ECLI:NL:RBMNE:2024:5171

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 24/604-t
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor woningbouw en commerciële ruimtes in Huizen

Op 30 augustus 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenuitspraak gedaan in de zaak betreffende de omgevingsvergunning voor het realiseren van 21 eengezinswoningen en 14 appartementen met commerciële ruimtes in de Oude Haven van Huizen. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers, die vrezen dat de vergunning hun bedrijfsvoering zal belemmeren. De rechtbank concludeert dat de vrees van omliggende bedrijven ongegrond is, aangezien het bouwplan voldoende parkeerplaatsen voorziet. Echter, er is onduidelijkheid over de verkeersgeneratie van het project en of deze een goed woon-, leef- en ondernemersklimaat waarborgt. Het college van burgemeester en wethouders krijgt zes weken de tijd om het motiveringsgebrek te herstellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van [eiser 16] B.V. niet-ontvankelijk is, omdat dit bedrijf niet langer gevestigd is in het bedrijfsverzamelgebouw. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat het college bij zijn besluitvorming beleidsruimte heeft, maar dat de motivering van het bestreden besluit op het punt van verkeersgeneratie niet goed is. De rechtbank geeft het college de gelegenheid om het gebrek te herstellen, met een termijn van zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/604-t

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 30 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [plaats 1]

[eiser 2] ,uit [plaats 2]
[eiser 3] ,uit [plaats 3]
[eiser 4] B.V.,
[eiser 5] B.V.,
[eiser 6] B.V.,
[eiser 7] B.V.,
[eiser 8] ,
[eiser 9] ,
[eiser 10] ,
[eiser 11] ,
[eiser 12] B.V.,
[eiser 13] ,
[eiser 14] ,
[eiser 15]
allen gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
[eiser 16] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
[eiser 17], gevestigd in [vestigingsplaats 3]
eisers
(gemachtigden: mr. E.M. van Bommel en mr. R. van Dam),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen

(gemachtigde: mr. T.M.H. van Zundert).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het realiseren van 21 eengezinswoningen en 14 appartementen met in de plint commerciële ruimtes aan de [straat 1] ter hoogte van de [straat 2] in [vestigingsplaats 1] (de locatie).
1.1.
Het project is gesitueerd in de [locatie] van [vestigingsplaats 1] en vormt de derde fase van de ontwikkeling van dit gebied. De aanbesteding voor de derde fase [locatie] is gegund aan [vergunninghoudster] B.V. (vergunninghoudster). De locatie is momenteel in gebruik als (tijdelijke) parkeerterrein en is voor een klein deel braakliggend terrein. Vergunninghoudster heeft voor het project een omgevingsvergunning fase 1 aangevraagd bij het college voor de activiteit planologische strijdig gebruik.
1.2.
Het college heeft het besluit op de aanvraag voorbereid met de uitgebreide procedure zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo), waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Dit betekent dat het college een ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage heeft gelegd. Eisers hebben hierop hun zienswijze naar voren gebracht.
1.3.
Nadat de gemeenteraad van de gemeente Huizen een verklaring van geen bedenkingen had afgegeven, heeft het college op 15 december 2023 aan vergunninghoudster de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Aan de omgevingsvergunning heeft het college de door de vergunninghoudster ingediende ruimtelijke onderbouwing ‘Ruimtelijke Onderbouwing “ [locatie] fase III” van september 2023 (de ruimtelijke onderbouwing) ten grondslag gelegd.
1.4.
Eisers zijn, met uitzondering van [eiser 16] B.V., eigenaar dan wel huurder van locaties aan de [adres 1] en [adres 2] en aan de [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] in [vestigingsplaats 1] . Een deel van de eisers is gevestigd in een bedrijfsverzamelgebouw aan de [adres 2] , direct ten zuiden van de planlocatie (het bedrijfsverzamelgebouw). Dat geldt in elk geval voor [eiser 15] (hierna: [eiser 15] ) en [eiser 17] (hierna: [eiser 17] ). Eisers zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning en hebben hiertegen beroep ingesteld.
1.5.
Het beroep wordt door de rechtbank op grond van de Crisis- en herstelwet (Chw) [1] versneld behandeld.
1.6.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift
.
1.7
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] , [A] , [B] , bijgestaan door gemachtigde
mr. R. van Dam, de gemachtigde van het college, bijgestaan door [C] en [D] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [2]
Procesbelang
3. De rechtbank zal eerst beoordelen of het beroep van [eiser 16] B.V ontvankelijk is.
4. Procesbelang is het belang dat een partij heeft bij de uitkomst van de procedure. Om procesbelang te kunnen aannemen moet wat de indiener van het beroep nastreeft ook daadwerkelijk kunnen worden bereikt en dat resultaat moet voor deze indiener feitelijke betekenis hebben.
5. Op de zitting is namens [eiser 16] B.V. verklaard dat dit bedrijf niet langer gevestigd is in het bedrijfsverzamelgebouw. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de uitkomst van deze procedure voor [eiser 16] B.V. geen feitelijke betekenis kan hebben. [eiser 16] B.V. heeft daarom geen procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank zal het beroep voor zover dat is ingediend door [eiser 16] B.V. niet-ontvankelijk verklaren in de einduitspraak.
Toetsingskader
6. Partijen zijn het er over eens dat het plan in strijd is met de geldende bestemmingsplannen Haven en bedrijventerreinen, vastgesteld op 25 april 2013 (het bestemmingsplan) en Haven en bedrijventerreinen, 1e partiële herziening, vastgesteld op 24 juni 2015 (het herziene bestemmingsplan).
De locatie heeft de bestemming Gemengd-1. Binnen deze bestemming zijn geen woningen toegestaan. Verder geldt voor deze locatie de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan (wijzigingsgebied – 2). Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid zijn
ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied – 2 maximaal 90 gestapelde woningen mogelijk. Het plan is daarmee in strijd, omdat het voorziet in 14 gestapelde en 21 grondgebonden woningen.
7. De rechtbank stelt voorop dat het college bij zijn besluitvorming over aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan beleidsruimte heeft. Als het college van mening is dat de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank toetst of het college met de motivering van het bestreden besluit bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
8. Ten aanzien van de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat in een geval als dit, beoogt de norm van een goede ruimtelijke ordening zowel de belangen van de (toekomstige) omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als de belangen van bedrijven bij een ongehinderde bedrijfsuitoefening te waarborgen.
Belemmering van bedrijfsactiviteiten
9. Eisers voeren aan dat het plan leidt tot een belemmering van hun bedrijfsactiviteiten. Op de zitting is verduidelijkt dat dit argument voor de bedrijfsvoering van alle eisers geldt. Daarnaast zijn de bedrijfsactiviteiten van [eiser 17] in het geheel niet betrokken in de ruimtelijke onderbouwing die aan het plan ten grondslag ligt.
Ongehinderde bedrijfsvoering
10. Eisers stellen dat in het onderzoek naar het woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen geen rekening is gehouden met uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijfsactiviteiten van [eiser 15] binnen milieucategorie 3.1 noch van de bedrijfsactiviteiten van de overige eisers. Eisers wijzen er daarbij op dat de woningbouw is voorzien binnen de richtafstand die geldt volgens de Handreiking “Bedrijven en Milieuzonering”.
11. Het college is bij beoordeling of het plan de bestaande bedrijven in de omgeving van de planlocatie [3] beperkt in hun bedrijfsvoering, uitgegaan van de planologische mogelijkheden van die bedrijven. Het college heeft voor de invulling van de planologische mogelijkheden de representatieve bedrijfssituatie van de bedrijven bezien ten tijde van de vergunningverlening. Niet gebleken is dat er concrete plannen waren en zijn voor uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van [eiser 15] of van een van de andere eisers. De enkele verklaring dat [eiser 15] in de toekomst de spuitwerkzaamheden wil uitbreiden is daartoe onvoldoende. [4] De rechtbank is daarom van oordeel dat geen aanleiding bestaat te concluderen dat het college is uitgegaan van een onjuiste representatieve bedrijfssituatie. De beroepsgrond slaag niet.
onderzoek [eiser 17]
12. Eisers voeren aan dat [eiser 17] niet in het onderzoek naar het woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen is meegenomen terwijl zijn bedrijfsactiviteiten, evenals die van [eiser 15] , behoren tot milieucategorie 3.1. en het bedrijf dichter bij de planlocatie ligt dan [eiser 15] . Dat betekent dat niet is onderbouwd dat [eiser 17] niet wordt belemmerd in (de uitbreiding van) zijn bedrijfsactiviteiten en dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
13. Het college heeft op de zitting weersproken dat [eiser 17] niet is betrokken in de onderzoeken. De rechtbank is het met eisers eens dat uit de ruimtelijke onderbouwing niet blijkt dat [eiser 17] specifiek is betrokken in de onderzoeken betreffende het waarborgen van ongehinderde bedrijfsuitoefening en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Toch slaagt deze beroepsgrond niet. De rechtbank legt dat hierna uit.
14. Voor de vraag of [eiser 17] wordt belemmerd in zijn bedrijfsuitoefening is het volgende van belang. Uit het rapport Akoestisch onderzoek van [adviesbureau] van 8 november 2022 blijk dat in de representatieve bedrijfssituatie van [eiser 15] de gemiddelde geluidsbelasting 47 dB(A) en de maximale geluidsbelasting 54 dB(A) bedraagt ter plaatse van de meest zuidwestelijk gelegen woning. De gemiddelde en maximale geluidsbelasting zijn dus lager dan de grenswaarden van 50 dB(A) onderscheidenlijk 70 dB(A) in de dagperiode. Daarbij is rekening gehouden met de plaatsing van een scherm van 5 meter hoog tussen de planlocatie en de weg aan de noordzijde van het bedrijfsverzamelgebouw, waarin [eiser 15] is gevestigd. Op de zitting heeft het college hierover toegelicht dat dit betekent dat de mogelijke geluidsbelasting ruimschoots onder de grenswaarden van het Activiteitenbesluit blijft. Hiermee is onderbouwd dat [eiser 15] ten gevolge van het bouwplan niet wordt belemmerd in zijn (huidige) bedrijfsactiviteiten en dat wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen. De rechtbank gaat er vanuit dat de geluidsbelasting voor [eiser 17] vergelijkbaar is met die van [eiser 15] , omdat eisers hebben verklaard dat [eiser 17] dezelfde soort bedrijfsactiviteiten verricht. [eiser 17] is bovendien een aanzienlijk kleiner bedrijf. Daarbij wijst de rechtbank er nog op dat de voor- en/of achtergevel van de hoekwoning en de naastgelegen woning, aan de zijde van het bedrijfsverzamelgebouw waar [eiser 17] is gevestigd, doof worden uitgevoerd. Wat betreft het plan van [eiser 17] om zijn spuitwerkzaamheden uit te breiden, wat gevolgen heeft voor de geurbelasting, overweegt de rechtbank dat deze werkzaamheden thans op een andere locatie worden verricht en dat niet is gebleken van een concreet voornemen tot uitbreiding van de huidige bedrijfsactiviteiten met die spuitwerkzaamheden.
15. Dit betekent dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ook [eiser 17] niet wordt belemmerd in zijn bedrijfsactiviteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
Parkeren en verkeersgeneratie
Dubbelgebruik
16. Eisers voeren allereerst aan dat de parkeerberekening niet juist is. Het college gaat ten onrechte uit van dubbelgebruik en heeft de parkeerbehoefte berekend op 63 in plaats van 69 parkeerplaatsen, waarvan 29 parkeerplaatsen openbaar toegankelijk worden. Dubbelgebruik is echter in strijd met art 27.2 van het bestemmingsplan. Bovendien ontbreekt volgens eisers een waarborg dat de 29 parkeerplaatsen daadwerkelijk openbaar toegankelijk zullen zijn en blijven.
17. In de ruimtelijke onderbouwing is de parkeerbehoefte voor de woningen berekend op 63 parkeerplaatsen en voor de commerciële ruimtes op 6 parkeerplaatsen. Vanwege dubbelgebruik worden in het bouwplan 63 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op het binnenterrein achter de woningen komen 29 openbare parkeerplaatsen. De overige 34 parkeerplaatsen komen bij de woningen en hebben geen openbaar karakter. Ten aanzien van het dubbelgebruik is toegelicht dat uit de berekening op basis van de aanwezigheidspercentages van het CROW blijkt dat overdag voor de bewoners 29 parkeerplaatsen nodig zijn, zodat er voldoende ruimte is voor dubbelgebruik van de openbare parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen op het binnenterrein voor de commerciële ruimtes zullen niet gelijktijdig gebruikt worden met de parkeerplaatsen voor de bewoners (en bezoekers) en de openbare parkeerplaatsen kunnen overdag worden benut voor de commerciële ruimtes.
18. De rechtbank overweegt dat het college voor de berekening van de parkeerbehoefte de parkeernormen van artikel 27.2 onder a, van het bestemmingsplan tot uitgangspunt heeft genomen. In de berekening van de parkeerbehoefte is vervolgens, in afwijking van de planvoorschriften, uitgegaan van dubbelgebruik. De gemeenteraad heeft bij besluit van 13 april 2023 de verklaring van geen bedenkingen gewijzigd vastgesteld, waarin met dubbelgebruik is ingestemd. De rechtbank kan de motivering van het college volgen dat vanwege dubbelgebruik met 63 parkeerplaatsen in de parkeerbehoefte kan worden voorzien. Het college heeft daarom voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen in redelijkheid kunnen afwijken van de planvoorschriften.
19. Op de zitting hebben eisers nog aangevoerd dat de berekening ten aanzien van het dubbelgebruik niet juist is, omdat onvoldoende rekening is gehouden met de koopavonden. Het college heeft in reactie hierop aangegeven dat gelet op de functietypen van de commerciële ruimtes in de plint van het appartementengebouw er geen invloed is op de parkeerbehoefte tijdens koopavonden. De rechtbank kan dit volgen.
20. Ook kan het college worden gevolgd in zijn standpunt dat bebording de openbare toegankelijkheid van de 29 parkeerplaatsen op het binnenterrein afdoende waarborgt.
De beroepsgrond slaagt niet.
Compensatie
21. Eisers voeren aan dat het college op grond van artikel 27.2 onder c, van het bestemmingsplan de parkeerplaatsen die door de ontwikkeling verloren gaan moet compenseren. Het college stelt zich op het standpunt dat er geen reden is voor compensatie, omdat in de oude situatie geen sprake was van een bestaande functie waaraan parkeerplaatsen op de planlocatie waren verbonden. Eisers hebben dat niet betwist. Dat betekent dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 27.2 onder c, van de planvoorschriften. De beroepsgrond slaagt niet.
Verkeersgeneratie
22. Eisers voeren aan dat de berekening van de verkeersgeneratie niet eenduidig is. De ruimtelijke onderbouwing geeft een andere berekening van het aantal motorvoertuigen per etmaal dan het stikstofonderzoek. Daarom is ook niet duidelijk of de toekomstige verkeersgeneratie ruimtelijk aanvaardbaar is.
23. De rechtbank stelt vast dat er twee berekeningen van de verkeersgeneratie zijn. De verkeersgeneratie in het stikstofonderzoek van november 2022 is berekend op 408,6 motorvoertuigen per etmaal en de verkeersgeneratie in de ruimtelijke onderbouwing is berekend op 320,1 motorvoertuigen per etmaal. Het verschil in uitkomst is daarmee relatief groot. Beide berekeningen zijn gebaseerd op de kengetallen van het CROW (ASVV 2021) en in beide berekeningen zijn voor de woningen en de commerciële functies dezelfde uitgangspunten gehanteerd. Niet duidelijk is geworden wat de verschillen in de berekeningen zijn en welke berekening de juiste is. In het verweerschrift en op de zitting heeft het college de verschillen in de berekeningen niet toegelicht. Ook is niet gemotiveerd waarom, indien het stikstofonderzoek de juiste berekening geeft, deze verkeersgeneratie een goed woon-, leef- en ondernemersklimaat waarborgt. Naar het oordeel van de rechtbank kleeft aan het bestreden besluit daarom een motiveringsgebrek. Welke consequentie de rechtbank hieraan verbindt staat hierna vermeld onder 31 tot en met 35.
Strijd met regionale visies
24. Eisers voeren aan dat het bouwplan op grond van artikel 6.3 van de Omgevingsverordening niet in strijd mag zijn met regionale afspraken. Volgens eisers heeft het college ten onrechte niet getoetst aan de regionale Woonvisie Gooi en Vechtstreek 2016-2030 (de regionale Woonvisie), de gemeentelijke Woonvisie Huizen 2017-2022 en aan de Integrale Kustvisie ten tijde van de besluitvorming maar heeft hij alleen getoetst aan de regelgeving ten tijde van de tender. Volgens eisers is het bouwplan in strijd met de genoemde visies.
25. Uitgangspunt is dat een aanvraag omgevingsvergunning moet worden getoetst aan de regelgeving en het beleid zoals dat geldt ten tijde van de besluitvorming. Naar het oordeel van de rechtbank moet in een procedure als deze, waarin na het doorlopen van een tenderprocedure het ontwikkelinitiatief is gegund aan vergunninghoudster, het college toetsen aan de afspraken ten tijde van de uitvraag van de tender, omdat toetsing aan nadien vastgestelde regelgeving en beleid jegens vergunninghoudster in strijd zou zijn met het rechtszekerheidsbeginsel. Het college heeft daarom bij zijn besluitvorming terecht getoetst aan de woonvisies ten tijde van de tender.
(Regionale) woonvisies
26. Het college heeft in de Nota beantwoording zienswijzen van 9 november 2023 aangegeven dat de aanvraag omgevingsvergunning de planologische borging en vertaling is van de tender, dat ten tijde van het opstellen van de tender de insteek was dat per locatie kon worden afgewogen of sociale woningbouw of de 1/3 doelstelling uit de Regionale Woonvisie op de planlocatie passend en wenselijk zou zijn en dat het college daarvoor gelet op de ligging van de planlocatie niet heeft gekozen. De rechtbank kan deze motivering volgen.
De Integrale Kustvisie
27. Eisers voeren aan dat niet duidelijk is of het bouwplan voldoet aan de uitgangspunten en randvoorwaarden uit de Integrale Kustvisie en dat in het bouwplan slechts in beperkte mate sprake is van getrapte overgang van bouwmassa’s.
28. Het college heeft in de Nota beantwoording zienswijzen toegelicht dat vóór de vaststelling van de Integrale Kustvisie op 12 december 2019 de tender al was uitgeschreven en gegund en dat er geen bereidheid was daarop terug te komen. Op de zitting heeft het college hieraan toegevoegd dat de Integrale Kustvisie ziet op het gebied direct aan de kust en niet op het achterliggende gebied waar het bouwplan is gesitueerd.
29. De rechtbank is, met het college, van oordeel dat de Integrale Kustvisie geen betrekking heeft op de planlocatie. Afgezien daarvan hebben eisers niet concreet gemaakt waarom het bouwplan in strijd is met de Integrale Kustvisie.
30. De beroepsgronden over de (regionale) woonvisies en de Integrale Kustvisie slagen niet.

Conclusie

31. De rechtbank heeft een gebrek in de besluitvorming van het college geconstateerd. Zoals vermeld onder 23 is het bestreden besluit op het punt van de verkeersgeneratie niet goed gemotiveerd.

Hoe nu verder?

32. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit, maar dat kan ook met een aanvullende motivering.
33. Om het gebrek te herstellen, moet het college inzichtelijk maken welke berekening van de verkeersgeneratie de juiste is, die in de ruimtelijke onderbouwing of die in het stikfstofonderzoek. Voor zover de berekening in het stikstofonderzoek de juiste is, moet het college motiveren waarom, uitgaande van de in het stikfstofonderzoek berekende verkeersgeneratie deze verkeersgeneratie een goed woon-, leef- en ondernemersklimaat waarborgt.
34. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
35. Het college moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers en vergunninghouder in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
36. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
37. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. J.R. van Es-de Vries en mr. A.R. Klijn, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2024.
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw in combinatie met artikel 3.1 van Bijlage I bij de Chw en afdeling 2 van de Chw.
2.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.Zie voor een overzicht van deze bedrijven pagina 20 van de ruimtelijke onderbouwing
4.Dat volgt uit vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:717.