4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feiten 1, 2 en 3
Uit de
aangifte van [aangeefster ]van 8 april 2024 volgt, zakelijk weergegeven:
Ik ben op 8 april 2024 in Almere lichamelijk betast door een persoon die ik niet ken. Ik heb hier geen toestemming voor gegeven.
Ik was met mijn vriendin en wij liepen in de richting van de bushalte en toen kwam verdachte. Ik had helemaal niks door. Ik voelde dat er werd geknepen in mijn bil. Toen schrok ik heel erg. Ik draaide mij om en ik zag verdachte. Ik wist dat ik werd aangerand en het niet per ongeluk was.
Ik ben hem met mijn tas gaan slaan uit zelfverdediging en hij werd helemaal woedend. Ik zag dat hij iets uit zijn tas haalde en ik had het idee dat het een mes was. Ik zag dat hij steeds dicht bij mij kwam. Het mes was gericht naar mij toe. Hij deed zijn arm omhoog en vanuit daar dacht ik dat hij het mes naar mij toe wilde gooien. Ik raakte nog meer in paniek. Ik ben gaan wegrennen.
Uit de
aangifte van [aangever 1]van 8 april 2024 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 8 april 2024 was ik in Almere. Ik was hier met twee andere jongens en ik had zicht op de busbaan. Ik hoorde iemand schreeuwen en keek de kant op waar ik het geschreeuw vandaan hoorde en ik zag een man en twee vrouwen.
Ik hoorde de man tegen de vrouw met de hoofddoek schreeuwen. Hierna zag ik dat de vrouw met haar tas tegen de man aan sloeg. Ik hoorde dat de vrouw met de hoofddoek hem vroeg om afstand te houden en weg te gaan. Dit deed de man niet, hij liep juist meer richting haar, hierna zag ik dat hij een mes uit zijn tas haalde.
Hierna rende ik samen met [aangever 2] (de rechtbank begrijpt: [aangever 2] ) direct naar de man toe om de vrouw te helpen. Hierna zie ik dat de man met het mes achter de vrouw met de hoofddoek aanrent en richting haar een stekende beweging maakt. De man ging alleen achter de vrouw met de hoofddoek aan.
Tijdens het rennen achter de man met het mes aan zie ik dat [aangever 2] de man met het mes tegen zijn borst trapt. Ik zag dat de man met het mes viel en [aangever 2] , ik en nog iemand springen op de man. Wij houden de man op de grond en ik zie dat hij stekende bewegingen naar [aangever 2] en mij maakt. Ik denk dat hij meer dan 20 keer een stekende beweging naar [aangever 2] en mij heeft gemaakt.
Na afloop zie ik dat mijn rechterpink bloedt. Ik heb dit opgelopen tijdens het in bedwang houden van de man en het tegen houden van de stekende bewegingen die de man met het mes naar mij en [aangever 2] toemaakte. Ook zag ik dat ik twee gaten in mijn jas heb aan mijn rechterarm.
Uit de
aanvullende verklaring van [aangever 1]van 9 april 2024 volgt, zakelijk weergegeven:
De verdachte had [aangever 2] bijna in zijn gezicht gestoken. Hij stak 10 à 15 keer naar hem. Ik zag dat hij bij [aangever 2] richting het gezicht stak en toen deed ik mijn hand ervoor. Ik zag dat de man toen met het mes in de richting van mijn lichaam en armen stak en zwaaide.
Uit de
aangifte van [aangever 2]van 8 april 2024 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 8 april liep ik met een vriend [aangever 1] (de rechtbank begrijpt: [aangever 1] ) in Almere. Ik zag bij de busbaan een man bij twee meisjes staan. Ik zag dat de man een mes vasthield.
Ik rende samen met [aangever 1] naar de man. Ik zag dat de man een zwaaiende beweging maakte naar mij en [aangever 1] . Ik werd bijna in mijn gezicht geraakt. Ik kon de aanval net ontwijken door met mijn hoofd naar achteren te bewegen. Als ik dit niet had gedaan dan was ik zeker geraakt. Het enige wat ik wilde was dat het mes uit de hand van de man was. Ik zag dat [aangever 1] mij wilde helpen en ik zag dat hij ook werd geraakt door het mes. Daarna pakte ik de man vast en toen zag ik dat hij nog zeker vier keer richting mijn borst stak.
Ik ging mijzelf controleren en ik zag dat ik geraakt was in mijn kleding. Ik zag twee gaten in mijn jas en T-shirt zitten.
Een
proces-verbaal van bevindingenvan 9 april 2024, houdende fotografische opnamen van camerabeelden, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag links van verdachte twee vrouwen lopen. Ik zag dat verdachte zijn hand rijkte richting het achterwerk van de vrouw met de tas. Ik zag dat de vrouw met de tas daarop reageerde door om te kijken. Ik zag dat de vrouw een slaande beweging maakte met haar tas richting verdachte. Ik zag dat verdachte iets uit zijn jas pakte. Ik zag dat een voorwerp dat lijkt op een mes achter verdachte op de grond viel. Ik zag dat verdachte het voorwerp opraapte.
Ik zag dat verdachte met het voorwerp in zijn hand een zwaaiende beweging maakte richting een van de omstanders. Ik zag dat verdachte richting een andere omstander rende met het voorwerp in zijn hand. Ik zag dat verdachte met het voorwerp in zijn linkerhand de voetgangersoversteekplaats op rende. Ik zag dat verdachte bij een plantenbak gestopt werd door omstanders. Ik zag dat een schermutseling ontstond. Ik zag dat verdachte op de grond lag en aangehouden werd.
Een
proces-verbaal van bevindingenvan 10 april 2024, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag op de camerabeelden dat verdachte op een normaal tempo zijn passen maakte. Ik zag dat er vervolgens twee vrouwen in beeld komen lopen die eveneens in de richting van dezelfde oversteekplaats liepen. Ik zag dat verdachte in totaal drie keer zijn hoofd draaide en in de richting van de twee vrouwen keek. Ik zag dat verdachte hierbij eerst voor op de vrouwen uit liep maar dat zij hem inhaalde. Ik zag namelijk dat verdachte duidelijk zijn pas vertraagde.
Ik zag vervolgens dat de twee vrouwen de verdachte inhaalde. Ik zag dat hij op dat
moment de derde keer opzij keek. Op het moment dat de twee vrouwen de verdachte passeren zag ik dat verdachte direct zijn linkerhand van zijn jas naar opzij bewoog en in de richting van de achterkant van een de twee vrouwen bracht. Ik zag dat de vrouw direct boos werd en met grote bewegingen reageerde op verdachte.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen
Vaststelling van de feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Aangeefster liep met een vriendin richting een bushalte. Zij haalden daarbij verdachte in die daar ook liep. Aangeefster wordt door verdachte in haar bil geknepen en reageert direct boos door verdachte met haar tas te slaan. Een discussie tussen verdachte en aangeefster ontstaat. [aangever 1] en [aangever 2] zien dit en zien dat verdachte een mes pakt. Zijschieten aangeefster vervolgens te hulp. Aangeefster rent weg. Verdachte rent achter aangeefster aan en maakt daarbij een stekende beweging richting haar met zijn mes. [aangever 1] en [aangever 2] werken verdachte vervolgens naar de grond. Verdachte maakt op een korte afstand meerdere zwaai- en steekbewegingen richting het lichaam van [aangever 1] en richting het lichaam en hoofd van [aangever 2] . [aangever 1] wordt, door het afweren van het mes, geraakt aan zijn arm en rechterpink. [aangever 2] moet een zwaaiende en stekende beweging met het mes richting zijn gezicht ontwijken.
De poging tot zware mishandeling (feit 1)
De rechtbank overweegt dat verdachte, in een kort tijdbestek en op een korte afstand van [aangever 1] en [aangever 2] vele steekbewegingen heeft gemaakt. Grotendeels waren deze steekbewegingen richting [aangever 2] , maar ook heeft verdachte meermaals richting [aangever 1] dergelijke steekbewegingen gemaakt. Bovendien heeft verdachte met een mes zwaaibewegingen gemaakt waarbij hij [aangever 1] heeft geraakt en [aangever 2] bijna heeft geraakt.
Het is aan de snelle reactievermogens van [aangever 1] en [aangever 2] te danken dat erger letsel is voorkomen. Naar algemene ervaringsregels roept een dergelijk handelen de aanmerkelijke kans in het leven dat bij beide slachtoffers zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. Nu het algemene ervaringsregels betreffen, heeft eenieder – en dus ook verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans.
De rechtbank is daarom van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte blijkt dat hij de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [aangever 1] en [aangever 2] bewust heeft aanvaard.
De aanranding (feit 3)
Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster, een hem onbekende vrouw, onverhoeds in de bil heeft geknepen. Verdachte heeft de snelheid van zijn looppas op die van aangeefster aangepast en drie keer in haar richting gekeken, alvorens hij zijn hand naar haar bil heeft uitgereikt. De rechtbank ziet geen grond om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster en acht die geloofwaardig, ondanks dat het knijpen in haar bil niet op camerabeelden is te zien. De verontwaardigde reactie van aangeefster kort nadat de hand van verdachte zich achter haar bevindt, is veelzeggend. Ze draait zich direct om naar verdachte en slaat hem vervolgens uit zelfverdediging met haar tas. Dit duidt erop dat het onaannemelijk is dat verdachte slechts een papiertje achter haar heeft weggegooid, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard.
De rechtbank kwalificeert de door verdachte verrichte handelingen onder beschreven omstandigheden als ontuchtig. Verdachte heeft de handeling naar zijn uiterlijke verschijningsvorm met een seksuele intentie verricht, waardoor het in strijd is met de sociaal-ethische norm. Verdachte heeft immers in het openbaar plotseling geknepen in de bil van een voor hem totaal onbekende persoon.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft gepleegd, zoals hierna in rubriek 5 is omschreven.