ECLI:NL:RBMNE:2024:5164

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 23/4420
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op klacht door Autoriteit Persoonsgegevens

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het niet-tijdig beslissen door de Autoriteit Persoonsgegevens op zijn klacht, ingediend op 12 maart 2019. Eiser had verzocht om vrijstelling van griffierecht, welke door de rechtbank werd verleend. De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, conform artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had op 4 februari 2019 zijn klacht ingediend, en de Autoriteit Persoonsgegevens had de ontvangst bevestigd. De wet vereist dat de Autoriteit binnen drie maanden terugkoppeling geeft, maar dit was niet gebeurd. Eiser heeft op 12 september 2023 beroep ingesteld, meer dan drie jaar na zijn ingebrekestelling op 7 juli 2020. De rechtbank oordeelde dat het beroep onredelijk laat was ingediend, omdat eiser na de ingebrekestelling geen contact had onderhouden met de Autoriteit. Hierdoor kon eiser niet meer in het vertrouwen verkeren dat er alsnog een beslissing zou komen. De rechtbank verklaarde het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4420

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

en

Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn klacht van 12 maart 2019.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
3. Artikel 6:2, aanhef en onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijk wordt gesteld met een besluit.
4. Artikel 6:12, tweede lid, onderdeel b, van de Awb bepaalt dat het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingesteld kan worden wanneer twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
5. Artikel 6:12, vierde lid, van de Awb bepaalt dat het beroep niet-ontvankelijk is als het beroep onredelijk laat is ingediend. Uit de rechtspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] volgt dat in zijn algemeenheid geen uitspraak is te doen over wanneer sprake is van een onredelijk laat ingesteld beroep. Van belang is het moment waarop de belanghebbende redelijkerwijs niet meer in het vertrouwen kon verkeren dat het bestuursorgaan alsnog een beslissing zou nemen. [2] Dit hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. Hierbij kan bijvoorbeeld worden meegewogen in hoeverre belanghebbende contact heeft onderhouden met het bestuursorgaan.
6. Eiser heeft op 4 februari 2019 zijn klacht ingediend. Verweerder heeft de ontvangst van deze aanvraag per brief van 12 maart 2019 bevestigd. Op grond van artikel 78 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) dient verweerder eiser binnen een termijn van drie maanden in kennis te stellen over de voortgang van de klacht of het resultaat daarvan. Per brief van 12 maart 2019 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de klacht is ontvangen en dat eiser in ieder geval binnen 3 maanden vanaf het moment van indiening van zijn klacht, terugkoppeling krijgt over de voortgang of het resultaat van zijn klacht. Per brief van 7 juli 2020 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de behandeling van zijn klacht langer dan drie maanden zal duren en dat verweerder eiser binnen 6 maanden na dagtekening van de brief opnieuw informeert over de voortgang van zijn klacht. Eiser heeft verweerder op 7 juli 2020 in gebreke gesteld. Eiser heeft op 12 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn klacht.
7. Nu eiser na meer dan 3 jaar na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld, is de rechtbank van oordeel dat het beroep onredelijk laat is ingesteld. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser na de ingebrekestelling geen contact heeft onderhouden met verweerder. De rechtbank is van oordeel dat eiser redelijkerwijs niet meer in het vertrouwen kon verkeren dat verweerder alsnog een beslissing zou nemen.
8. Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat eiser onredelijk laat beroep heeft ingediend. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khalloufi, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Onder meer de uitspraak van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:866.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 20 februari 2022, 200100544/1, en van