ECLI:NL:RBMNE:2024:5180

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
567093
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenzaak over eigendom en erfgrens van een strook grond met beroep op bevrijdende verjaring

In deze zaak, die zich afspeelt tussen twee buren, is er een geschil over de eigendom van een strook grond en de vaststelling van de erfgrens. De eiseressen, [eiseres c.s.], stellen dat zij door bevrijdende verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond die hen scheidt van de gedaagden, [gedaagde c.s.]. De rechtbank oordeelt dat de feitelijke grens, zoals door de eiseressen gesteld, geldt en dat de gedaagden moeten meewerken aan de inschrijving van deze verjaring. De rechtbank wijst de vordering van de gedaagden tot schadevergoeding af, maar verplicht de eiseressen om een gaas dat zonder toestemming is geplaatst, te verwijderen. De uitspraak is gedaan op 28 augustus 2024, na een procedure die begon met een dagvaarding op 30 november 2023 en een mondelinge behandeling op 1 juli 2024. De rechtbank concludeert dat de kadastrale erfgrens afwijkt van de juridische erfgrens en stelt deze vast langs de opstaande tegelrij aan de kant van de gedaagden. De gedaagden worden veroordeeld tot medewerking aan de inschrijving van de verjaring en de nieuwe erfgrens, met een dwangsom als drukmiddel. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/567093 / HA ZA 23-757
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiser] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eiseressen in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. E. Vels,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. P.M. Jacometti.
Eiseressen in conventie worden hierna gezamenlijk (in vrouwelijk enkelvoud) [eiseres c.s.] genoemd. Gedaagden in conventie worden gezamenlijk (in mannelijk enkelvoud) [gedaagde c.s.] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 november 2023, met producties 1 tot en met 13;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 14 en 15;
  • de oproep voor de mondelinge behandeling, verzonden op 11 april 2024;
  • de brief van 13 juni 2024 van [eiseres c.s.] , met producties 16 tot en met 18;
  • de brief van 20 juni 2024 van [gedaagde c.s.] , met producties 7 en 8.
  • de mondelinge behandeling van 1 juli 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.
2. De kern van de zaak
2.1.
De percelen van [eiseres c.s.] en [gedaagde c.s.] worden afgescheiden door een hekwerk en een opstaande tegelrij, maar die staan niet op de kadastrale grens. [gedaagde c.s.] vindt dat de kadastrale grens geldt, maar [eiseres c.s.] vindt dat de feitelijke grens geldt door verjaring. [eiseres c.s.] krijgt hierin gelijk. De rechtbank verklaart voor recht dat [eiseres c.s.] door bevrijdende verjaring eigenaar is van de strook grond tot en met de opstaande tegelrij en stelt vast dat de erfgrens langs de opstaande tegelrij aan de kant van [gedaagde c.s.] loopt. Daarbij moet [gedaagde c.s.] meewerken aan de inschrijving.
2.2.
[gedaagde c.s.] vordert op zijn beurt de schade die [eiseres c.s.] zou hebben veroorzaakt door de grond bij de taxusbomen weg te graven, de beuk te snoeien en de hoveniers te belemmeren in hun werkzaamheden. Ook wil [gedaagde c.s.] dat [eiseres c.s.] het door haar geplaatste gaas verwijdert. De rechtbank wijst de schadevergoeding af, maar [eiseres c.s.] moet wel het gaas verwijderen.

3.Achtergrond van de zaak

3.1.
[eiseres c.s.] is sinds 15 december 2014 eigenaar van de woning aan de [adres 1] in [woonplaats] . [gedaagde c.s.] is sinds 1 mei 2019 eigenaar van de woning aan de [adres 2] in [woonplaats] . Tussen de percelen van partijen staat een gebouwtje van Stedin. Ter illustratie van de situatie heeft [gedaagde c.s.] de volgende luchtfoto overgelegd:
3.2.
Aan de voorzijde (op de bovenstaande foto rechts van het gebouwtje van Stedin) worden de percelen afgescheiden door een hekwerk met stenen palen en een opstaande tegelrij. Aan de kant van [gedaagde c.s.] is tegen de opstaande tegelrij een haag geplaatst. [eiseres c.s.] heeft tussen die haag en de opstaande tegelrij gaas geplaatst. Dat ziet er als volgt uit:

4.De beoordeling

in conventie
Inleiding
4.1.
In deze rechtszaak staat de erfgrens tussen de achterzijde van de percelen – op de eerste foto links van het gebouwtje van Stedin – niet ter discussie. Ook zijn partijen het erover eens dat het hekwerk en/of de opstaande tegelrij niet op de kadastrale grens staan. De kadastrale grens ligt namelijk meer naar het perceel van [eiseres c.s.] toe. [eiseres c.s.] heeft daardoor ‘terreinwinst’.
4.2.
Het gaat in deze rechtszaak om de vraag wie juridisch gezien eigenaar is van de strook grond tussen de kadastrale grens en de opstaande tegelrij. [eiseres c.s.] meent dat zij op grond van verjaring eigenaar is geworden van deze strook grond (inclusief de opstaande tegelrij). Hierop heeft zij dan ook de verklaring voor recht gebaseerd. [gedaagde c.s.] is van mening dat [eiseres c.s.] hoogstens eigenaar kan zijn geworden van de strook grond tot aan het hek. De rechtbank wijst de verklaring voor recht toe. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Het beroep op bevrijdende verjaring slaagt
4.3.
De advocaat van [eiseres c.s.] heeft tijdens de zitting medegedeeld dat een beroep wordt gedaan op bevrijdende verjaring in plaats van verkrijgende verjaring. De rechtbank zal daarom de vordering van [eiseres c.s.] op die grondslag beoordelen.
Juridisch kader
4.4.
Uit artikel 3:105 BW volgt dat iemand die een goed bezit daarvan eigenaar wordt, als de termijn waarin de rechthebbende een rechtsvordering tot beëindiging van het bezit kan instellen, is verstreken. Deze verjaringstermijn bedraagt twintig jaar (artikel 3:306 BW). Het is niet van belang of het bezit te goeder trouw is of was. Ook is voor het intreden van de verjaring niet van belang wie de onrechtmatige toestand in het leven heeft geroepen en of er een wisseling heeft plaatsgevonden in de persoon tegen wie de vordering tot opheffing van die toestand moet worden gericht. Voor de verkrijging op grond van artikel 3:105 BW is dus alleen vereist dat [eiseres c.s.] het bezit heeft op het moment dat de bevrijdende verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit wordt voltooid.
4.5.
Voor beantwoording van de vraag of iemand een goed in bezit heeft genomen, is bepalend of hij de feitelijke macht daarover is gaan uitoefenen (artikel 3:113 lid 1 BW).
Of sprake is van feitelijke macht moet worden beantwoord naar de verkeersopvatting aan de hand van de wet en op grond van de uiterlijke feiten. Hierin ligt besloten dat het bezit ‘niet-dubbelzinnig’ en ‘openbaar’ moet zijn. Met ‘niet-dubbelzinnig’ wordt bedoeld dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt uit het gedrag van de bezitter niet anders kan afleiden dan dat de bezitter doet voorkomen eigenaar te zijn. Verder geldt dat als een goed in het bezit van een ander is, enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende zijn (artikel 3:113 lid 2 BW). De machtsuitoefening moet dus zodanig zijn dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet doet.
[eiseres c.s.] en haar rechtsvoorgangers hebben de strook grond meer dan 20 jaar onafgebroken in bezit gehad
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres c.s.] en haar rechtsvoorgangers de strook grond tot en met de opstaande tegelrij in bezit hebben genomen en dat dit bezit al meer dan twintig jaar onafgebroken voortduurt. De rechtsvoorgangers van [eiseres c.s.] hebben omstreeks 1960 of anders in 1977 als erfafscheiding het hekwerk en de opstaande tegelrij geplaatst. Dit blijkt uit de verklaring van de rechtsvoorganger van [eiseres c.s.] en uit het feit dat in 1977 een bouwvergunning voor het hekwerk is verleend. De opstaande tegelrij en het hekwerk vormen in de praktijk één geheel, omdat deze dicht bij elkaar staan en samen visueel en qua gebruik de percelen van elkaar scheiden. Daardoor is de strook grond vanaf de kadastrale grens tot en met de opstaande tegelrij in bezit genomen door en gebleven bij [eiseres c.s.] en haar rechtsvoorgangers. Daar komt bij dat [gedaagde c.s.] een haag tegen de opstaande tegelrij aan heeft geplaatst. Daarmee erkent [gedaagde c.s.] dat [eiseres c.s.] en haar rechtsvoorgangers doen voorkomen eigenaar te zijn van de strook grond tot en met de opstaande tegelrij. De machtsuitoefening van [eiseres c.s.] en haar rechtsvoorgangers is zodanig dat daardoor het bezit van [gedaagde c.s.] teniet is gegaan. Verder duiden de uiterlijke feiten erop dat de opstaande tegelrij onderdeel is gaan uitmaken van het perceel van [eiseres c.s.] . [eiseres c.s.] heeft op zitting verklaard dat het gehele perceel van [eiseres c.s.] omringd is met de stenen palen en de opstaande tegelrij, zoals afgebeeld in 3.2. [gedaagde c.s.] heeft dit niet betwist. Omdat [eiseres c.s.] en haar rechtsvoorgangers de strook grond tot en met de opstaande tegelrij minstens twintig jaar onafgebroken in bezit hebben genomen, is het recht van [gedaagde c.s.] om een vordering tot beëindiging van het bezit van [eiseres c.s.] in te stellen, verjaard.
4.7.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het beroep van [eiseres c.s.] op bevrijdende verjaring slaagt. De rechtbank zal daarom de verklaring voor recht toewijzen dat [eiseres c.s.] eigenaar is van de strook grond tot en met de opstaande tegelrij.
De rechtbank stelt de nieuwe erfgrens vast: de erfgrens loopt langs de opstaande tegelrij
4.8.
Uit het voorgaande volgt dan ook dat de kadastrale erfgrens afwijkt van de juridische erfgrens. De rechtbank zal daarom in dit vonnis vaststellen dat de erfgrens direct langs de opstaande tegelrij aan de kant [gedaagde c.s.] in een rechte lijn loopt, vanaf de gemeentelijke grond aan de voorzijde van de percelen tot aan het gebouwtje van Stedin, zoals [eiseres c.s.] heeft gevorderd.
[gedaagde c.s.] moet meewerken aan de inschrijving van de verjaring en vaststelling van de nieuwe erfgrens
4.9.
[eiseres c.s.] vordert medewerking van [gedaagde c.s.] aan de inschrijving van de verjaring en vaststelling van de nieuwe erfgrens op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per keer dat [gedaagde c.s.] niet meewerkt met een maximum van € 10.000,00. Daarnaast vordert [eiseres c.s.] te bepalen dat als de dwangsom volledig is verbeurd, het vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking van [gedaagde c.s.]
4.10.
De kadastrale situatie moet in overeenstemming zijn met de juridische situatie. Om de kadastrale grens te wijzigen, is medewerking van [gedaagde c.s.] vereist. De rechtbank zal daarom [gedaagde c.s.] hiertoe veroordelen. Gezien de verstoorde relatie tussen partijen en de langdurige discussie over de erfgrens heeft [eiseres c.s.] er daarnaast belang bij dat dit vonnis in de plaats zal treden van de voor de inschrijving van de verjaring en vaststelling van de nieuwe erfgrens vereiste medewerking van [gedaagde c.s.] , als [gedaagde c.s.] niet meewerkt. Omdat de gevorderde toepassing van artikel 3:300 lid 2 BW zal worden toegewezen, heeft [eiseres c.s.] geen belang meer bij de vordering tot het opleggen van de dwangsom. De rechtbank zal daarom de gevorderde dwangsom afwijzen.
Ten overvloede: [eiseres c.s.] is eigenaar van het hekwerk
4.11.
[gedaagde c.s.] heeft nog aangevoerd dat hij – en niet (de rechtsvoorgangers van) [eiseres c.s.] – door verticale natrekking eigenaar is van het hekwerk of anders vinden zij dat het hekwerk mandelig (gemeenschappelijk) is. De rechtbank stelt voorop dat de vordering van [eiseres c.s.] niet ziet op de eigendomsvraag van het hekwerk, maar op de eigendomsvraag van de strook grond. In principe is het dan ook niet relevant of er bezitsdaden zijn verricht ten aanzien van het hekwerk. De rechtbank begrijpt echter uit de opstelling van partijen dat zij ook behoefte hebben aan duidelijkheid over het hekwerk. Dit met het oog op te maken afspraken over bijvoorbeeld het onderhoud. Daarom zal de rechtbank ten overvloede hierop ingaan.
4.12.
Aan wie het hekwerk toebehoort, hangt af van het antwoord op de vraag wie eigenaar is van de grond waarop het hekwerk staat (verticale natrekking). Zoals hiervoor is geoordeeld, is [eiseres c.s.] eigenaar van de strook grond tot met de opstaande tegelrij. De erfgrens loopt langs de opstaande tegelrij aan de kant van [gedaagde c.s.] Hieruit volgt dat het hekwerk toebehoort aan [eiseres c.s.] . Het hekwerk en de stenen palen staan namelijk geheel op de grond van [eiseres c.s.] , zoals te zien is in 3.2. Van mandeligheid is ook geen sprake, want de erfgrens loopt niet onder het hekwerk door. [eiseres c.s.] is dus eigenaar van het hekwerk.
in reconventie
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding af
4.13.
[gedaagde c.s.] vordert een schadevergoeding van in totaal € 813,65. Dat is de optelsom van verschillende schadeposten. De rechtbank zal deze vordering afwijzen, omdat [gedaagde c.s.] al deze posten onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank licht dit hierna toe.
Weggegraven grond bij de taxusbomen
4.14.
[gedaagde c.s.] vordert € 304,23 aan schadevergoeding vanwege schade aan zijn taxusbomen. [gedaagde c.s.] stelt dat [eiseres c.s.] de grond bij de taxusbomen heeft weggegraven en hierdoor de taxusbomen zo zijn beschadigd dat deze zijn gestorven.
4.15.
Uit de overgelegde foto’s (productie 3 van [gedaagde c.s.] ) blijkt niet dat [eiseres c.s.] de grond heeft weggegraven. [eiseres c.s.] heeft dit ook gemotiveerd betwist. Volgens [eiseres c.s.] heeft [gedaagde c.s.] zelf de taxusbomen een aantal keer verplaatst. De foto’s die [eiseres c.s.] heeft overgelegd (productie 14 van [eiseres c.s.] ) bevestigen dit. [gedaagde c.s.] heeft tegenover deze betwisting van [eiseres c.s.] onvoldoende concrete en specifieke feiten en omstandigheden ingebracht. Daarmee heeft [gedaagde c.s.] onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [eiseres c.s.] de grond bij de taxusbomen heeft weggegraven. De rechtbank zal daarom de vordering afwijzen.
Snoeien beuk
4.16.
[gedaagde c.s.] vordert € 280,42 aan schadevergoeding vanwege schade aan zijn beuk. [gedaagde c.s.] stelt dat [eiseres c.s.] eind augustus 2023 zonder toestemming de beuk van [gedaagde c.s.] heeft gesnoeid. Daardoor is de beuk uit balans geraakt en moesten met spoed extra snoeiwerkzaamheden plaatsvinden.
4.17.
Niet gebleken is dat [eiseres c.s.] de beuk heeft gesnoeid. Dit wordt ook door [eiseres c.s.] betwist. Ook als de rechtbank ervan uitgaat dat [eiseres c.s.] de beuk heeft gesnoeid, wat dus niet is komen vast te staan, is dat niet onrechtmatig. Uit artikel 5:44 lid 1 BW volgt namelijk dat, toegepast op deze zaak, [eiseres c.s.] het recht heeft om overhangende beplantingen te verwijderen als de eigenaar van het aangrenzend perceel ( [gedaagde c.s.] ) dit niet doet na daartoe te zijn aangemaand. In de brief van 8 december 2023 (productie 5 van [eiseres c.s.] ) heeft [eiseres c.s.] via haar advocaat [gedaagde c.s.] (nogmaals) verzocht om binnen twee weken de overhangende takken van de beplantingen weg te snoeien. [gedaagde c.s.] heeft dit niet gedaan, want in de brief van 27 december 2022 (productie 6 van [eiseres c.s.] ) laat de advocaat van [gedaagde c.s.] weten dat het snoeien van de overhangende takken voor het eerst zal plaatsvinden in het jaar 2023 tijdens het jaarlijks onderhoud. Omdat [gedaagde c.s.] niet binnen de gestelde termijn tot snoeien van de overhangende beplantingen is overgegaan, mocht [eiseres c.s.] dat zelf doen.
4.18.
Verder is niet gebleken dat door het gestelde snoeien van de beuk door [eiseres c.s.] onevenredige schade is ontstaan voor [gedaagde c.s.] . De hovenier verklaart in een WhatsApp-bericht (productie 5 van [gedaagde c.s.] ) dat de beuk uit balans is geraakt, maar verder nergens last van heeft. [gedaagde c.s.] heeft niet toegelicht wat het ‘uit balans raken’ betekent voor de toestand van de beuk. Dit was wel nodig, omdat alleen schade die onevenredig is, met name als daardoor het behoud van de beuk in gevaar komt, voor vergoeding in aanmerking komt en het herstel van het uiterlijk van de beuk niet. Overigens blijkt uit het eerder genoemde WhatsApp-bericht dat de hovenier de extra snoeiwerkzaamheden had gepland op 9 november 2023. Van spoed is dan ook geen sprake geweest, wat er extra op wijst dat de gezondheid van de beuk niet was aangetast. Dit alles maakt dat de rechtbank de vordering zal afwijzen.
Belemmeren van de hovenier in zijn werkzaamheden
4.19.
[gedaagde c.s.] vordert € 229,00 aan schadevergoeding, omdat [eiseres c.s.] de hovenier van [gedaagde c.s.] in zijn werkzaamheden heeft belemmerd.
4.20.
Op 9 juni 2022 heeft de hovenier van [gedaagde c.s.] werkzaamheden verricht nabij de erfgrens. Tijdens deze werkzaamheden zijn per ongeluk de tegels van [eiseres c.s.] losgeraakt. [eiseres c.s.] was hier niet blij mee en heeft dit kenbaar gemaakt aan de hovenier. Volgens [gedaagde c.s.] heeft de onprettige reactie van [eiseres c.s.] ervoor gezorgd dat de hovenier niet verder heeft kunnen werken en heeft dit € 229,00 extra gekost. Uit de e-mail van de hovenier (productie 4 van [gedaagde c.s.] ) is niet op te maken of de gefactureerde uren enkel zien op het oponthoud dat mogelijk is veroorzaakt door [eiseres c.s.] Uit die e-mail volgt juist dat de hovenier extra werkzaamheden heeft moeten verrichten, omdat de tegels van [eiseres c.s.] per ongeluk zijn losgeraakt. Als de hovenier heeft bedoeld deze herstelwerkzaamheden te factureren, ligt het voor de hand dat deze kosten in ieder geval niet voor rekening komen van [eiseres c.s.] . De hovenier heeft namelijk een fout gemaakt, waardoor de tegels van [eiseres c.s.] zijn losgeraakt. De vordering van € 229,00 is dan ook niet toewijsbaar.
[eiseres c.s.] moet het gaas verwijderen op straffe van een dwangsom
4.21.
[gedaagde c.s.] vordert [eiseres c.s.] te veroordelen tot verwijdering van het gaas op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [eiseres c.s.] zich niet aan deze veroordeling houdt, met een maximum van € 10.000,00. Volgens [gedaagde c.s.] heeft [eiseres c.s.] een inbreuk gemaakt op zijn eigendomsrecht. De rechtbank deelt dit standpunt.
4.22.
[eiseres c.s.] heeft erkend dat zij het gaas heeft geplaatst. [gedaagde c.s.] heeft daarvoor geen toestemming gegeven. Die had [eiseres c.s.] wel moeten hebben, want het gaas staat voorbij de tegelrij op het perceel van [gedaagde c.s.] [eiseres c.s.] heeft dus een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [gedaagde c.s.] en moet daarom het gaas verwijderen. De rechtbank zal [eiseres c.s.] daartoe veroordelen. De rechtbank zal ook de bij deze veroordeling gevorderde dwangsom toewijzen. Een prikkel voor [eiseres c.s.] om zich te houden aan deze veroordeling is nodig, omdat de relatie tussen partijen is verstoord en de discussie over de erfgrens langdurig speelt. De rechtbank zal echter het maximum aan te verbeuren dwangsommen matigen tot € 2.000,00. [gedaagde c.s.] kan namelijk het gaas zelf verwijderen, als de dwangsom volledig is verbeurd.
In conventie en reconventie
Iedere partij draagt zijn eigen proceskosten
4.23.
Omdat partijen over en weer op punten ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat elk van partijen de eigen kosten dient te dragen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.24.
De rechtbank zal dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door [eiseres c.s.] en [gedaagde c.s.] is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [eiseres c.s.] door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de strook grond tot en met de opstaande tegelrij, vanaf de gemeentelijke grond aan de voorzijde van de percelen tot aan het gebouwtje van Stedin,
5.2.
stelt vast dat de kadastrale erfgrens moet worden aangepast in die zin dat de te wijzigen erfgrens direct langs de opstaande tegelrij aan de kant van [gedaagde c.s.] in een rechte lijn loopt, vanaf de gemeentelijke grond aan de voorzijde van de percelen tot aan het gebouwtje van Stedin,
5.3.
veroordeelt [gedaagde c.s.] tot medewerking aan de inschrijving van de verjaring zoals bedoeld in 5.1 en de vaststelling van de nieuwe erfgrens zoals bedoeld in 5.2 binnen drie maanden na het eerste verzoek daartoe,
5.4.
bepaalt dat als [gedaagde c.s.] de onder 5.3 bedoelde medewerking niet verleent, dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de voor de inschrijving van de verjaring en vaststelling van de nieuwe erfgrens vereiste medewerking van [gedaagde c.s.] ,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
veroordeelt [eiseres c.s.] tot het verwijderen van het gaas dat geplaatst is op het perceel van [gedaagde c.s.] binnen twee weken na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag (dagdeel daaronder inbegrepen) dat [eiseres c.s.] zich niet aan deze veroordeling houdt, met een maximum van € 2.000,00,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en reconventie
5.8.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.9.
verklaart nummers 5.3, 5.4 en 5.6 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Erich en in het openbaar uitgesproken door mr. J.K. van den Boom op 28 augustus 2024.
5315