opgenomen.
2.8.
De kantonrechter constateert dat de eisende partij bij brief aan de gedaagde partij heeft meegedeeld dat zij het betreffende beding heeft aangepast. Niet is gebleken dat de gedaagde partij vrijwillig en goed geïnformeerd met die aanpassing heeft ingestemd, en dat de gedaagde partij begreep dat zij daarmee afstand deed van de mogelijkheid om het oneerlijke karakter van bedingen in de oorspronkelijk overeengekomen algemene voorwaarden in te roepen, wat op grond van Europese jurisprudentie (zie bijvoorbeeld HvJ EU 29 april 2021, ECLI:EU:C:2021:341, punt 49, 50, 59, 60 en 61) wel is vereist. Daarom kan nu niet worden geoordeeld dat de algemene voorwaarden zijn gewijzigd.
2.9.
Overigens constateert de kantonrechter dat de eisende partij in artikel 23 van haar algemene voorwaarden heeft vastgelegd dat zij haar voorwaarden kan wijzigen en ook welke handelwijze daarbij moet worden gevolgd. Niet blijkt echter dat de eisende partij zich aan de door haarzelf voorgeschreven (in het genoemde artikel geformuleerde) handelwijze heeft gehouden. Ook daarom moet ervan worden uitgegaan dat de algemene voorwaarden niet zijn gewijzigd.
2.10.
De kantonrechter moet nu ambtshalve beoordelen of het oorspronkelijk overeengekomen, ongewijzigde beding over de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten onredelijk bezwarend is voor de gedaagde partij. In dat verband is relevant dat in artikel 6:96 lid 5 en lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het daarop gebaseerde Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: Besluit) de omvang van de in rekening te brengen vergoeding is beperkt. Ook heeft de wetgever benadrukt – en dat is in een uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) nog eens verduidelijkt – dat die vergoeding niet meteen bij het ontstaan van een betalingsachterstand is verschuldigd, maar dat éérst een aanmaningsbrief, de zogenoemde veertiendagenbrief, moet worden verstuurd, waarin een termijn van veertien dagen (gerekend vanaf de dag na ontvangst van de aanmaning door de consument) moet worden vermeld, waarbinnen het verschuldigde bedrag nog zonder extra kosten kan worden betaald.
2.11.
Het beding wijkt daar ten nadele van de consument aanzienlijk van af, omdat de tekst voor de omvang van de verschuldigde vergoeding verwijst naar een tarievenregeling. Gesteld noch gebleken is dat, en zo ja hoe, de consument bij het sluiten van de overeenkomst (en in voorkomend geval bij latere wijziging van de gehanteerde tarieven) over die regeling is geïnformeerd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat voor de consument niet duidelijk is waar hij aan toe is, ook omdat de tarieven blijkens het beding eenzijdig en zonder de consument te informeren kunnen worden gewijzigd. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het beding onredelijk bezwarend is voor de gedaagde partij en vernietigd moet worden.
Als gevolg daarvan moet de gevorderde vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, ongeacht of de eisende partij een veertiendagenbrief heeft verstuurd die aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW voldoet.
Overige vorderingen
2.12.
Voor zover de vordering onder B.I. ziet op de verkrijging van een machtiging zal deze worden afgewezen, omdat artikel 3 van de Algemene wet op het binnentreden de kantonrechter geen bevoegdheid toekent om een machtiging te verlenen tot het binnentreden van een woning. Ook de verzochte machtiging op grond van artikel 3:299 BW om de waterlevering te onderbreken (de meter af te sluiten) moet worden afgewezen, omdat die niet op de wet is gegrond. Op de gedaagde partij zelf rust namelijk niet de verplichting om over te gaan tot het afsluiten van de leverantie. Overigens heeft de deurwaarder geen afzonderlijke machtiging nodig om de woning binnen te treden om die ontruiming te bewerkstelligen. Die bevoegdheid ontleent de deurwaarder aan artikel 555 en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met artikel 444 Rv.
2.13.
De overige vorderingen, waaronder de – niet op de algemene voorwaarden gebaseerde – gevorderde betaling van de facturen,
zijn niet weersproken en op de wet gegrond toewijsbaar, met uitzondering van de facturen met als omschrijving ‘water-diversen’. De eisende partij heeft die facturen niet overgelegd. Daarnaast is niet gesteld of gebleken waarvoor deze kosten in rekening zijn gebracht en op grond waarvan deze kosten zouden zijn verschuldigd. Dat blijkt ook niet uit de als bijlage 6 bij de dagvaarding gevoegde brief.
2.14.
Uit het voorgaande volgt dat de gedaagde partij een bedrag van € 592,70 aan facturen is verschuldigd. De gedaagde partij heeft in totaal € 100,00 betaald, zodat de gedaagde partij zal worden veroordeeld tot betaling van € 492,70.
2.15.
De kantonrechter voegt hier nog aan toe dat hij zich realiseert dat de gedaagde partij heeft verzocht om een betalingsregeling. Het treffen van een betalingsregeling is echter een zaak van partijen onderling. Het is niet aan de kantonrechter hierover te beslissen.
2.16.
De gedaagde partij wordt als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van de eisende partij worden begroot op:
- dagvaarding € 107,84
- griffierecht € 328,00
- salaris gemachtigde
€ 132,00(1 punt(en) x tarief € 132,00)
Totaal € 567,84.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij om aan de eisende partij tegen bewijs van kwijting te betalen € 492,70;
en, voor het geval de gedaagde partij niet (volledig) aan deze veroordeling voldoet:
3.2.
bepaalt dat de eisende partij, na een vooraankondiging van drie dagen, gerechtigd is om met behulp van en in aanwezigheid van een gerechtsdeurwaarder de waterlevering aan het verbruikersperceel te onderbreken door de aldaar aanwezige watermeter geheel of gedeeltelijk te verwijderen dan wel af te koppelen en zodanig te verzegelen dat verdere afname van water wordt verhinderd,
bepaalt dat de eisende partij gerechtigd is die werkzaamheden op of aan de woning te verrichten door middel van gedeeltelijke en tijdelijke ontruiming van de woning, aangezien deze ontruiming noodzakelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden, en
veroordeelt de gedaagde partij om in dat geval de kosten van deze afsluiting ter hoogte van
€ 49,50 aan voorrijkosten en € 175,00 aan afsluitkosten aan de eisende partij te betalen;
3.3.
veroordeelt de gedaagde partij om het handelen van de eisende partij te gedogen;
3.4.
bepaalt dat de eisende partij niet tot heraansluiting zal behoeven over te gaan indien de gedaagde partij aan de eisende partij niet de voorrijkosten en de kosten van afsluiting heeft voldaan;
3.5.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de eisende partij, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 567,84, waarin begrepen € 132,00 aan salaris gemachtigde;
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.