In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het niet-tijdig beslissen door de Autoriteit Persoonsgegevens op zijn klacht, ingediend op 12 maart 2019. Eiser had verzocht om vrijstelling van griffierecht, welke door de rechtbank werd verleend. De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, conform artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had op 4 februari 2019 zijn klacht ingediend, en de Autoriteit Persoonsgegevens had de ontvangst bevestigd. De wet vereist dat de Autoriteit binnen drie maanden terugkoppeling geeft, maar dit was niet gebeurd. Eiser heeft op 12 september 2023 beroep ingesteld, meer dan drie jaar na zijn ingebrekestelling op 7 juli 2020. De rechtbank oordeelde dat het beroep onredelijk laat was ingediend, omdat eiser na de ingebrekestelling geen contact had onderhouden met de Autoriteit. Hierdoor kon eiser niet meer in het vertrouwen verkeren dat er alsnog een beslissing zou komen. De rechtbank verklaarde het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.