Beoordeling door de rechtbank
2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing.
3. De rechtbank zal eerst beoordelen of het beroep van [eiser 16] B.V ontvankelijk is.
4. Procesbelang is het belang dat een partij heeft bij de uitkomst van de procedure. Om procesbelang te kunnen aannemen moet wat de indiener van het beroep nastreeft ook daadwerkelijk kunnen worden bereikt en dat resultaat moet voor deze indiener feitelijke betekenis hebben.
5. Op de zitting is namens [eiser 16] B.V. verklaard dat dit bedrijf niet langer gevestigd is in het bedrijfsverzamelgebouw. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de uitkomst van deze procedure voor [eiser 16] B.V. geen feitelijke betekenis kan hebben. [eiser 16] B.V. heeft daarom geen procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank zal het beroep voor zover dat is ingediend door [eiser 16] B.V. niet-ontvankelijk verklaren in de einduitspraak.
6. Partijen zijn het er over eens dat het plan in strijd is met de geldende bestemmingsplannen Haven en bedrijventerreinen, vastgesteld op 25 april 2013 (het bestemmingsplan) en Haven en bedrijventerreinen, 1e partiële herziening, vastgesteld op 24 juni 2015 (het herziene bestemmingsplan).
De locatie heeft de bestemming Gemengd-1. Binnen deze bestemming zijn geen woningen toegestaan. Verder geldt voor deze locatie de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan (wijzigingsgebied – 2). Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid zijn
ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied – 2 maximaal 90 gestapelde woningen mogelijk. Het plan is daarmee in strijd, omdat het voorziet in 14 gestapelde en 21 grondgebonden woningen.
7. De rechtbank stelt voorop dat het college bij zijn besluitvorming over aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan beleidsruimte heeft. Als het college van mening is dat de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank toetst of het college met de motivering van het bestreden besluit bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
8. Ten aanzien van de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat in een geval als dit, beoogt de norm van een goede ruimtelijke ordening zowel de belangen van de (toekomstige) omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als de belangen van bedrijven bij een ongehinderde bedrijfsuitoefening te waarborgen.
Belemmering van bedrijfsactiviteiten
9. Eisers voeren aan dat het plan leidt tot een belemmering van hun bedrijfsactiviteiten. Op de zitting is verduidelijkt dat dit argument voor de bedrijfsvoering van alle eisers geldt. Daarnaast zijn de bedrijfsactiviteiten van [eiser 17] in het geheel niet betrokken in de ruimtelijke onderbouwing die aan het plan ten grondslag ligt.
Ongehinderde bedrijfsvoering
10. Eisers stellen dat in het onderzoek naar het woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen geen rekening is gehouden met uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijfsactiviteiten van [eiser 15] binnen milieucategorie 3.1 noch van de bedrijfsactiviteiten van de overige eisers. Eisers wijzen er daarbij op dat de woningbouw is voorzien binnen de richtafstand die geldt volgens de Handreiking “Bedrijven en Milieuzonering”.
11. Het college is bij beoordeling of het plan de bestaande bedrijven in de omgeving van de planlocatiebeperkt in hun bedrijfsvoering, uitgegaan van de planologische mogelijkheden van die bedrijven. Het college heeft voor de invulling van de planologische mogelijkheden de representatieve bedrijfssituatie van de bedrijven bezien ten tijde van de vergunningverlening. Niet gebleken is dat er concrete plannen waren en zijn voor uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van [eiser 15] of van een van de andere eisers. De enkele verklaring dat [eiser 15] in de toekomst de spuitwerkzaamheden wil uitbreiden is daartoe onvoldoende.De rechtbank is daarom van oordeel dat geen aanleiding bestaat te concluderen dat het college is uitgegaan van een onjuiste representatieve bedrijfssituatie. De beroepsgrond slaag niet.
12. Eisers voeren aan dat [eiser 17] niet in het onderzoek naar het woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen is meegenomen terwijl zijn bedrijfsactiviteiten, evenals die van [eiser 15] , behoren tot milieucategorie 3.1. en het bedrijf dichter bij de planlocatie ligt dan [eiser 15] . Dat betekent dat niet is onderbouwd dat [eiser 17] niet wordt belemmerd in (de uitbreiding van) zijn bedrijfsactiviteiten en dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
13. Het college heeft op de zitting weersproken dat [eiser 17] niet is betrokken in de onderzoeken. De rechtbank is het met eisers eens dat uit de ruimtelijke onderbouwing niet blijkt dat [eiser 17] specifiek is betrokken in de onderzoeken betreffende het waarborgen van ongehinderde bedrijfsuitoefening en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Toch slaagt deze beroepsgrond niet. De rechtbank legt dat hierna uit.
14. Voor de vraag of [eiser 17] wordt belemmerd in zijn bedrijfsuitoefening is het volgende van belang. Uit het rapport Akoestisch onderzoek van [adviesbureau] van 8 november 2022 blijk dat in de representatieve bedrijfssituatie van [eiser 15] de gemiddelde geluidsbelasting 47 dB(A) en de maximale geluidsbelasting 54 dB(A) bedraagt ter plaatse van de meest zuidwestelijk gelegen woning. De gemiddelde en maximale geluidsbelasting zijn dus lager dan de grenswaarden van 50 dB(A) onderscheidenlijk 70 dB(A) in de dagperiode. Daarbij is rekening gehouden met de plaatsing van een scherm van 5 meter hoog tussen de planlocatie en de weg aan de noordzijde van het bedrijfsverzamelgebouw, waarin [eiser 15] is gevestigd. Op de zitting heeft het college hierover toegelicht dat dit betekent dat de mogelijke geluidsbelasting ruimschoots onder de grenswaarden van het Activiteitenbesluit blijft. Hiermee is onderbouwd dat [eiser 15] ten gevolge van het bouwplan niet wordt belemmerd in zijn (huidige) bedrijfsactiviteiten en dat wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen. De rechtbank gaat er vanuit dat de geluidsbelasting voor [eiser 17] vergelijkbaar is met die van [eiser 15] , omdat eisers hebben verklaard dat [eiser 17] dezelfde soort bedrijfsactiviteiten verricht. [eiser 17] is bovendien een aanzienlijk kleiner bedrijf. Daarbij wijst de rechtbank er nog op dat de voor- en/of achtergevel van de hoekwoning en de naastgelegen woning, aan de zijde van het bedrijfsverzamelgebouw waar [eiser 17] is gevestigd, doof worden uitgevoerd. Wat betreft het plan van [eiser 17] om zijn spuitwerkzaamheden uit te breiden, wat gevolgen heeft voor de geurbelasting, overweegt de rechtbank dat deze werkzaamheden thans op een andere locatie worden verricht en dat niet is gebleken van een concreet voornemen tot uitbreiding van de huidige bedrijfsactiviteiten met die spuitwerkzaamheden.
15. Dit betekent dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ook [eiser 17] niet wordt belemmerd in zijn bedrijfsactiviteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
Parkeren en verkeersgeneratie
16. Eisers voeren allereerst aan dat de parkeerberekening niet juist is. Het college gaat ten onrechte uit van dubbelgebruik en heeft de parkeerbehoefte berekend op 63 in plaats van 69 parkeerplaatsen, waarvan 29 parkeerplaatsen openbaar toegankelijk worden. Dubbelgebruik is echter in strijd met art 27.2 van het bestemmingsplan. Bovendien ontbreekt volgens eisers een waarborg dat de 29 parkeerplaatsen daadwerkelijk openbaar toegankelijk zullen zijn en blijven.
17. In de ruimtelijke onderbouwing is de parkeerbehoefte voor de woningen berekend op 63 parkeerplaatsen en voor de commerciële ruimtes op 6 parkeerplaatsen. Vanwege dubbelgebruik worden in het bouwplan 63 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op het binnenterrein achter de woningen komen 29 openbare parkeerplaatsen. De overige 34 parkeerplaatsen komen bij de woningen en hebben geen openbaar karakter. Ten aanzien van het dubbelgebruik is toegelicht dat uit de berekening op basis van de aanwezigheidspercentages van het CROW blijkt dat overdag voor de bewoners 29 parkeerplaatsen nodig zijn, zodat er voldoende ruimte is voor dubbelgebruik van de openbare parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen op het binnenterrein voor de commerciële ruimtes zullen niet gelijktijdig gebruikt worden met de parkeerplaatsen voor de bewoners (en bezoekers) en de openbare parkeerplaatsen kunnen overdag worden benut voor de commerciële ruimtes.
18. De rechtbank overweegt dat het college voor de berekening van de parkeerbehoefte de parkeernormen van artikel 27.2 onder a, van het bestemmingsplan tot uitgangspunt heeft genomen. In de berekening van de parkeerbehoefte is vervolgens, in afwijking van de planvoorschriften, uitgegaan van dubbelgebruik. De gemeenteraad heeft bij besluit van 13 april 2023 de verklaring van geen bedenkingen gewijzigd vastgesteld, waarin met dubbelgebruik is ingestemd. De rechtbank kan de motivering van het college volgen dat vanwege dubbelgebruik met 63 parkeerplaatsen in de parkeerbehoefte kan worden voorzien. Het college heeft daarom voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen in redelijkheid kunnen afwijken van de planvoorschriften.
19. Op de zitting hebben eisers nog aangevoerd dat de berekening ten aanzien van het dubbelgebruik niet juist is, omdat onvoldoende rekening is gehouden met de koopavonden. Het college heeft in reactie hierop aangegeven dat gelet op de functietypen van de commerciële ruimtes in de plint van het appartementengebouw er geen invloed is op de parkeerbehoefte tijdens koopavonden. De rechtbank kan dit volgen.
20. Ook kan het college worden gevolgd in zijn standpunt dat bebording de openbare toegankelijkheid van de 29 parkeerplaatsen op het binnenterrein afdoende waarborgt.
De beroepsgrond slaagt niet.
21. Eisers voeren aan dat het college op grond van artikel 27.2 onder c, van het bestemmingsplan de parkeerplaatsen die door de ontwikkeling verloren gaan moet compenseren. Het college stelt zich op het standpunt dat er geen reden is voor compensatie, omdat in de oude situatie geen sprake was van een bestaande functie waaraan parkeerplaatsen op de planlocatie waren verbonden. Eisers hebben dat niet betwist. Dat betekent dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 27.2 onder c, van de planvoorschriften. De beroepsgrond slaagt niet.
22. Eisers voeren aan dat de berekening van de verkeersgeneratie niet eenduidig is. De ruimtelijke onderbouwing geeft een andere berekening van het aantal motorvoertuigen per etmaal dan het stikstofonderzoek. Daarom is ook niet duidelijk of de toekomstige verkeersgeneratie ruimtelijk aanvaardbaar is.
23. De rechtbank stelt vast dat er twee berekeningen van de verkeersgeneratie zijn. De verkeersgeneratie in het stikstofonderzoek van november 2022 is berekend op 408,6 motorvoertuigen per etmaal en de verkeersgeneratie in de ruimtelijke onderbouwing is berekend op 320,1 motorvoertuigen per etmaal. Het verschil in uitkomst is daarmee relatief groot. Beide berekeningen zijn gebaseerd op de kengetallen van het CROW (ASVV 2021) en in beide berekeningen zijn voor de woningen en de commerciële functies dezelfde uitgangspunten gehanteerd. Niet duidelijk is geworden wat de verschillen in de berekeningen zijn en welke berekening de juiste is. In het verweerschrift en op de zitting heeft het college de verschillen in de berekeningen niet toegelicht. Ook is niet gemotiveerd waarom, indien het stikstofonderzoek de juiste berekening geeft, deze verkeersgeneratie een goed woon-, leef- en ondernemersklimaat waarborgt. Naar het oordeel van de rechtbank kleeft aan het bestreden besluit daarom een motiveringsgebrek. Welke consequentie de rechtbank hieraan verbindt staat hierna vermeld onder 31 tot en met 35.
Strijd met regionale visies
24. Eisers voeren aan dat het bouwplan op grond van artikel 6.3 van de Omgevingsverordening niet in strijd mag zijn met regionale afspraken. Volgens eisers heeft het college ten onrechte niet getoetst aan de regionale Woonvisie Gooi en Vechtstreek 2016-2030 (de regionale Woonvisie), de gemeentelijke Woonvisie Huizen 2017-2022 en aan de Integrale Kustvisie ten tijde van de besluitvorming maar heeft hij alleen getoetst aan de regelgeving ten tijde van de tender. Volgens eisers is het bouwplan in strijd met de genoemde visies.
25. Uitgangspunt is dat een aanvraag omgevingsvergunning moet worden getoetst aan de regelgeving en het beleid zoals dat geldt ten tijde van de besluitvorming. Naar het oordeel van de rechtbank moet in een procedure als deze, waarin na het doorlopen van een tenderprocedure het ontwikkelinitiatief is gegund aan vergunninghoudster, het college toetsen aan de afspraken ten tijde van de uitvraag van de tender, omdat toetsing aan nadien vastgestelde regelgeving en beleid jegens vergunninghoudster in strijd zou zijn met het rechtszekerheidsbeginsel. Het college heeft daarom bij zijn besluitvorming terecht getoetst aan de woonvisies ten tijde van de tender.
26. Het college heeft in de Nota beantwoording zienswijzen van 9 november 2023 aangegeven dat de aanvraag omgevingsvergunning de planologische borging en vertaling is van de tender, dat ten tijde van het opstellen van de tender de insteek was dat per locatie kon worden afgewogen of sociale woningbouw of de 1/3 doelstelling uit de Regionale Woonvisie op de planlocatie passend en wenselijk zou zijn en dat het college daarvoor gelet op de ligging van de planlocatie niet heeft gekozen. De rechtbank kan deze motivering volgen.
27. Eisers voeren aan dat niet duidelijk is of het bouwplan voldoet aan de uitgangspunten en randvoorwaarden uit de Integrale Kustvisie en dat in het bouwplan slechts in beperkte mate sprake is van getrapte overgang van bouwmassa’s.
28. Het college heeft in de Nota beantwoording zienswijzen toegelicht dat vóór de vaststelling van de Integrale Kustvisie op 12 december 2019 de tender al was uitgeschreven en gegund en dat er geen bereidheid was daarop terug te komen. Op de zitting heeft het college hieraan toegevoegd dat de Integrale Kustvisie ziet op het gebied direct aan de kust en niet op het achterliggende gebied waar het bouwplan is gesitueerd.
29. De rechtbank is, met het college, van oordeel dat de Integrale Kustvisie geen betrekking heeft op de planlocatie. Afgezien daarvan hebben eisers niet concreet gemaakt waarom het bouwplan in strijd is met de Integrale Kustvisie.
30. De beroepsgronden over de (regionale) woonvisies en de Integrale Kustvisie slagen niet.