ECLI:NL:RBMNE:2024:5161

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
1612228124
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling, bedreiging en feitelijke aanranding van de eerbaarheid

Op 28 augustus 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Irak in 1979, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, bedreiging en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak kwam aan het licht na een incident op 8 april 2024 in Almere, waarbij de verdachte een vrouw in haar bil kneep en vervolgens met een mes dreigde naar haar en twee omstanders. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 14 augustus 2024, waar de officier van justitie, mr. M. Kamper, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. L.D.H. Lesmeister en mr. R.M. Joppen, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen aan de omstanders en dat hij de vrouw heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft het in beslag genomen mes verbeurd verklaard. De benadeelde partij, de vrouw die door de verdachte is aangerand, heeft een schadevergoeding van €250,00 toegewezen gekregen voor immateriële schade, terwijl de vordering voor materiële schade is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/122281-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 augustus 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] (
Irak),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [plaats 1] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie] te [plaats 2] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.D.H. Lesmeister, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van hetgeen mr. R.M. Joppen, advocaat te Almere, namens de benadeelde partij [aangeefster ] naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1:
op 8 april 2024 te Almere heeft geprobeerd om aan [aangever 1] en/of [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:
op 8 april 2024 te Almere [aangever 1] , [aangever 2] , [aangeefster ] en/of een of meer omstanders heeft bedreigd;
feit 3:
op 8 april 2024 te Almere door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, [aangeefster ] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feiten 1, 2 en 3 [1]
Uit de
aangifte van [aangeefster ] [2] van 8 april 2024 volgt, zakelijk weergegeven:
Ik ben op 8 april 2024 in Almere lichamelijk betast door een persoon die ik niet ken. Ik heb hier geen toestemming voor gegeven.
Ik was met mijn vriendin en wij liepen in de richting van de bushalte en toen kwam verdachte. Ik had helemaal niks door. Ik voelde dat er werd geknepen in mijn bil. Toen schrok ik heel erg. Ik draaide mij om en ik zag verdachte. Ik wist dat ik werd aangerand en het niet per ongeluk was.
Ik ben hem met mijn tas gaan slaan uit zelfverdediging en hij werd helemaal woedend. Ik zag dat hij iets uit zijn tas haalde en ik had het idee dat het een mes was. Ik zag dat hij steeds dicht bij mij kwam. Het mes was gericht naar mij toe. Hij deed zijn arm omhoog en vanuit daar dacht ik dat hij het mes naar mij toe wilde gooien. Ik raakte nog meer in paniek. Ik ben gaan wegrennen.
Uit de
aangifte van [aangever 1] [3] van 8 april 2024 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 8 april 2024 was ik in Almere. Ik was hier met twee andere jongens en ik had zicht op de busbaan. Ik hoorde iemand schreeuwen en keek de kant op waar ik het geschreeuw vandaan hoorde en ik zag een man en twee vrouwen.
Ik hoorde de man tegen de vrouw met de hoofddoek schreeuwen. Hierna zag ik dat de vrouw met haar tas tegen de man aan sloeg. Ik hoorde dat de vrouw met de hoofddoek hem vroeg om afstand te houden en weg te gaan. Dit deed de man niet, hij liep juist meer richting haar, hierna zag ik dat hij een mes uit zijn tas haalde.
Hierna rende ik samen met [aangever 2] (de rechtbank begrijpt: [aangever 2] ) direct naar de man toe om de vrouw te helpen. Hierna zie ik dat de man met het mes achter de vrouw met de hoofddoek aanrent en richting haar een stekende beweging maakt. De man ging alleen achter de vrouw met de hoofddoek aan.
Tijdens het rennen achter de man met het mes aan zie ik dat [aangever 2] de man met het mes tegen zijn borst trapt. Ik zag dat de man met het mes viel en [aangever 2] , ik en nog iemand springen op de man. Wij houden de man op de grond en ik zie dat hij stekende bewegingen naar [aangever 2] en mij maakt. Ik denk dat hij meer dan 20 keer een stekende beweging naar [aangever 2] en mij heeft gemaakt.
Na afloop zie ik dat mijn rechterpink bloedt. Ik heb dit opgelopen tijdens het in bedwang houden van de man en het tegen houden van de stekende bewegingen die de man met het mes naar mij en [aangever 2] toemaakte. Ook zag ik dat ik twee gaten in mijn jas heb aan mijn rechterarm.
Uit de
aanvullende verklaring van [aangever 1] [4] van 9 april 2024 volgt, zakelijk weergegeven:
De verdachte had [aangever 2] bijna in zijn gezicht gestoken. Hij stak 10 à 15 keer naar hem. Ik zag dat hij bij [aangever 2] richting het gezicht stak en toen deed ik mijn hand ervoor. Ik zag dat de man toen met het mes in de richting van mijn lichaam en armen stak en zwaaide.
Uit de
aangifte van [aangever 2] [5] van 8 april 2024 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 8 april liep ik met een vriend [aangever 1] (de rechtbank begrijpt: [aangever 1] ) in Almere. Ik zag bij de busbaan een man bij twee meisjes staan. Ik zag dat de man een mes vasthield.
Ik rende samen met [aangever 1] naar de man. Ik zag dat de man een zwaaiende beweging maakte naar mij en [aangever 1] . Ik werd bijna in mijn gezicht geraakt. Ik kon de aanval net ontwijken door met mijn hoofd naar achteren te bewegen. Als ik dit niet had gedaan dan was ik zeker geraakt. Het enige wat ik wilde was dat het mes uit de hand van de man was. Ik zag dat [aangever 1] mij wilde helpen en ik zag dat hij ook werd geraakt door het mes. Daarna pakte ik de man vast en toen zag ik dat hij nog zeker vier keer richting mijn borst stak.
Ik ging mijzelf controleren en ik zag dat ik geraakt was in mijn kleding. Ik zag twee gaten in mijn jas en T-shirt zitten.
Een
proces-verbaal van bevindingen [6] van 9 april 2024, houdende fotografische opnamen van camerabeelden, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag links van verdachte twee vrouwen lopen. Ik zag dat verdachte zijn hand rijkte richting het achterwerk van de vrouw met de tas. Ik zag dat de vrouw met de tas daarop reageerde door om te kijken. Ik zag dat de vrouw een slaande beweging maakte met haar tas richting verdachte. Ik zag dat verdachte iets uit zijn jas pakte. Ik zag dat een voorwerp dat lijkt op een mes achter verdachte op de grond viel. Ik zag dat verdachte het voorwerp opraapte.
Ik zag dat verdachte met het voorwerp in zijn hand een zwaaiende beweging maakte richting een van de omstanders. Ik zag dat verdachte richting een andere omstander rende met het voorwerp in zijn hand. Ik zag dat verdachte met het voorwerp in zijn linkerhand de voetgangersoversteekplaats op rende. Ik zag dat verdachte bij een plantenbak gestopt werd door omstanders. Ik zag dat een schermutseling ontstond. Ik zag dat verdachte op de grond lag en aangehouden werd.
Een
proces-verbaal van bevindingen [7] van 10 april 2024, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag op de camerabeelden dat verdachte op een normaal tempo zijn passen maakte. Ik zag dat er vervolgens twee vrouwen in beeld komen lopen die eveneens in de richting van dezelfde oversteekplaats liepen. Ik zag dat verdachte in totaal drie keer zijn hoofd draaide en in de richting van de twee vrouwen keek. Ik zag dat verdachte hierbij eerst voor op de vrouwen uit liep maar dat zij hem inhaalde. Ik zag namelijk dat verdachte duidelijk zijn pas vertraagde.
Ik zag vervolgens dat de twee vrouwen de verdachte inhaalde. Ik zag dat hij op dat
moment de derde keer opzij keek. Op het moment dat de twee vrouwen de verdachte passeren zag ik dat verdachte direct zijn linkerhand van zijn jas naar opzij bewoog en in de richting van de achterkant van een de twee vrouwen bracht. Ik zag dat de vrouw direct boos werd en met grote bewegingen reageerde op verdachte.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen
Vaststelling van de feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Aangeefster liep met een vriendin richting een bushalte. Zij haalden daarbij verdachte in die daar ook liep. Aangeefster wordt door verdachte in haar bil geknepen en reageert direct boos door verdachte met haar tas te slaan. Een discussie tussen verdachte en aangeefster ontstaat. [aangever 1] en [aangever 2] zien dit en zien dat verdachte een mes pakt. Zijschieten aangeefster vervolgens te hulp. Aangeefster rent weg. Verdachte rent achter aangeefster aan en maakt daarbij een stekende beweging richting haar met zijn mes. [aangever 1] en [aangever 2] werken verdachte vervolgens naar de grond. Verdachte maakt op een korte afstand meerdere zwaai- en steekbewegingen richting het lichaam van [aangever 1] en richting het lichaam en hoofd van [aangever 2] . [aangever 1] wordt, door het afweren van het mes, geraakt aan zijn arm en rechterpink. [aangever 2] moet een zwaaiende en stekende beweging met het mes richting zijn gezicht ontwijken.
De poging tot zware mishandeling (feit 1)
De rechtbank overweegt dat verdachte, in een kort tijdbestek en op een korte afstand van [aangever 1] en [aangever 2] vele steekbewegingen heeft gemaakt. Grotendeels waren deze steekbewegingen richting [aangever 2] , maar ook heeft verdachte meermaals richting [aangever 1] dergelijke steekbewegingen gemaakt. Bovendien heeft verdachte met een mes zwaaibewegingen gemaakt waarbij hij [aangever 1] heeft geraakt en [aangever 2] bijna heeft geraakt.
Het is aan de snelle reactievermogens van [aangever 1] en [aangever 2] te danken dat erger letsel is voorkomen. Naar algemene ervaringsregels roept een dergelijk handelen de aanmerkelijke kans in het leven dat bij beide slachtoffers zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. Nu het algemene ervaringsregels betreffen, heeft eenieder – en dus ook verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans.
De rechtbank is daarom van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte blijkt dat hij de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [aangever 1] en [aangever 2] bewust heeft aanvaard.
De aanranding (feit 3)
Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster, een hem onbekende vrouw, onverhoeds in de bil heeft geknepen. Verdachte heeft de snelheid van zijn looppas op die van aangeefster aangepast en drie keer in haar richting gekeken, alvorens hij zijn hand naar haar bil heeft uitgereikt. De rechtbank ziet geen grond om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster en acht die geloofwaardig, ondanks dat het knijpen in haar bil niet op camerabeelden is te zien. De verontwaardigde reactie van aangeefster kort nadat de hand van verdachte zich achter haar bevindt, is veelzeggend. Ze draait zich direct om naar verdachte en slaat hem vervolgens uit zelfverdediging met haar tas. Dit duidt erop dat het onaannemelijk is dat verdachte slechts een papiertje achter haar heeft weggegooid, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard.
De rechtbank kwalificeert de door verdachte verrichte handelingen onder beschreven omstandigheden als ontuchtig. Verdachte heeft de handeling naar zijn uiterlijke verschijningsvorm met een seksuele intentie verricht, waardoor het in strijd is met de sociaal-ethische norm. Verdachte heeft immers in het openbaar plotseling geknepen in de bil van een voor hem totaal onbekende persoon.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft gepleegd, zoals hierna in rubriek 5 is omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 8 april 2024 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] en [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, heeft gestoken, en gesneden en uitgehaald in de richting van het gezicht en (boven)lichaam van die [aangever 2] en van het (boven)lichaam van die [aangever 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
op 8 april 2024 te Almere, [aangever 1] , en [aangever 2] en [aangeefster ] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door
- een mes, dreigend te tonen en daarmee rond te zwaaien en
- met voornoemd mes, te steken in de richting van die [aangeefster ] en te steken en te snijden in de richting van die [aangever 1] , en die [aangever 2] ;
feit 3:
op 8 april 2024 te Almere, door een andere feitelijkheid, [aangeefster ] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft verdachte die [aangeefster ] op onverhoedse wijze benaderd en zonder toestemming en tegen de wil van die [aangeefster ] onverhoeds met zijn, verdachtes, hand, de bil van die [aangeefster ] aangeraakt en geknepen in de bil van die [aangeefster ] .
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

6.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte waartegen hij zich heeft verdedigd. Verdachte voelde zich door meerdere personen achternagezeten en was bang. De gedragingen van verdachte moeten worden aangemerkt als verdedigingshandelingen ter bescherming van hemzelf.
6.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen geslaagd beroep kan worden gedaan op noodweer.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Een beroep op noodweer slaagt slechts indien aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bij de bewijsoverweging vastgestelde feiten en omstandigheden geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. De rechtbank constateert dat verdachte de agressor is geweest. Verdachte is achter aangeefster aan gerend met een mes. De rechtbank is van oordeel dat het optreden daarna van onder meer [aangever 1] en [aangever 2] – verdachte achterna rennen en naar de grond werken – geen wederrechtelijke aanranding was waartegen verdachte zich moest verdedigen. Het was immers verdachte die aangeefster aan het belagen was. Omdat geen sprake is geweest van een noodweersituatie wordt het beroep op noodweer ten aanzien van feiten 1 en 2 verworpen.
Er is derhalve geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
Feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
Feit 3:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht dat rekening wordt gehouden met de licht verstandelijke beperking van verdachte. Gelet op die beperking is het voor verdachte moeilijk te begrijpen wat hem wordt verweten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich overdag, op straat, schuldig gemaakt aan het knijpen in de bil van aangeefster. Wanneer aangeefster daar boos op reageert, pakt verdachte zijn mes en bedreigt aangeefster daarmee. Als omstanders, aangevers [aangever 1] en [aangever 2] , aangeefster te hulp schieten bedreigt verdachte hen ook met zijn mes en zwaait en steekt hij met zijn mes op korte afstand naar hen waarbij verdachte aangevers ook raakt.
Verdachte heeft allereerst inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en eer van aangeefster. Hij heeft aangeefster, zoals ook is gebleken uit haar slachtofferverklaring ter zitting, hiermee grote en blijvende angst aangejaagd.
Verdachte heeft ook een groot gevoel van onveiligheid gecreëerd bij vele omstanders en in het bijzonder aangevers [aangever 1] en [aangever 2] . Zij wilde alleen het mes van verdachte afpakken en het gevaar voor aangeefster stoppen. Verdachte heeft daarentegen zeer gevaarlijk om zich heen gezwaaid en gestoken met het mes. Het is uitsluitend te danken aan de snelle reactievermogens van de slachtoffers, dat geen sprake is van ernstiger letsel.
De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan. Verdachte heeft daarnaast ter zitting geen spijt of berouw getoond, maar het incident slechts betitelt als een misverstand.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennisgenomen van:
  • een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 19 juni 2024;
  • een rapportage van Jeugdbescherming & Reclassering van 26 juni 2024, opgesteld door L.S.M. Bijkerk, reclasseringswerker.
Justitiële documentatie
Verdachte is op 4 november 2021 onherroepelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier dagen wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee.
Rapportage Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering
De reclassering ziet geen mogelijkheden voor begeleiding en interventies om de t risico’s op recidive te verlagen. Verdachte lijkt niet te beschikken over probleembesef en daarnaast vormt de taalbarrière een dusdanig obstakel dat een hulpverleningstraject bemoeilijkt wordt.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de ernst van de bewezen verklaarde feiten, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie, alleen kan worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf van na te melden duur.
Verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten steeds ontkend. Zijn proceshouding en de taalbarrière maken dat de rechtbank slecht zicht heeft gekregen op de beweegredenen van verdachte , waardoor ook het recidiverisico minder goed beoordeeld kan worden. Gelet op het onverwachte karakter van het derde feit waarvoor niet direct een verklaring gegeven kan worden en gelet op het ontbreken van een behandelplan voor verdachte, vreest de rechtbank voor herhaling. Hoewel het communicatieprobleem door de taalbarrière met verdachte niet aan hem te wijten is, rekent de rechtbank verdachte wel aan dat hij zijn handelen heeft gebagatelliseerd en op geen moment tot de realisatie is gekomen dat hij pijn en leed heeft aangedaan bij de slachtoffers.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden passend en geboden is, met aftrek van de periode die door verdachte in voorarrest is doorgebracht.
De rechtbank ziet gelet op het advies van de reclassering geen aanleiding een deel van deze gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm aan verdachte op te leggen. De rechtbank kan geen rekening houden met de mogelijke licht verstandelijke beperking van verdachte. Nader onderzoek hierover is immers niet mogelijk gebleken door de taalbarrière en een gebrek aan probleembesef bij verdachte.
De rechtbank wijkt bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie nu zij uitgaat van een ander uitgangspunt gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.BESLAG

Blijkens een
‘Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen’van 24 mei 2024 is beslag gelegd op:
- 1 STK Mes (omschrijving: PL0900-2024109820-G3325637 broodmes).
9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen goed te onttrekken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten het mes, verbeurd verklaren. Met behulp van dit voorwerp is het onder 1 en 2 bewezenverklaarde begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

[aangeefster ] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert bij nadere vordering een bedrag van € 1.110,00. Dit bedrag bestaat uit € 110,00 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 en 3 ten laste gelegde feit. De materiële schade bestaat uit herstelkosten voor de telefoon van [aangeefster ] .
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat het toe te wijzen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente, en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat uit het dossier niet blijkt dat aangeefster is gevallen en dat daarbij haar telefoon is stukgegaan. Bovendien is de factuur die in het dossier zit van vier maanden na het incident. De vergoeding van materiële kosten dient daarom te worden afgewezen. Ten aanzien van de immateriële kosten heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de fysioklachten van de benadeelde partij al aanwezig waren voordat het tenlastegelegde plaatsvond. De immateriële kosten die zien op de fysioklachten, dienen daarom te worden afgewezen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank kan niet vaststellen dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde materiële schade heeft geleden. De verdediging heeft gemotiveerd betwist dat de schade een direct gevolg is geweest van het tenlastegelegde. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De immateriële schade
In het geval geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals hier aan de orde, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het BW slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend als de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank is van oordeel dat van dit laatste sprake is geweest. De aard en ernst van de normschending brengt in dit geval met zich dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dat aangeefster zich lange tijd zeer onveilig heeft gevoeld en door angst is belemmerd, zoals gesteld, is daarom aannemelijk.
De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen verklaarde feiten immateriële schade heeft geleden. Gelet op de motivering en onderbouwing van de immateriële schadepost en wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 250,00 billijk is.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij wat betreft het meer gevorderde afwijzen. Reden daarvoor is dat onvoldoende is onderbouwd dat de pijn aan de heup van benadeelde een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Aangeefster heeft gesteld dat zij is gevallen als gevolg van de achtervolging door verdachte, maar dat kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Daar komt bij dat uit de overgelegde stukken volgt dat de fysioklachten van de benadeelde partij al aanwezig waren voordat het tenlastegelegde plaatsvond.
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 250,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 april 2024 tot aan de dag van volledige betaling.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 250,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente, bij niet betaling aan te vullen met 5 dagen gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster ] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 57, 246, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2 en 3 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar.
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
7 (zeven) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
1 STK Mes (omschrijving: PL0900-2024109820-G3325637 broodmes).
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [aangeefster ] toe tot een bedrag van € 250,00 bestaande uit immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangeefster ] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 april 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [aangeefster ] wat betreft de materiële kosten niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van [aangeefster ] wat betreft het meer gevorderde bedrag aan immateriële schade af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster ] aan de Staat € 250,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 april 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 5 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mrs. B.F. Hammerle en S.M. van Meer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.L. Sterkenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 augustus 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 8 april 2024 te Almere, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] en/of [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden en/of uitgehaald in de richting van het gezicht en/of het (boven)lichaam van die [aangever 1] en/of [aangever 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
hij op of omstreeks 8 april 2024 te Almere, althans in Nederland, [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangeefster ] en/of een of meer omstanders heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (dreigend) te tonen en/of rond te zwaaien en/of
- met voornoemd mes, althans scherp en/of puntig voorwerp te steken en/of te snijden en/of te prikken in de richting van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangeefster ] en/of een of meer omstanders;
feit 3:
hij op of omstreeks 8 april 2024 te Almere, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [aangeefster ] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte die [aangeefster ] op onverhoedse wijze benaderd en/of zonder toestemming en tegen de wil van die [aangeefster ] (onverhoeds) met zijn, verdachtes, hand(en),
- de bil(len) van die [aangeefster ] aangeraakt en/of vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- geknepen in de bil(len) van die [aangeefster ] .

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 april 2024, genummerd PL0900-2024109945, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 129. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 8 tot en met 10.
3.Pagina’s 12 tot en met 14.
4.Pagina 17.
5.Pagina’s 24 en 25.
6.Pagina’s 56, 58, 59, 64 tot en met 68, 70 tot en met 73, 76, 78, 94 en 95.
7.Pagina 99.