ECLI:NL:RBMNE:2024:517

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
10869853 \ LV EXPL 24-1
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conflict tussen moeder en dochter over eigendom van een hond in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Midden-Nederland, is er een conflict ontstaan tussen een moeder en haar dochter over de eigendom van een hond. De moeder, [opposante sub 1], heeft de hond in haar bezit, wat volgens artikel 3:119 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het vermoeden wekt dat zij de rechthebbende is. Echter, de dochter, [geopposeerde], heeft in het kader van dit kort geding aangetoond dat zij de rechtmatige eigenaar van de hond is. Dit blijkt uit een eerdere gerechtelijke uitspraak en diverse bewijsstukken, waaronder een koopovereenkomst en verklaringen van getuigen. De kantonrechter heeft in dit kort geding geoordeeld dat het vermoeden van eigendom door de moeder is weerlegd en dat de dochter de eigenaar van de hond is. De vorderingen van de bewindvoerder van de moeder, die in verzet ging tegen een eerder vonnis, zijn afgewezen. De kantonrechter heeft het eerdere vonnis bekrachtigd en de bewindvoerder veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 10869853 \ LV EXPL 24-1
Vonnis in verzet in kort geding van 2 februari 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[geopposeerde],
wonende te [woonplaats] ,
oorspronkelijke eisende partij,
gedaagde partij in het verzet,
gemachtigde: mr. H. Hulshof,
tegen

1.[opposante sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
oorspronkelijke gedaagde partij,
2.
[opposante sub 2] ,handelend onder de naam
[handelsnaam] ,in hoedanigheid van bewindvoerder van
[opposante sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
oorspronkelijke gedaagde partij tevens eisende partij in het verzet,
gemachtigde: mr. A. Stoel.
Partijen zullen hierna [geopposeerde] en de bewindvoerder worden genoemd.
De onderbewindgestelde wordt hierna [opposante sub 1] genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
[opposante sub 1] en haar (oudste) dochter [geopposeerde] hebben een conflict over een hond met de roepnaam
[naam](hierna: de hond). [geopposeerde] en [opposante sub 1] beweren allebei dat zij de enige eigenaar zijn van de hond.
1.2.
[opposante sub 1] is onder bewind gesteld bij [handelsnaam] . Dit heeft tot gevolg dat [opposante sub 1] procesonbevoegd is en dat haar bewindvoerder als formele procespartij optreedt in plaats van [opposante sub 1] . Bij een eerder vonnis van 30 november 2023 (hierna: het vonnis) is de bewindvoerder – in hoedanigheid van bewindvoerder van [opposante sub 1] – bij verstek veroordeeld om de hond af te geven aan [geopposeerde] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag tot een maximum van € 10.000,00, en met veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten.
1.3.
De bewindvoerder is tegen het vonnis in verzet gegaan en heeft onder meer (gedeeltelijke) vernietiging van het vonnis gevorderd.
1.4.
De kantonrechter is – in het kader van dit kort geding – voorlopig van oordeel dat [geopposeerde] eigenaar van de hond is (geworden). Dit brengt met zich dat de vordering van de bewindvoerder in het verzet moet worden afgewezen. Daarom zal het vonnis worden bekrachtigd, met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van deze verzetprocedure. Dit oordeel zal worden toegelicht onder punt 4 van dit vonnis.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het eerdere vonnis van 30 november 2023 (zaaknummer: 10773058 \ LV EXPL 23-37) en de daarin genoemde stukken;
  • de verzetdagvaarding van de bewindvoerder;
  • de akte met producties A tot en met J van de bewindvoerder;
  • de akte met nadere producties 9 tot en met 14 van [geopposeerde] .
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2024. [geopposeerde] is verschenen, vergezeld van haar vader, bijgestaan door mr. H. Hulshof. [opposante sub 1] is verschenen samen met haar middelste dochter (hierna: [A] ), vertegenwoordigd door mevrouw [B] namens de bewindvoerder, bijgestaan door mr. A. Stoel. [geopposeerde] heeft pleitaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen bijgehouden.
2.3.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

3.Waar de zaak over gaat

Inleiding
3.1.
[geopposeerde] en haar moeder [opposante sub 1] hebben een conflict over wie eigenaar is van de hond. De hond is op 12 juni 2022 voor € 900,00 gekocht van de fokster van de hond, te weten mevrouw [C] (hierna: de fokster).
3.2.
De fokster wilde na de verkoop niet meewerken aan de wijziging van de tenaamstelling van de hond. Daarom heeft [geopposeerde] een gerechtelijke procedure gevoerd tegen de fokster. Dit heeft geresulteerd in een verstekvonnis van 14 september 2022, waarin voor recht is verklaard dat [geopposeerde] de rechtmatige eigenaar is van de hond met veroordeling van de fokster (onder meer) tot het verlenen van volledige medewerking aan de registratie van de hond bij de
Nederlandse Databank Gezelschapsdieren(hierna: NDG) op naam van [geopposeerde] . Na die veroordeling is de hond op naam van [geopposeerde] gesteld.
3.3.
De hond verblijft nu bij [opposante sub 1] .
Wat wordt gevorderd?
3.4.
[geopposeerde] vordert – primair – veroordeling tot afgifte van de hond dan wel
– subsidiair – voorlopige toewijzing van de hond aan [geopposeerde] met bepaling dat de hond aan
haar moet worden afgegeven, en – zowel primair als subsidiair – medewerking aan de
overdracht van de hond bij het woonadres van [geopposeerde] , met veroordeling van de bewindvoerder, als hieraan niet wordt voldaan, tot betaling van een dwangsom van € 250,00 per dag met een maximum van € 10.000,00, en met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.5.
Bij het vonnis is [geopposeerde] niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van haar vorderingen tegen [opposante sub 1] en veroordeeld tot betaling van [opposante sub 1] ’s proceskosten. Ten aanzien van de bewindvoerder zijn haar (primaire) vorderingen bij verstek toegewezen, met veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten.
3.6.
In deze verzetprocedure vordert de bewindvoerder vernietiging van het vonnis (voor zover betrekking hebbend op de bewindvoerder) en voert zij verweer tegen de vorderingen van [geopposeerde] .
3.7.
De kantonrechter zal hierna – voor zover voor de beoordeling van belang – ingaan op de stellingen van partijen.

4.De beoordeling

In een kort geding moet worden beoordeeld of een vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat het gerechtvaardigd is om daarop vooruit te lopen door het treffen van een voorlopige voorziening zoals gevorderd. In dit vonnis geeft de kantonrechter alleen een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen. Verder is voor de toewijzing in kort geding een spoedeisend belang vereist.
Spoedeisend belang
4.1.
Van een spoedeisend belang is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gebleken, omdat de bewindvoerder dit niet heeft weersproken en gezien de stelling van [geopposeerde] dat [opposante sub 1] haar hond zonder recht of titel onder zich houdt.
Wie is eigenaar van de hond?
4.2.
De centrale vraag is wie nu de eigenaar is van de hond. Uit artikel 3:109 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat wie een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden en wordt geacht bezitter te zijn. Volgens artikel 3:119 lid 1 BW wordt de bezitter van een goed vermoed rechthebbende te zijn. Deze bepalingen zijn ook van toepassing op de vraag wie de eigenaar van een dier is (volgens artikel 3:2a lid 2 BW).
4.3.
Aangezien [opposante sub 1] de hond feitelijk in haar bezit heeft, wordt zij op grond van voormelde artikelen vermoed eigenaar te zijn. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan [geopposeerde] om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat zij desondanks eigenaar van de hond is
.[geopposeerde] moet haar beter recht bewijzen, met dien verstande dat op grond van hetgeen over en weer is gesteld en de verdere omstandigheden van het geval de kantonrechter tot het oordeel kan komen dat het vermoeden zodanig is weerlegd dat [opposante sub 1] haar gepretendeerde eigendomsrecht nader zal hebben te bewijzen. Dit laatste is het geval.
4.4.
[geopposeerde] heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om het vermoeden van artikel 3:119 BW te weerleggen dat [opposante sub 1] eigenaar is. Zo heeft [geopposeerde] onder meer de volgende stukken overgelegd:
  • een ondertekende koopovereenkomst tussen [geopposeerde] en de fokster;
  • ondertekende verklaringen van de fokster en haar moeder ( [D] , hierna: [D] ), die aanwezig was bij de verkoop, waaruit onder andere volgt dat [geopposeerde] de koper is;
  • de NDG-registratie op naam van [geopposeerde] ;
  • het verstekvonnis van 14 september 2022 tegen de fokster, waarin voor recht is verklaard dat [geopposeerde] de rechtmatige eigenaar van de hond is;
  • twee e-mailberichten van 21 juni 2022 op naam van [opposante sub 1] en van [geopposeerde] aan hun voormalig advocaat [E] .
4.5.
Hiertegenover heeft de bewindvoerder gesteld dat een (mondelinge) koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen [opposante sub 1] en de fokster door aanbod en aanvaarding. De bewindvoerder stelt dat [opposante sub 1] de hond heeft opgehaald tegen betaling van € 900,00 in contanten. In dat verband heeft de bewindvoerder een verklaring van [opposante sub 1] en van [A] overgelegd maar dat is onvoldoende, zeker tegenover de door [geopposeerde] overgelegde producties. De verklaring van [opposante sub 1] en haar middelste dochter [A] moeten immers als partijgetuigenverklaringen worden aangemerkt.
4.6.
Verder heeft de bewindvoerder (als productie J) een telefoonnotitie van 21 juni 2022 overgelegd van een telefoongesprek tussen de vorige contactpersoon van [opposante sub 1] bij de bewindvoerder (hierna: [F] ) en [D] , waarin is genoteerd:
“Gesproken met [D] . Haar dochter heeft een pup verkocht aan [ [opposante sub 1] ] en die willen ze nu heel graag terug omdat [opposante sub 1] bekend staat om dierenmishandeling. Verwaarloosde dieren in het bos achtergelaten, aan een verwarming in een huis. Kadavers in de tuin. Er is echt een heel dossier bij [.] van de dierenpolitie. (…) Ze heeft de pup contant betaald 900,00. (…)”
Ook deze notitie van [F] kan niet als geheel objectief worden beschouwd. Zij was namelijk de vorige contactpersoon van [opposante sub 1] bij de bewindvoerder (en werd dus ook door [opposante sub 1] geïnformeerd) en zij was niet aanwezig bij de verkoop. Bovendien staat deze notitie haaks op de verklaring van [D] waaruit volgt dat [geopposeerde] de hond heeft opgehaald tegen een contante betaling van € 900,00. Overigens was dit geld niet van [opposante sub 1] : op de zitting heeft [geopposeerde] niet (voldoende) weersproken gesteld dat € 400,00 van haar was en de resterende € 500,00 van haar ex-stiefvaders bankrekening is gepind. De hond is dus niet met [opposante sub 1] ’s geld gekocht, laat staan dat zij daardoor eigenaar is geworden.
4.7.
Daarnaast betwist de bewindvoerder de authenticiteit van de overgelegde koopovereenkomst tussen [geopposeerde] en de fokster, die pas achteraf (op 14 juni 2022) is ondertekend. Maar ook als ervan moet worden uitgegaan dat [opposante sub 1] de hond wel heeft gekocht en aanvankelijk eigenaar is geworden, geldt dat zij, in de aanloop naar de gerechtelijke procedure tegen de fokster, ermee heeft ingestemd dat [geopposeerde] de eigenaar moet zijn. In de twee e-mailberichten van 21 juni 2022 (producties 10 en 11) met als afzender [opposante sub 1] en [geopposeerde] gericht aan hun voormalig advocaat [E] – waarvan de feitelijke inhoud niet door [opposante sub 1] wordt betwist – staat onder meer het volgende:
[opposante sub 1] : “Mijn oudste dochter heeft haar eigenlijk gekocht” en
“Misschien is het in onze kwestie beter dat mijn dochter eigenaar is, ze is 18 inmiddels.”
[geopposeerde] : “Na overleg is natuurlijk besloten dat de pup (mijn pup) inderdaad van mij is.”
Weliswaar ontkent [opposante sub 1] dat zij die e-mail zou hebben verzonden, maar dit kan haar niet baten. Op de mondelinge behandeling heeft [opposante sub 1] namelijk bevestigd dat de in de e-mails omschreven feitelijke gang van zaken, waaronder het overdragen van de (juridische) eigendom aan [geopposeerde] , is besproken en klopt. Verder heeft [opposante sub 1] erkend dat zij in onderling overleg (met de advocaat, [geopposeerde] en haar ex-partner) ermee heeft ingestemd dat de procedure tegen de fokster uit naam van [geopposeerde] zou worden gevoerd. In die procedure is vervolgens bevestigd dat [geopposeerde] de rechtmatige eigenaar is.
4.8.
De bewindvoerder heeft nog een bewijsaanbod gedaan om [opposante sub 1] en [A] als getuigen te horen. Daargelaten dat in kort geding geen ruimte is voor nadere bewijslevering, is de kantonrechter van oordeel dat het bewijsaanbod, als niet ter zake dienend en onvoldoende concreet, moet worden gepasseerd. [opposante sub 1] en [A] moeten immers als partijgetuigen worden beschouwd en hun verklaringen zullen (ook daarom) niet tot een ander oordeel leiden. Bovendien hebben zij al schriftelijke verklaringen overgelegd en gesteld noch gebleken is wat zij nog hieraan zouden kunnen toevoegen.
Conclusie
4.9.
Gelet op (de inhoud van) de hiervoor genoemde stukken – zeker in onderlinge samenhang bezien – is de kantonrechter, in het kader van dit kort geding, voorlopig van oordeel dat [geopposeerde] (thans) eigenaar van de hond is en dat het hoogstwaarschijnlijk is dat een bodemrechter dat in eventuele bodemprocedure ook zal oordelen. Dit brengt met zich mee dat de vorderingen in het verzet van de bewindvoerder moeten worden afgewezen en dat het verstekvonnis wordt bekrachtigd.
4.10.
De bewindvoerder zal – in hoedanigheid van bewindvoerder van [opposante sub 1] en als de in het ongelijk gestelde partij – worden veroordeeld in de kosten van deze verzetprocedure, aan de zijde van [geopposeerde] begroot op € 529,00 (1 punt x tarief € 529,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vorderingen in het verzet van de bewindvoerder af;
5.2.
bekrachtigt het vonnis van 30 november 2023 (met zaaknummer: 10773058 \ LV EXPL 23-37);
5.3.
veroordeelt de bewindvoerder – in hoedanigheid van bewindvoerder van [opposante sub 1] – in de kosten van deze verzetprocedure, aan de zijde van [geopposeerde] begroot op € 529,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. B.G.W.P. Heijne en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2024.
1298