ECLI:NL:RBMNE:2024:5159

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
16/296754-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte van zijn partner in Zeewolde met onduidelijke doodsoorzaak en affectieschade voor nabestaanden

Op 28 augustus 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op zijn partner op 21 november 2020 in Zeewolde. De verdachte heeft het slachtoffer, zijn toenmalige partner, in haar woning om het leven gebracht. De rechtbank kon de exacte doodsoorzaak niet vaststellen, maar concludeerde dat het slachtoffer als gevolg van de door verdachte gepleegde geweldshandelingen is overleden. De verdachte had de aangetekende brief van het slachtoffer ontvangen, waarin zij hem verzocht een schuld van bijna € 11.000,- te betalen en de samenlevingsovereenkomst te ontbinden. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, vooral gezien de bevindingen van de patholoog die meerdere letsels en een niet-natuurlijke dood vaststelde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht jaar op en wees de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe, waaronder affectieschade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de dood van het slachtoffer, hetzij door verwurging, hetzij door het duwen van de trap, en dat hij opzettelijk handelde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/296754-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 augustus 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1966 te [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 juli 2024 en 28 augustus 2024. Op laatstgenoemde datum is enkel het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officieren van justitie mr. A.L. Rinsma en M.R.A. van IJzendoorn (hierna gezamenlijk: de officier van justitie) en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.G. Wiebes, advocaat te Lelystad, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van hetgeen mr. T.G.J. Nevels namens de benadeelde partij [benadeelde 1] en van hetgeen mr. S. Vermeulen namens de benadeelde partij [benadeelde 2] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Feit 1, primair:op 21 november 2020 in Zeewolde opzettelijk [slachtoffer] heeft gedood;
Subsidiairten laste gelegd als zware mishandeling, terwijl dit de dood ten gevolge heeft gehad;
Meer subsidiairten laste gelegd als mishandeling, terwijl dit de dood ten gevolge heeft gehad;
Feit 2:op 21 november 2020 in Zeewolde heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft verzocht verdachte partieel vrij te spreken van het tweede gedachtestreepje, gelet op het feit dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte dergelijke handelingen heeft gepleegd en omdat die gedragingen niet kunnen hebben bijgedragen aan het intreden van de dood. Voorts heeft de officier van justitie verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 2 tenlastegelegde, omdat zij tot een bewezenverklaring van de voltooide doodslag komt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman, kort samengevat, aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte geweldshandelingen heeft gepleegd jegens het slachtoffer die hebben geleid tot haar dood. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer van de trap heeft geduwd, noch dat hij haar keel heeft dichtgeknepen. Voorts heeft de raadsman gesteld dat het (voorwaardelijk) opzet op de dood dan wel de zware mishandeling en mishandeling ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 primair [1]
Uit
een proces-verbaal van bevindingen [2] van verbalisant [verbalisant 1] van 22 november 2020, volgt:
Naar aanleiding van het incident van 21 november 2020 wat heeft plaatsgevonden op de [adres 2] te [plaats] is er een onderzoek ingesteld. Tijdens dit onderzoek zijn er onder andere een brief en een envelop in beslag genomen. Deze brief is in de envelop aangetekend verstuurd. Op de envelop staat als ontvanger geschreven:
Hr. [verdachte]
[adres 2]
[postcode] [plaats]
Rechtsboven op de envelop zit een sticker met de tekst: Aangetekende brief NL. Op deze sticker staat ook het Track and trace nummer [nummer] en de postcode [postcode] [huisnummer] . Met de hierboven genoemde informatie heb ik de internetsite https:// [internetsite] in combinatie met de postcode opgevraagd. Uit de opgevraagde gegevens is te zien dat de zending op 20 november 10:46 is ontvangen door PostNL en vervolgens bezorgd is op 21 november 13:24.
Uit
een proces-verbaal van bevindingen [3] van verbalisant [verbalisant 2] van 21 november 2020, volgt:
Ik hoorde de verdachte mij toestemming geven om in de zakken van zijn jas aan de kapstok in de gang zijn identificatiebewijs te pakken. Ik zag dat er drie jassen hingen en doorzocht de zakken. Ik zag dat er papieren zaten in de rechter binnenzak van de tweede jas. Ik zag dat het om een brief ging aan [verdachte] gericht en begreep dat deze brief de aanleiding was van de onenigheid.
Uit
een proces-verbaal van bevindingen met bijlage [4] van verbalisant [verbalisant 3] van 23 november 2020, volgt:
Op zaterdag 21 november 2020 is tijdens een doorzoeking op het adres [adres 2] te [plaats] , het adres van het slachtoffer en de verdachte, door collega [verbalisant 4] een brief aangetroffen in de woning en voor waarheidsvinding in beslag genomen. Deze brief zat in een jas, die hing aan de kapstok in de hal. In dit proces-verbaal vat ik de inhoud van de brief samen. Ik voeg een kopie van de gehele brief en de bijbehorende bijlages toe aan dit proces-verbaal. Ik lees het volgende:
De brief is opgemaakt in Zeewolde, op 20-11-2020. De brief is gericht aan [verdachte] . De brief is opgemaakt met en op advies van Notaris [naam] . De huishoudelijke kosten, vaste lasten maar ook vakanties en dansen worden voor 50% betaald door het slachtoffer en de andere 50% door de verdachte. De brief gaat inhoudelijk over kosten die het slachtoffer heeft gemaakt en het gedeelte dat de verdachte niet betaald heeft. Het volledige bedrag, €10.859,00 euro, is de schuld die de verdachte heeft bij het slachtoffer. Het genoemde bedrag moet binnen 30 dagen na dagtekening overgemaakt zijn naar het slachtoffer door de verdachte. Het slachtoffer zegt dat ze helaas deze stap moest nemen. Ondanks diverse mondelinge aanmaningen van het slachtoffer aan de verdachte, heeft de verdachte niets ingelost van zijn schuld. Daarnaast wil het slachtoffer per dagtekening eenzijdig het samenlevingscontract tussen haar en de verdachte ontbinden. Maar als de verdachte het bedrag op tijd overmaakt, toont hij zijn goede wil en wordt het ontbinden van het samenlevingscontract opgeschort om te bekijken of een gezamenlijke toekomst toch mogelijk is. De brief wordt ondertekend door [slachtoffer] , het slachtoffer. Bij de brief zit een bijlage van drie pagina's. In deze drie pagina's wordt het schuldbedrag gespecificeerd, waaronder de kosten van vakanties, danslessen, hypotheek en maandelijkse lasten.
Uit
een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname [adres 2] [5] van verbalisant [verbalisant 5] van 25 november 2020, volgt:
Op zondag 22 november 2020 vond er een doorzoeking ter inbeslagname plaats op de [adres 2] te [plaats] in het kader van het onderzoek Selby. Ik zag dat zich op de grootste slaapkamer een PC bevond van het merk HP. Ik zag dat de edge internetbrowser open stond en het webadres https:// [website] . Tevens zag ik dat de tijd op de machine overeenkwam met de werkelijke tijd.
Verder heb ik in de geschiedenis van de Edge Internetbrowser gekeken. Ik zag dat er op zaterdag 21 november tussen 13:39 en 13:41 op [website] diverse pagina’s waren bezocht, onder andere een pagina genaamd “sparen”.
Uit
een proces-verbaal van bevindingen [6] van verbalisant [verbalisant 6] van 26 november 2020, volgt:
Ik heb nader onderzoek ingesteld naar de veiliggestelde gegevens van de inbeslaggenomen telefoon Samsung Galaxy S8. De telefoon is van verdachte [verdachte] . Ik zag in de tijdslijn van 21 november 2020, dat er diverse keren contact is gemaakt met ‘ [website] ’ via de rabomobiel/app en wel op de volgende tijdstippen:
-
12:38:04 uur (daadwerkelijke tijd 13:38:04 uur);
-
13:32:23 uur (daadwerkelijke tijd 14:32:23 uur);
-
13:32:24 uur (daadwerkelijke tijd 14:32:24 uur).
In de tijdslijn is verder te zien dat er met het toestel om 13:33:29 uur (daadwerkelijke tijd 14:33:29 uur). [De rechtbank begrijpt: 112 is gebeld]. Tussen het benaderen van de bankieren app en het uitbellen naar 112 blijkt volgens de gegevens amper een minuut te zitten.
Uit
de verklaring van getuige [getuige 1] [7] van 22 november 2020, volgt:
V: Kan je zeggen wat je hebt meegekregen en hebt gehoord?
A: Wij waren gisteren beiden thuis. Ik zat op de vide achter mijn computer. Mijn vriendin was beneden in de woonkamer. Om 13.42 uur sloot ik mijn computer af en ging naar de wc. Ik weet dit tijdstip zo precies, omdat ik dat kan terugzien op mijn computer. De geluiden die ik had gehoord was gerommel alsof er meubels omvielen. Ook hoorde ik geluid alsof er deuren keihard werden dichtgedaan/geslagen. Daarna was het verder stil zoals normaal. Wij hebben beneden in de woonkamer gezeten tot er bijna een uur later politie bij de woning van [slachtoffer] en [verdachte] aankwam.
Uit
de verklaring van getuige [getuige 2] [8] van 18 december 2020, volgt:
0: Dan komen wij op dag van 21 november 2020
V: Wat deed u die dag?
A: Rond 20 voor 2 zei mijn man dat hij bijna klaar was en ging afsluiten. Dat het deze tijd was hebben wij gezien achteraf op de computer log. Mijn man sloot de computer af en ging naar de wc. Hierdoor kon ik niet direct met hem praten. Hij was dus een paar minuten weg. In deze paar minuten gebeurde er iets opmerkelijks. In deze minuten hoorde ik onwijs veel kabaal. Toen mijn man beneden kwam vroeg ik of hij dit kabaal had gemaakt. Mijn man zei dat hij het ook hoorde maar dat hij het niet was. Het kabaal was anders van geluid wat ik normaal hoorde. Het geluid was ook alleen deze minuten en daarna was het weer stil. Er zat dus een redelijke tijd tussen. Ik hoorde toen weer veel kabaal maar dan op straat. Het geluid wat ik gehoord had was echt speciaal, anders dan anders. Omdat het geluid zo heftig was maakte ik me wel zorgen, maar ik hoorde verder geen geschreeuw ofzo dus ik dacht dat het wel goed zal zijn.
V: Hoeveel tijd zat ertussen?
A: bijna een uur.
V: Kunt u het geluid omschrijven?
A: Het leek alsof er iets ontzettends groots of zwaars om viel. Ook leek het alsof er met deuren of ramen dicht gegooid werden ofzo. Het was echt onwijs veel geluid
V: Hoelang duurde het geluid ongeveer?​​​​​​​
A: ik heb het niet zitten timen maar het was hooguit 2/3 minuten.
V: Was het aaneengesloten geluid?
A: Ja.
V: Zijn er momenten geweest in die 2/3 minuten dat het stil is geweest?
A: Nou het waren allemaal bonken en klappen achter elkaar door.​​​​​​​
V: Van welke kant kwam het geluid?
A: Het kwam echt overduidelijk van de kant van [slachtoffer] en [verdachte] .
V: Hoort u vaker dit soort geluiden van de buren?
A: Nee, het was echt anders
V: Waren er veel omgevingsgeluiden?
A: Nee geen opmerkelijke geluiden het was eigenlijk een hele stille dag. Toen de herrie van de buren ongeveer 2 minuten. Daarna was het ongeveer een uur weer stil. Daarna kwam de herrie van de ambulance en hulpverleners.
Uit
een proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde 2] [9] van 21 november 2020, volgt:
Toen ik gisteren bij mijn moeder kwam vertelde zij mij dat hij [de rechtbank begrijpt: verdachte] vandaag, 21 november 2020, tussen 12:15 en 14:45 uur een aangetekende brief zou ontvangen. Zij vertelde mij dat hij nog een bedrag moest betalen van 10.859 euro. In de aangetekende brief gaf zij aan dat hij dit moest gaan betalen. Gelijk was dit bericht bedoeld om het samenlevingscontract te gaan beëindigen. Ook vertelde zij dat ze veel voorzorgmaatregelen had genomen. Zo vertelde ze mij dat ze de auto al op een andere plaats had staan om te laten lijken dat ik de auto mee zou hebben. Ook vertelde zij dat zij alles klaar had om zo weg te gaan, mocht hij boos worden. En zou ze organiseren dat hij de brief zou ontvangen als zij in de tuin aan het werk zou zijn. Ze wist niet waartoe hij in staat zou zijn. Ook vertelde zij mij dat zij gisteravond de huissleutel van zijn sleutelbos zou halen. Ik heb met mijn moeder besproken dat ik stand-by zou staan, mocht er iets gebeuren. Ook [benadeelde 1] zou dat staan.
Uit
een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] [10] van 21 november 2020, volgt:
Haar vriend [verdachte] , met wie zij een samenlevingscontract heeft, zou schulden bij haar hebben. Volgens mij had ze gezegd dat dat om 12.000 euro ging. [slachtoffer] wilde dat geld van hem terug hebben en had hem een aangetekende brief gestuurd waarin zij hem officieel aansprakelijk stelde voor dat geld. Ze vertelde dat ze van plan was om die brief naar hem te sturen. We hebben toen zelfs besproken hoe ze het zou aanpakken. Ze was namelijk bang want ze wist niet hoe hij zou gaan reageren. Ze vertelde toen dat ze ervoor zou zorgen dat ze de knip van de deur zou houden om eventueel te vluchten en vroeg ons om als back-up te helpen mocht dat nodig zijn. Ze zou dan met ons contact opnemen als er iets zou zijn.
Uit
een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] [11] van 1 december 2020, volgt:
V: Wij hebben de telefoon van [slachtoffer] , daarin staat dat u de dag voor het overlijden met [slachtoffer] telefonisch een gesprek heeft gehad van 35 minuten, waar ging dit gesprek over?
A: Ze vertelde over een aangetekende brief die op zaterdag aan zou komen van de notaris, omdat hij min of meer schulden bij haar had gemaakt. Als ze om het geld vroeg bleef hij er een beetje omheen draaien. Ze vertelde dat ze het nu helemaal beu was omdat het bedrag zo erg opliep en dat ze toch altijd ruzie hadden dus dat ze de relatie wilde beëindigen via de notaris. Ze moest van de notaris ook zeggen dat hij maar 3 maanden de tijd had om te betalen en het huis te verlaten. Ze vertelde dat haar dochter de brief had gelezen. Toen zei ze wel een paar keer dat ze echt bang was. Ik vroeg haar nog waarvoor ze dan bang was, of ze bang was dat hij gewelddadig zou worden ofzo. Toen zei ze dat ze het dus echt niet wist, niet wist hoe hij zou reageren, dat was hetgeen wat haar juist bang maakte. Ze vertelde ook dat ze bang voor de kunst die ze in huis had, de had foto's gemaakt van alle spullen, zodat ze dan altijd aan de verzekering kon laten zien hoe het was, ze was bang dat hij alles kapot ging gooien. Uit voorzorg had ze haar auto een paar straten verderop gezet omdat ze bang was dat hij dat ging bekrassen ofzo en ze zou tegen hem zeggen dat haar dochter de auto had. Ze heeft niet aangegeven dat ze verwachtte dat hij gewelddadig zou worden. Maar omdat ze echt niet wist hoe hij zou reageren was ze heel erg bang.
Uit
een proces-verbaal van bevindingen met bijlage [12] van verbalisant [verbalisant 7] van 15 december 2020, volgt:
Op dinsdag 15 december 2020 stelde ik een onderzoek in naar de telefoon van het slachtoffer, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1957. Ik stelde een onderzoek in naar de gemaakte foto's op haar telefoon. Het is mij bekend dat door een getuige is verklaard dat het slachtoffer, de dag voor haar overlijden, diverse foto's met haar telefoon heeft gemaakt uit voorzorg voor wat zou komen. In de telefoon trof ik verschillende foto's in haar telefoon aan. Ik zag dat de foto’s zijn gemaakt op vrijdag 20 november 2020. Omdat ik gedurende het onderzoek, in de woning ben geweest, kan ik met zekerheid zeggen dat de foto's in de woning zijn gemaakt. De foto’s worden als bijlage bijgevoegd.
Uit
een proces-verbaal van bevindingen [13] van verbalisant [verbalisant 8] van 24 november 2020, volgt:
Op zaterdag 21 november 2020 om 14.37 uur, kreeg ik via de app ' [whatsappnaam] ' een reanimatiemelding voor het adres: [adres 2] , [postcode] , te [plaats] . Ik pakte direct mijn sleutels en stapte in mijn auto. Op bovenstaande dag en datum, omstreeks 14.40 uur, arriveerde ik op het opgegeven adres. In de gang aangekomen zag ik dat er een vrouw werd gereanimeerd door een vrouw. Ik zag dat het gelaat van de vrouw grijs, blauw van kleur was. Op bovenstaande dag en datum, omstreeks 15.07 uur, hoorde ik, één van de ambulancemedewerkers zeggen dat ze ging stoppen met reanimeren en dat de vrouw overleden was.
Uit het
schouwverslag van 21 november 2020, opgemaakt door M. Hosseinnia, forensisch arts, volgt:
Cliënt: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Geboren op [geboortedatum 2] -1957 te [geboorteplaats 2]
Overledene is gereanimeerd onder de trap in haar woning zonder succes, (…) bij schouw werd verschillende verwondingen, onderhuids bloedingen en letsels geconstateerd, het hoofdletsel kan een verklaring zijn van haar dood.
Conclusie
Niet-natuurlijke dood.
Uit het
forensisch pathologisch onderzoeksrapport naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden van 4 juni 2021 [14] , opgemaakt door arts en forensisch patholoog drs. B.G.H. Latten, volgt:
Overledene
Naam: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum 2] 1957
Geboorteplaats: [geboorteplaats 2]
Resultaten
6. Rondom op het hoofd, zowel links als rechts, en zowel op het behaarde hoofd als in het gelaat, waren er talrijke deels samenvloeiende onderhuidse bloeduitstortingen, soms met beperkte oppervlakkige huidbeschadiging. Er waren enkele stipvormige bloeduitstortingen in de lip en het wangslijmvlies.(…)
7. Er waren geen breuken van de schedel. Er was geen bloeduitstorting onder het harde hersenvlies. Links en rechts zijwaarts was er beperkte bloeduitstorting onder het spinnenwebvlies (subarachnoïdaal). Bij het neuropathologisch onderzoek (bijlage 3) waren er discrete traumatische beschadigingen, met enige bloeding onder het spinnenwebvlies.(…)
8. Juist onder de rechterkaakrand waren er twee onderhuidse bloeduitstortingen. Laag in de hals, doorlopend op het borstbeen, was er onscherp begrensde onderhuidse bloeduitstorting, met hierin oppervlakkige huidbeschadiging.
9. Er waren talrijke bloeduitstortingen in de halsspieren links en rechts. Ook middenvoor, o.a. beiderzijds bij het tongbeen waren er meerdere bloeduitstortingen. Er was een breuk van het tongbeen links.(…)
11. Er was een dwarse breuk van de 6e halswervel (C6), met omgevende bloeduitstorting. Bij neuropathologisch onderzoek was ter plekke bloeding op het harde hersenvlies (epiduraal) en in het ruggenmerg, hetgeen zou kunnen wijzen op een traumatische beschadiging.
12. Op de rechterborst was een scherp begrensde onderhuidse bloeduitstorting. Er was bloeduitstorting rondom de 7e t/m de 9e rib rechts achterwaarts. Ter plaatse van het uitsteeksel van de 2e borstwervel en ter plaatse van de schouders was er bloeduitstorting in de spieren van de rug. Er was bloeduitstorting rondom het ruggenmerg ter hoogte van de borstwervels.
13. Verspreid op het lichaam, met name op de armen en handen, waren er onderhuidse bloeduitstortingen.
14. Op de rechterhand, maar met name op de linkerhand was er huidafschaving met bloeduitstorting.
15. Bij letseldateringsonderzoek (bijlage 4) paste het letsel op de strekzijde van de rechterpols bij een enkele dagen oud letsel. Het letsel op het achterhoofd, voorhoofd en de rechterkaakrand paste bij minimaal meerdere tientallen minuten oud letsel. Het letsels op de rechterwang en de buigzijde van de linkerpols paste bij een meerdere tot tientallen minuten oud letsel.
Interpretatie van resultaten
Ten aanzien van de doodsoorzaak wordt het volgende opgemerkt:
Er waren uitwendig en inwendig in de hals (sub 9) meerdere letsels. Deze zijn bij leven ontstaan en kunnen worden verklaard door een stomp botsende (stoten vallen) en/of (samen)drukkende krachtsinwerking (verwurgen, met de handen of een structuur) op de hals. Doorgaans treedt bij een overlijden door verwurging stuwing in het hoofd-halsgebied op. Dergelijke stuwing werd bij sectie niet op overtuigende wijze aangetroffen (sub 10). De afwezigheid van deze hiervan maakt een overlijden door verwurging minder waarschijnlijk, maar sluit het niet uit. De bloeduitstortingen rechts op de kaaklijn (sub 8), en met name de bloeduitstortingen inwendig hoog in de hals en de breuk van het tongbeen, passen echter beter bij een samendrukkende krachtsinwerking dan een stomp-botsende krachtsinwerking. Een aanhoudende samendrukkende krachtsinwerking op de hals kan middels het belemmeren van de zuurstofvoorziening van de hersenen een oorzaak van, of bijdrage aan het overlijden hebben geleverd.
Er was een dwarse breuk van de 6e halswervel (sub 11). Deze is bij leven ontstaan door een stomp-botsende krachtsinwerking (eventueel indirect, via overstrekken). Bij neuropathologisch onderzoek was er rondom en in het ruggenmerg bloeduitstorting, hetgeen kan leiden tot opstijgen van vocht (oedeem), met als gevolg uitval van centra in de hersenstam die vitale lichaamsfuncties (ademhaling, hartslag) aansturen, hetgeen theoretisch het overlijden zou kunnen verklaren. Dit is middels sectie of neuropathologisch onderzoek echter niet aan te tonen of uit te sluiten.
De letsels op de romp (sub 12) zijn bij leven ontstaan door een stomp-botsende, mogelijk deels samendrukkende krachtsinwerking. Indien hierbij geen ribbreuken zijn ontstaan (en alle vastgestelde ribbreuken dus het gevolg zijn van medisch handelen) hebben deze letsels geen rol van betekenis gespeeld bij het intreden van de dood. Indien er echter voorafgaand aan het medisch handelen reeds ribbreuken zijn ontstaan, kan dit hebben geleid tot belemmering van de ademhaling, hetgeen via het veroorzaken van zuurstoftekort een bijdrage kan hebben geleverd aan het overlijden.
Er waren talrijke letsels op (sub 6) en in (sub 7) het hoofd. Deze letsels worden alle verklaard door bij leven opgetreden, meervoudig stomp-botsend geweld op het hoofd, zoals stoten, vallen of geslagen worden. Een simpele val, met slechts één of enkele impacts, kan het letselbeeld niet goed verklaren. Op basis van het neuropathologisch onderzoek van de hersenen kan dit het overlijden niet verklaren.
De overige letsels op het lichaam (sub 13) zijn bij leven ontstaan door een (geringe) stomp botsende krachtsinwerking. Met name het letsel aan de binnenzijde van de linker bovenarm en de letsels rond de polsen kunnen ook worden verklaard door stevig beetpakken. De letsels op de vingers (sub 14) zijn het gevolg van een schavende/schurende krachtsinwerking. De letsels sub 13 en 14 waren alle gering en hebben geen rol van betekenis gespeeld bij het intreden van de dood.
De meeste onderzochte letsels pasten bij letseldateringsonderzoek (sub 15) bij een ontstaan van enkele tot meerdere tientallen minuten vóór het overlijden. Deze resultaten moeten met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd aangezien er tevens medische handelingen hebben plaatsgevonden. Volgens de aangeleverde informatie zou er circa 50 minuten hebben gezeten tussen de door de buren vastgestelde harde klap en het inschakelen van de hulpdiensten, hetgeen bovenstaand tijdsverloop zou kunnen verklaren.
Er waren geen ziekelijke afwijkingen die het overlijden kunnen verklaren, of die hiervoor van betekenis kunnen zijn geweest. Er was geen toxicologische oorzaak van of bijdrage aan het overlijden.
Conclusie
Bij [slachtoffer] , kan het intreden van de dood worden verklaard door:
- Een (samen)drukkende krachtsinwerking op de hals (verwurgen);
- Uitval van vitale lichaamsfuncties door een breuk van de 6e halswervel, ten gevolge van en stomp-botsende krachtsinwerking of overstrekken, zoals bij een val
- Stomp-botsend en/of samendrukkende krachtsinwerking op de romp, zoals door vallen, slaan of samendrukken van de romp
Een simpele val, met slechts één of enkele impacts, kan het letselbeeld niet goed verklaren.
Uit
een aanvullend bericht van het Nederlands Forensisch Instituutvan 2 september 2022 [15] , opgemaakt door arts en forensisch patholoog drs. B.G.H. Latten, volgt:
Evaluatie
De hypotheses waren als volgt:
Hl: Het slachtoffer is overleden als gevolg van een geweldsdelict (worsteling, verwurging) (misdrijf)
H2: Het slachtoffer is overleden als gevolg van een val van de trap. (ongeval)
1. Een (samen)drukkende krachtsinwerkinq op de hals (verwurgen):
Bij forensisch pathologisch onderzoek waren er meerdere uit- en inwendige letsels in de hals, waaronder een breuk van het tongbeen. Het tongbeen is een hoefijzervormig bot gelegen onder de tong. Vanwege de ligging is het optreden van breuken relatief zeldzaam en komen deze met name voor bij een (samen)drukkende krachtsinwerking, zoals verwurgen. De hoorntjes van het strottenhoofd kunnen hierbij eveneens breken, maar aangezien deze bij het
slachtoffer soepel waren geeft dit enige bescherming daartegen. Indien deze (samen)drukkende krachtsinwerking lang genoeg aanhoudt kan dit leiden tot zuurstoftekort en het uiteindelijk overlijden. Een gebroken tongbeen past derhalve bij een gevolg van een (samen)drukkende krachtinwerking, maar is op zichzelf geen oorzaak voor het overlijden. Met andere woorden het is mogelijk dat er op een gegeven moment (voor of na een potentiële val) een (samen)drukkende krachtsinwerking heeft plaatsgevonden, zonder dat dit heeft
geleid tot het overlijden. Uit de verklaringen van de verdachte komt naar voren dat hij met zijn voeten tegen haar hoofd/hals tot stilstand kwam. Hierbij is er sprake van een bredere
stomp botsende krachtsinwerking, waarbij indien letsel optreedt dit eerder wordt verwacht aan het schildkraakbeen dan het tongbeen.
Het aantreffen van de bevindingen is veel waarschijnlijker onder een hypothese
van toegebracht letsel dan onder een hypothese van een val van de trap.
2. Uitval van vitale lichaamsfuncties door een breuk van de 6e halswervel, ten gevolge van een stomp-botsende krachtsinwerkinq of overstrekken, zoals bij een val
Er was een dwarse breuk van de 6e halswervel met omgevende bloeduitstorting. Bij neuropathologisch onderzoek was er rondom en in het ruggenmerg bloeduitstorting, hetgeen kan leiden tot opstijgen van vocht (oedeem), met als gevolg uitval van centra in de hersenstam die vitale lichaamsfuncties (ademhaling, hartslag) aansturen. Of dit heeft geleid tot het overlijden, kan niet worden aangetoond middels forensisch pathologisch (of ander) onderzoek. Dit letsel is ontstaan door stomp botsende krachtsinwerking, minstens deels hevig
en/of via overstrekking, zoals een val uit enige hoogte of slaan met een voorwerp. Uit de verklaringen van de verdachte komt naar voren dat het slachtoffer vanuit staande positie bovenaan de trap, steil achterover is gevallen in het luchtledige.
Het aantreffen van de bevindingen is waarschijnlijker onder een hypothese van een val van de trap dan onder een hypothese van toegebracht letsel.
3. Stomp-botsend en/of samendrukkende krachtsinwerkinq op de romp, zoals door vallen, slaan of samendrukken van de romp
Er waren breuken van het borstbeen en de ribben beiderzijds. Er was bloeduitstorting rondom de 7e t/m de 9e rib rechts achterwaarts, het ruggenmerg ter hoogte van de borstwervels op de rechterborst, ter plaatse van het uitsteeksel van de 2e borstwervel en in de rugspieren ter plaatse van de schouders. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door een stomp-botsende, mogelijk deels (samen)drukkende krachtsinwerking. Indien er lang genoeg een
(samen)drukkende krachtsinwerking wordt uitgeoefend op de romp kan dit leiden tot belemmering van de ademhalingsbewegingen, zuurstoftekort en het overlijden. Een deel van bovenstaande letsels kan passen bij een gevolg van een (samen)drukkende krachtinwerking, maar zijn op zichzelf geen oorzaak voor het overlijden. Met andere woorden het is mogelijk dat er op een gegeven moment (voor of na een potentiële val) een (samen)drukkende krachtsinwerking heeft plaatsgevonden, zonder dat dit heeft geleid tot het overlijden. Uit de verklaringen van de verdachte komt naar voren dat het slachtoffer vanuit staande positie bovenaan de trap, steil achterover is gevallen in het luchtledige. Hierbij zou ze niet hebben gerold of langs de muur of trap hebben gegleden. Hierbij wordt met name een (mogelijk breedvlakkige) stomp botsende krachtsinwerking aan de rug verwacht, zoals kan passen bij de bloeduitstortingen rondom de 7e t/m 9e rib achterwaarts, alsook ter plaatse van het uitsteeksel van de 2e borstwervel en ter plaatse van de rechterschouder. De ribbreuken bevinden zich echter aan de voorkant van het lichaam en passen derhalve beter bij reanimatiehandelingen (zoals borstcompressies) of een directe stomp botsende of (samen)drukkende krachtsinwerking aan de voorkant van het lichaam.
Conclusie
Ondergetekende ontving onderstaande hypotheses:
H1: Het slachtoffer is overleden als gevolg van een geweldsdelict (worsteling, verwurging) (misdrijf)
H2: Het slachtoffer is overleden als gevolg van een val van de trap. (ongeval)
De hypothesen hebben betrekking op de doodsoorzaak. Bij het forensisch pathologisch onderzoek waren er meerdere bevindingen (letsels) die uiteindelijk hebben geleid tot drie potentiële doodsoorzaken. In deze rapportage werden de letsels passende bij de drie potentiële doodsoorzaken separaat geëvalueerd om tot de volgende conclusie te komen ten aanzien van de hypothesen:
Het aantreffen van de bevindingen is ongeveer even waarschijnlijk onder beide hypothesen.
Ten aanzien van de letsels wordt het volgende overwogen:
1) Een simpele val met slechts een of enkele impacts (zoals de verklaring van de verdachte), in combinatie met de reanimatiehandelingen, kan het totale letselbeeld niet volledig verklaren. In het bijzonder is het aantreffen van de letsels in de hals veel waarschijnlijker onder een hypothese van toegebracht letsel dan onder een hypothese van een val van de trap.
2) Op basis van de bevindingen van het forensisch pathologisch onderzoek kan geen onderscheid worden gemaakt tussen een val of een duw van een trap.
Uit
een proces-verbaal forensisch onderzoek persoon [16] van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] van 4 december 2020 volgt:
Op zaterdag 21 november 2020 om 17:00 uur kwamen wij, naar aanleiding van een
doodslag/moord, voor een forensisch onderzoek aan op Cellencomplex [locatie] te [verblijfplaats] .
Betrokkene
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum 1] 1966
Wij zagen op het hoofd, in het gezicht en in de hals van de verdachte geen zichtbare
letsels (foto 3 t/m 5).
Verdachte heeft
ter terechtzitting van 24 juli 2024, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Ik was op 21 november 2020 in de woning aan de [adres 2] in [plaats] aanwezig. Ik heb die dag de aangetekende brief in ontvangst genomen. Ik heb de brief uit de envelop gehaald, en toen zag ik een geldbedrag en de naam van de notaris staan. Toen ik het geldbedrag zag staan dacht ik: ‘daar begint het gezeur weer’. Ik was teleurgesteld dat het weer over geld ging. We stonden boven op de overloop bij de trap te discussiëren. Zij stond achterwaarts op de trap, met haar gezicht naar mij toe en met haar rug naar de trap. Ik stond tegenover haar.
Bewijsoverwegingen feit 1 primair
Vaststelling van de feiten
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden uit, die ook niet ter discussie hebben gestaan.
Tijdlijn
Op 21 november 2020 is verdachte samen met het slachtoffer in de woning aan de [adres 2] in [plaats] aanwezig. Er zijn die dag geen andere personen in de woning aanwezig. Om 13:24 uur wordt er door een postbezorger een aangetekende brief bezorgd. Deze brief wordt in ontvangst genomen door verdachte. De brief is afkomstig van het slachtoffer. In deze brief verzoekt het slachtoffer verdachte om een geldbedrag van € 10.859,00 aan haar te betalen. Dit geldbedrag zou verdachte haar schuldig zijn. Daarnaast geeft het slachtoffer in deze brief aan dat zij de samenlevingsovereenkomst met verdachte wenst te ontbinden. Verdachte haalt de brief uit de envelop en ziet het geldbedrag staan, en de naam van de notaris. Hij gaat vervolgens naar de slaapkamer op de eerste etage van de woning waar de computer staat, om wat bankzaken te regelen. Het slachtoffer komt op een bepaald moment ook naar boven en vraagt verdachte naar de brief. Uit het onderzoek aan de computer en de telefoon van verdachte volgt dat hij om 13:38 uur inlogt op de [whatsapp] app op zijn telefoon, en dat hij tussen 13:39 en 13:41 uur is ingelogd in de [website] omgeving op zijn computer. Slechts één minuut hierna, namelijk om 13:42 uur, horen de directe buren van verdachte en het slachtoffer, getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , gedurende twee à drie minuten enorm veel geluid. Zij beschrijven het geluid alsof er iets ontzettends groots of zwaars omvalt, en het dichtgooien van deuren en ramen. Dit geluid komt, volgens hen, van de woning van verdachte en het slachtoffer vandaan. Hierna is het bijna een uur stil. Eveneens volgt uit onderzoek aan de telefoon en computer van verdachte dat hij om 14:32 uur opnieuw tweemaal op zijn [whatsapp] app op zijn telefoon zit. Even later, om 14:33 uur, doet verdachte een 112-melding. Om 14:37 uur komt er ook een melding binnen bij [whatsappnaam] , waarna niet veel later de eerste burgerhulpverleners ter plaatse komen en starten met de reanimatie van het slachtoffer. Hierna arriveren ook twee ambulances. Om 15:07 uur wordt de reanimatie gestaakt en is het slachtoffer overleden.
Het overlijden van het slachtoffer
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het slachtoffer is overleden.
Nadat de reanimatie van het slachtoffer tevergeefs blijkt en deze wordt gestaakt, komt de schouwarts ter plaatse. De schouwarts neemt verschillende verwondingen, onderhuidse bloedingen en letsels waar bij het slachtoffer. Gelet op die bevindingen concludeert de schouwarts dat sprake is van een niet-natuurlijk overlijden. De sectie op het lichaam van het slachtoffer die vervolgens heeft plaatsgevonden, leidt tot de volgende bevindingen en conclusies van de patholoog.
Bevindingen en conclusies van de patholoog
In de hals zijn uitwendig en inwendig meerdere letsels geconstateerd. Er is sprake van talrijke bloeduitstortingen in de halsspieren, zowel links als rechts, en er is een breuk van het tongbeen (links) geconstateerd. Deze letsels zijn bij leven ontstaan en kunnen worden verklaard door een stomp-botsende (stoten/vallen) en/of samendrukkende krachtsinwerking (verwurgen, met de handen of een structuur) op de hals. De bloeduitstortingen rechts op de kaaklijn en met name de bloeduitstortingen inwendig hoog in de hals en de breuk van het tongbeen (links), passen echter beter bij een samendrukkende krachtinwerking dan een stomp-botsende krachtsinwerking. Een aanhoudende samendrukkende krachtsinwerking op de hals kan middels het belemmeren van de zuurstofvoorziening van de hersenen een oorzaak van, of bijdrage aan het overlijden hebben geleverd. Er is ook sprake van een dwarse breuk van de zesde halswervel. Ook deze is bij leven ontstaan. De dwarse breuk is het gevolg van een stomp-botsende krachtsinwerking. Bij neuropathologisch onderzoek is er rondom en in het ruggenmerg een bloeduitstorting geconstateerd. Deze bloeduitstorting kan leiden tot het opstijgen van vocht (oedeem), met als gevolg uitval van centra in de hersenstam die vitale lichaamsfuncties (ademhaling, hartslag) aansturen, hetgeen theoretisch het overlijden zou kunnen verklaren. Bij het slachtoffer zijn voorts letsels op de romp geconstateerd. Er waren breuken van het borstbeen en de ribben beiderzijds. Ook waren er bloeduitstortingen op de rechterborst, rondom de 7e tot en met de 9e rib, ter hoogte van het uitsteeksel van de 2e borstwervel, rondom het ruggenmerg ter hoogte van de borstwervels en ter plaatse van de schouders. Deze zijn bij leven ontstaan door een stomp-botsende, mogelijk deels samendrukkende krachtsinwerking. Als hierbij geen ribbreuken zijn ontstaan (en alle vastgestelde ribbreuken dus het gevolg zijn van medisch handelen), hebben deze letsels geen rol van betekenis gespeeld bij het intreden van de dood. Indien er echter voorafgaand aan het medisch handelen reeds ribbreuken zijn ontstaan, kan dit hebben geleid tot belemmering van de ademhaling, hetgeen via het veroorzaken van zuurstoftekort een bijdrage kan hebben geleverd aan het overlijden. Ook op het hoofd van het slachtoffer zijn talrijke letsels aangetroffen. Deze letsels worden allen verklaard door bij leven opgetreden meervoudig stomp-botsend geweld op het hoofd, zoals stoten, vallen of geslagen worden. Deze letsels kunnen het overlijden niet verklaren, maar kunnen wel hebben geleid tot bewustzijnsverlies. Tot slot zijn op de rest van het lichaam diverse letsels aangetroffen die het gevolg zijn van een stomp-botsende krachtsinwerking. Met name het letsel aan de binnenzijde van de linker bovenarm en de letsels rond de polsen kunnen ook worden verklaard door stevig beetpakken. De letsels op de vingers zijn het gevolg van een schavende/schurende krachtsinwerking. Deze letsels waren gering en hebben geen rol van betekenis gespeeld bij het intreden van de dood.
De patholoog concludeert dat voornoemde letsels allen kort voor het overlijden van het slachtoffer zijn ontstaan. Uit het letseldateringsonderzoek volgt dat het gaat om enkele tot meerdere tientallen minuten voor het overlijden. De patholoog heeft in ogenschouw genomen dat er ongeveer 50 minuten hebben gezeten tussen de door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] waargenomen harde klap en het inschakelen van de hulpdiensten. De patholoog stelt dat dit past bij het tijdsverloop zoals dat volgt uit het letseldateringsonderzoek.
Op grond van voornoemde vastgestelde letsels komt de patholoog tot drie mogelijke doodsoorzaken. Het overlijden van het slachtoffer kan worden verklaard door:
Een (samen)drukkende krachtsinwerking op de hals (verwurgen);
Uitval van vitale lichaamsfuncties door een breuk van de 6e halswervel, ten gevolge van een stomp-botsende krachtsinwerking of overstrekken, zoals bij een val;
Stomp-botsende en/of samendrukkende krachtsinwerking op de romp, zoals door vallen, slaan of samendrukken van de romp.
Aan de patholoog zijn twee hypothesen voorgelegd omtrent de doodsoorzaak van het slachtoffer, dit naar aanleiding van de videoreconstructie die heeft plaatsgevonden. De volgende hypothesen zijn voorgelegd: H1) het slachtoffer is overleden als gevolg van een geweldsdelict (worsteling, verwurging) (toegebracht letsel), en H2) het slachtoffer is overleden als gevolg van een val van de trap (ongeval). Volgens de patholoog is het aantreffen van de bevindingen van het forensisch pathologisch onderzoek ongeveer even waarschijnlijk onder beide hypothesen.
Ten aanzien van de letsels die bij het slachtoffer zijn vastgesteld concludeert de patholoog dat het totale letselbeeld niet kan worden verklaard door een simpele val van de trap met slechts één of enkele impacts. In het bijzonder is het aantreffen van de letsels in de hals (het wurgletsel) veel waarschijnlijker onder de hypothese van toegebracht letsel dan onder de hypothese van een val van de trap. De patholoog stelt bovendien dat er op basis van de bevindingen van het forensisch pathologisch onderzoek geen onderscheid kan worden gemaakt tussen een val of een duw van een trap.
Voor zover door de verdediging is aangevoerd dat geen sprake is geweest van een ‘simpele val’, omdat de val van grote hoogte tot de begaande grond was en het slachtoffer tijdens de val met haar hoofd diverse keren ergens tegen aangeslagen kan zijn, overweegt de rechtbank dat dit verweer niet slaagt. Uit de verklaringen van verdachte en de videoreconstructie volgt dat er geen objecten op de overloop en de vloer van de gang stonden die het slachtoffer zou hebben geraakt. Het slachtoffer zou alleen de muur hebben geraakt op het moment dat zij naar beneden viel. Volgens verdachte is het slachtoffer niet van de trap gerold of gegleden en heeft zij niet om zich heen gegrepen, maar is zij in het luchtledige gevallen.
Scenario van verdachte
Verdachte is meermalen bij de politie verhoord en heeft ook ter terechtzitting verklaard over hetgeen er volgens hem heeft plaatsgevonden. In de kern komt dit op het volgende neer. Verdachte heeft verklaard dat hij bovenaan de trap een discussie met het slachtoffer heeft gehad over de (inhoud van de) aangetekende brief. Het slachtoffer stond met haar rug naar de trap opening. Op enig moment is het slachtoffer plotseling achterover van de trap gevallen. Zij draaide daarbij naar de linker muur. Verdachte heeft nog geprobeerd het slachtoffer vast te pakken bij haar jas, maar dat lukte niet. Verdachte is hierna achter het slachtoffer aan van de trap gerend en uiteindelijk gestruikeld en achterovergevallen. Verdachte heeft verklaard dat hij onderaan de trap met zijn voet tegen het hoofd/de hals van het slachtoffer tot stilstand is gekomen. Hij is vervolgens buiten bewustzijn geweest, en toen hij weer bijkwam zag hij het slachtoffer liggen. Hierna is verdachte naar boven gelopen om zijn telefoon te pakken om 112 te bellen. Verdachte heeft tijdens een videoreconstructie deze gebeurtenissen nagedaan.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte over het overlijden van het slachtoffer om meerdere redenen ongeloofwaardig is, en schuift deze terzijde. Zij licht dit hieronder toe.
In de eerste plaats zijn de bevindingen van de patholoog van belang. De patholoog heeft de letsels en de doodsoorzaak bekeken in het licht van het scenario van verdachte, zoals verdachte dat heeft getoond tijdens de reconstructie. Zoals hiervoor reeds is beschreven concludeert de patholoog dat het totale letselbeeld niet kan worden verklaard door een simpele val van de trap met slechts één of enkele impacts, zoals door verdachte beschreven. In het bijzonder is het aantreffen van de letsels in de hals (het wurgletsel) veel waarschijnlijker onder een hypothese van toegebracht letsel dan onder een hypothese van een val van de trap. Dit wurgletsel is volgens letseldateringsonderzoek kort voor het overlijden van het slachtoffer ontstaan. Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de aanwezigheid van dit wurgletsel. Wel heeft hij aangegeven dat dit letsel wellicht kan zijn ontstaan doordat hij onderaan de trap met zijn voet tegen het hoofd/de hals van het slachtoffer tot stilstand is gekomen toen hij achter het slachtoffer aan van de trap is gevallen. Deze verklaring wordt echter weerlegd door de bevindingen van de patholoog, die stelt dat in zo’n situatie sprake is van een bredere stomp-botsende krachtsinwerking, waarbij als er letsel optreedt dit eerder wordt verwacht aan het schildkraakbeen dan het tongbeen. Uit de sectie op het lichaam van het slachtoffer is niet gebleken dat er sprake was van letsel aan het schildkraakbeen. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat deze toedracht niet de verschillende bloeduitstortingen zowel aan de linker- als de rechterzijde van de hals en kaaklijn van het slachtoffer, kan verklaren. Daarnaast volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de verklaring van verdachte niet hoe het letsel aan de binnenzijde van de linker bovenarm en de letsels rond de polsen van het slachtoffer kan zijn veroorzaakt.
In de tweede plaats is relevant dat uit het onderzoek is gebleken dat er ruim 50 minuten zitten tussen het moment dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] een heleboel geluid horen uit de woning van verdachte, en het moment dat verdachte 112 belt. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij (mogelijk) enige tijd buiten bewustzijn is geweest, omdat hij ook van de trap is gevallen en daarbij op zijn hoofd terecht is gekomen. Ook verdachte gaat er daarbij dus van uit dat het geluid dat de buren hebben gehoord, is veroorzaakt door de val van de trap. De rechtbank gelooft echter niet dat verdachte 50 minuten buiten bewustzijn is geweest. Het is niet alleen hoogst onaannemelijk dat verdachte zo lang buiten bewustzijn is geweest zonder dat dit gevolgen heeft gehad voor zijn medische toestand, zijn verklaring wordt ook weersproken door de bevindingen van de arts die hem in het cellencomplex heeft nagekeken. Uit die letselrapportage blijkt niet dat er sprake is geweest van letsel aan het hoofd van verdachte. Daar komt ook nog bij dat verdachte steeds zeer wisselend hierover heeft verklaard. In zijn eerste verhoor verklaart verdachte helemaal niet dat hij buiten bewustzijn zou zijn geweest, vervolgens geeft hij aan dat hij niet weet of hij buiten bewustzijn is geweest en in zijn laatste verklaringen verklaart hij dat hij enige tijd buiten bewustzijn is geweest. Hoogst opmerkelijk is in dit verband ook nog dat verdachte zeer kort voordat hij 112 belt, namelijk hooguit een minuut daarvoor, nog meermalen zijn [whatsapp] app op zijn telefoon activeert.
In de derde plaats is van belang dat verdachte voortdurend wisselend heeft verklaard op verschillende punten, tot aan de rechtszitting aan toe. Zo verklaart hij wisselend over onder meer de aangetekende brief (wanneer hij deze heeft opengemaakt, waar hij de brief en/of de envelop heeft neergelegd, wanneer hij (een deel) van de inhoud heeft gezien), het gesprek dat hij met het slachtoffer bovenaan de trap heeft gehad over die brief (op welk moment dit heeft plaatsgevonden, hoe lang het heeft geduurd), over hoe het slachtoffer is gevallen en over hoe zij onderaan de trap is geraakt, en hoe ver hij wel of niet achter het slachtoffer aan is gelopen/gerend op de trap alvorens hij zelf ten val kwam. Bovendien is het daarbij zeer opvallend dat verdachte zijn verklaring steeds aanpast op het moment dat er hem nieuwe onderzoeksbevindingen bekend worden die niet passen bij zijn eerdere verklaring. Zo duurt het gesprek met het slachtoffer boven aan de trap ineens veel langer als bekend wordt wanneer de buren veel geluid hebben gehoord en herinnert hij zich ineens dat hij de [whatsapp] app heeft weggeklikt om 112 te bellen. De rechtbank heeft verdachte op de terechtzitting geconfronteerd met deze wisselende en steeds aangepaste verklaringen, en verdachte heeft daar geen verklaring voor kunnen geven.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte niet geloofwaardig acht ten aanzien van de vraag hoe het slachtoffer is overleden. Dit staat los van (kort gezegd) de verklaring van verdachte dat hij op de tijd en plaats van het delict in de woning aanwezig was en zoals deze voor het bewijs is gebruikt.
Tussenconclusie
Indien de rechtbank vervolgens alle voorgaande overwegingen samenneemt, komt zij tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat het slachtoffer door toegebracht letsel om het leven is gekomen en dat verdachte hiervoor verantwoordelijk is. Uit het schouwonderzoek blijkt dat er sprake is geweest van een niet-natuurlijke dood. De patholoog komt vervolgens tot de conclusie dat er drie potentiële doodsoorzaken zijn en dat het aangetroffen, voor de doodsoorzaak relevante, letsel dateert van enkele tot tientallen minuten voor het overlijden van het slachtoffer. Daarnaast concludeert de patholoog dat alle drie de potentiële doodsoorzaken zelfstandig tot de dood kunnen leiden. Verdachte is de enige geweest die op dat moment in de woning met het slachtoffer is geweest. Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank zijn verklaring over hoe het slachtoffer het aangetroffen letsel heeft opgelopen, ongeloofwaardig. Dit maakt dat de rechtbank verdachte verantwoordelijk houdt voor de dood van het slachtoffer en vaststelt dat hij degene is geweest die het slachtoffer dit letsel heeft toegebracht.
Gelet op de bevindingen van de patholoog bestaat er nog de mogelijkheid dat het slachtoffer wel wurgletsel heeft opgelopen, maar uiteindelijk is overleden door een breuk van de zesde halswervel, veroorzaakt door een ongelukkige val van een trap en dat de gebroken ribben het gevolg zijn van reanimatiehandelingen. Kortom, dat verdachte op een bepaald moment het slachtoffer heeft gewurgd, maar dat zij hierdoor niet is overleden, en dat zij daarna door een ongeluk van de trap is gevallen, ten gevolge waarvan zij wèl is overleden. Deze theoretische mogelijkheid staat echter aan een bewezenverklaring niet in de weg. Ten eerste omdat verdachte steeds heeft ontkend dat hij het slachtoffer bij de hals heeft gegrepen. Los van het feit dat de rechtbank zijn verklaring niet geloofwaardig acht, had het wel op zijn weg gelegen om in dit scenario (de mislukte wurgpoging) enige verklaring af te leggen die hierop aansluit. En ten tweede, omdat in dit scenario ervan uit zou moeten worden gegaan dat die mislukte wurgpoging op de overloop of in de slaapkamer plaats had, en dat het slachtoffer (gezien het tijdspad) direct of zeer kort daarna onder aan de trap terecht is gekomen. Dat er in dit scenario geen verband zou bestaan tussen de wurgpoging en het feit dat het slachtoffer onderaan de trap is beland, acht de rechtbank zeer onwaarschijnlijk. De patholoog heeft aangegeven dat er geen onderscheid kan worden gemaakt tussen een val en een duw van een trap, hetgeen dus ook een indicatie kan zijn van actief handelen van verdachte.
Voor de overtuiging weegt de rechtbank mee dat er, op het moment dat het slachtoffer om het leven is gekomen, sprake was van gespannen situatie tussen verdachte en het slachtoffer. Uit het dossier blijkt dat verdachte en het slachtoffer al langere tijd discussies hadden over geld. Zodanig zelfs, dat het slachtoffer de betreffende dag een aangetekend brief liet bezorgen gericht aan verdachte, waarin zij aangaf dat zij wilde dat verdachte zijn schuld aan haar afbetaalde en dat zij hun samenlevingsovereenkomst wilde ontbinden. Verdachte was boos over de inhoud van deze brief en had daarover ruzie met het slachtoffer. Dat verdachte boos was over deze brief, was zelfs op de terechtzitting nog zichtbaar. Het voorgaande maakt dat het ook aannemelijk is dat er op een bepaald moment een hevige confrontatie of explosie heeft plaatsgevonden, waarbij het slachtoffer om het leven is gekomen.
Aan de overtuiging dat verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht draagt voor de rechtbank voorts bij dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer onzeker en angstig was hoe verdachte op de aangetekende brief zou reageren. Vanwege die angst had zij diverse voorzorgsmaatregelen getroffen, waaronder het inschakelen van vrienden die stand-by zouden staan op het moment dat de aangetekende brief zou worden bezorgd. Die angst voor de reactie van verdachte is achteraf terecht gebleken, nu verdachte haar om het leven heeft gebracht.
De rechtbank is aldus van oordeel dat verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen wat de exacte doodsoorzaak is geweest, staat wel vast dat het slachtoffer als gevolg van de door verdachte gepleegde geweldshandelingen om het leven is gekomen.
Opzet op de dood
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt weliswaar niet vast te stellen wat de exacte doodsoorzaak is geweest, het staat wel vast dat het verwurgingsletsel, de ribbreuken en/of de breuk van de 6e halswervel, afzonderlijk of gezamenlijk, de oorzaak zijn geweest van het intreden van de dood van het slachtoffer. Ten aanzien van de ribbreuken heeft de patholoog overwogen dat deze ook veroorzaakt zouden kunnen zijn door reanimatiehandelingen, zoals borstcompressies. Uit het dossier volgt dat er inderdaad een reanimatie heeft plaatsgevonden. Het is dan ook aannemelijk dat dit letsel het gevolg is van de reanimatiehandelingen. Het is in ieder geval niet vast te stellen dat dit letsel een gevolg is van het handelen van verdachte. Dit betekent dat de rechtbank deze doodsoorzaak niet zal meenemen in haar verdere beoordeling.
Om te komen tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewijs vereist dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet had op het doden van het slachtoffer.
Dat verdachte het slachtoffer willens en wetens heeft willen doden (vol opzet) valt op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vast te stellen. De vraag is vervolgens of verdachte hierop wel voorwaardelijk opzet heeft gehad. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg, in dit geval de dood, zal intreden.
Gelet op het aangetroffen letsel is één van de mogelijkheden dat verdachte het slachtoffer heeft gewurgd. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gedurende enige tijd belemmeren van de luchtwegen (door het dichtknijpen en dichtgeknepen houden van de keel) een risicovolle handeling is die de aanmerkelijke kans in het leven roept dat iemand komt te overlijden. Verdachte heeft dat dus ook geweten. Ondanks deze wetenschap heeft verdachte deze handeling gedurende aanzienlijke tijd en met kracht verricht. Dit blijkt uit het forse verwurgingsletsel dat is vastgesteld, waaronder het gebroken tongbeen. Deze gedraging van verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard.
Een andere mogelijkheid op basis van het aangetroffen letsel is dat verdachte het slachtoffer van de trap heeft geduwd. Ook het duwen van de trap is een gedraging die de aanmerkelijke kans in het leven roept dat iemand komt te overlijden. Op basis van de inhoud van het dossier lijkt het er sterk op dat het slachtoffer een vrije val heeft gemaakt. Zij heeft voor het eerst de muur geraakt, dicht bij de grond. Het tweede contactmoment is vervolgens de natuurstenen vloer [17] onder aan de trap geweest. Uit het dossier volgt ook dat de trap waarvan het slachtoffer is geduwd een hoge, steile trap betrof. Het onder deze specifieke omstandigheden duwen van iemand die met haar rug naar het trapgat staat en die dus achterwaarts, een trap van 12 treden [18] af valt waaronder zich een natuurstenen vloer bevindt, roept de aanmerkelijke kans in het leven dat iemand als gevolg daarvan zal komen te overlijden. De kans is immers zeer aanmerkelijk dat het slachtoffer als gevolg van zo een duw, met het hoofd en de romp hard op een traptrede of de natuurstenen vloer klapt en daarbij letsel oploopt. Verdachte wist ook van deze aanmerkelijke kans. Verdachte woonde immers samen met het slachtoffer, kende de situatie ter plaatse dus goed en wist dat er beneden een natuurstenen vloer was. Desondanks heeft verdachte het slachtoffer van de trap geduwd. Ook deze gedraging van verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard.
Hoewel de rechtbank niet feitelijk kan vaststellen wat de exacte doodsoorzaak is geweest, acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer, door haar te duwen van de trap of door haar te wurgen, dan wel een combinatie van deze gedragingen. Beide gedragingen betreffen opzettelijke gedragingen, die het risico op het overlijden in zich hadden. Dat risico heeft zich uiteindelijk ook verwezenlijkt, nu de dood is ingetreden.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op al het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde doodslag van [slachtoffer] , zoals hieronder in rubriek 5 is omschreven.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit heeft gedaan door het slachtoffer in het gezicht of tegen het lichaam te slaan of te schoppen, en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Vrijspraak feit 2
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 2, nu er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een voltooid feit.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1, primair:
op 21 november 2020 te Zeewolde, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- die [slachtoffer] van de trap te duwen en/of
- de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en dichtgeknepen te houden, althans die [slachtoffer] te verwurgen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Feit 1, primair:
doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van elf jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleitte integrale vrijspraak, geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft op 21 november 2020 het slachtoffer, zijn toenmalige partner, in haar eigen woning om het leven gebracht. Het slachtoffer heeft die bewuste dag een aangetekende brief aan verdachte verstuurd, en deze brief heeft verdachte in ontvangst genomen. In die brief stond onder meer dat verdachte het slachtoffer een geldbedrag van bijna € 11.000,- schuldig was, en dat zij de samenlevingsovereenkomst wenste te ontbinden. Wat er daarna precies is gebeurd, is tot op de dag van vandaag niet bekend geworden. Wat wel zeker is, is dat het slachtoffer die middag niet heeft overleefd. Zij is door verdachte om het leven gebracht. Mogelijk doordat hij haar heeft gewurgd, mogelijk doordat hij haar van de trap heeft geduwd, mogelijk door beiden te doen. Door zijn handelen heeft verdachte het leven van het slachtoffer ontnomen en daarmee haar hele toekomst, die zij nog voor zich zag, weggevaagd. En niet alleen voor haar: ook de toekomst van haar kinderen, kleinkinderen, familie en vrienden is voorgoed veranderd nu zij in één klap het slachtoffer verloren.
De rechtbank gelooft niet dat het is gegaan zoals verdachte heeft verteld. Door geen openheid van zaken te geven, blijven de nabestaanden met veel vragen achter. Daarmee heeft verdachte het onherstelbare leed en verdriet dat aan de nabestaanden van het slachtoffer is toegebracht nog eens vergroot. Zij zullen, wellicht voor altijd, in onzekerheid blijven over wat het slachtoffer in de laatste momenten van haar leven heeft moeten meemaken.
De persoon van verdachte
De rechtbank kijkt ook naar de persoon van de verdachte. Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 13 juni 2024;
- een Pro Justitia Rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) van 24 juni 2021, opgemaakt door M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog;
- een reclasseringsadvies van 4 maart 2021 opgemaakt door [A] , reclasseringswerker.
Justitiële documentatie
Uit het uittreksel Justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Rapportage NIFP
Door M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog, is op 24 juni 2021 een Pro Justitia rapport opgemaakt betreffende verdachte. Deze Pro Justitia rapportage houdt – zakelijk en kort weergegeven – de volgende conclusies en bevindingen in.
Bij verdachte is geen sprake van psychische problematiek. De dynamiek en interactie tijdens het onderzoek lijken in de eerste plaats aan de procespositie van verdachte en de forensische context van het onderzoek te kunnen worden toegeschreven. De afhankelijke trekken in de persoonlijkheid, door zowel verdachte als zijn moeder beschreven, zijn niet zodanig ernstig of disfunctioneel van aard dat aan een persoonlijkheidsstoornis wordt gedacht. Aangezien er geen psychische stoornis bij verdachte is vastgesteld, word geadviseerd om verdachte het tenlastegelegde volledig toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusies van de deskundige over en is van oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte volledig is toe te rekenen.
Gelet op het ontbreken van die psychische stoornis kan de deskundige geen risicoprognose opstellen. Er wordt door de deskundige bij afwezigheid van een psychische stoornis geen behandeling in een forensisch kader geadviseerd.
Reclasseringsadvies
Uit het reclasseringsrapport volgt dat er geen sprake is van criminogene factoren bij verdachte. De reclassering ziet daarom geen noodzaak om verdachte te begeleiden in een reclasseringstoezicht. Gelet hierop luidt het advies van de reclassering om bij een veroordeling een straf op te leggen zonder oplegging van bijzondere voorwaarden.
De op te leggen straf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Doodslag behoort tot de ernstigste delicten die er bestaan. Verdachte heeft door zijn handelen het meest fundamentele recht van het slachtoffer, het recht om te leven, ontnomen. Dit rechtvaardigt dan ook een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die voor soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet daarop neemt de rechtbank in deze zaak als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
In strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee dat het misdrijf heeft plaatsgevonden in de relationele sfeer. Verdachte had een relatie met het slachtoffer, en woonde met haar samen. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel dan ook een hogere straf dan het uitgangspunt van een gevangenisstraf van acht jaren.
Met betrekking tot het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie bedraagt de redelijke termijn van berechting een periode van 24 maanden. De rechtbank is echter met de officier van justitie van oordeel dat in onderhavige zaak, gelet op de complexiteit van het onderzoek en de vele onderzoekswensen aan de zijde van de verdediging, de redelijke termijn niet op 24 maanden maar op 30 maanden moet worden vastgesteld. De termijn waarbinnen de berechting van verdachte heeft plaatsgevonden is aangevangen op 21 november 2020. Dat is de datum waarop verdachte is aangehouden ter zake het bewezenverklaarde, waaraan hij in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijke vervolging tegen hem zou instellen. De termijn eindigt met het wijzen van dit vonnis op 28 augustus 2024. Hieruit volgt dat de termijn waarbinnen verdachte is berecht in totaal ruim 45 maanden bedraagt. Het voorgaande betekent dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn voor berechting met 15 maanden. De rechtbank zal met deze schending rekening houden bij de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Deze straf is lager dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie niet in lijn is met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 8 januari 2021 geschorst. Aan verdachte wordt nu een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd die van langere duur is dan het reeds door hem ondergane voorarrest. Bij de beoordeling of de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in dit geval moet worden opgeheven, dient de rechtbank de belangen van de samenleving en de verdachte af te wegen, en na te gaan of deze opheffing geboden is.
In dit geval wegen voor de rechtbank de strafvorderlijke belangen dat de voorlopige hechtenis weer komt te herleven zwaarder dan de persoonlijke belangen van verdachte, met name gelet op de ernst van het bewezenverklaarde – zoals hiervoor toegelicht – en de gevangenisstraf waartoe dit heeft geleid. Bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn ook niet aangevoerd. Dit betekent dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven en de detentie van verdachte weer herleeft.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[benadeelde 2]
, bijgestaan door mr. S. Vermeulen, heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 27.500,00. Dit bedrag bestaat uit € 17.500,00 affectieschade en € 10.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij heeft verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Ook heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[benadeelde 1]
, bijgestaan door mr. T.G.J. Nevels, heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 17.500,00. Dit bedrag bestaat uit affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij heeft verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Ook heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
[benadeelde 2]
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite integrale vrijspraak. De raadsman heeft subsidiair ten aanzien van de gevorderde immateriële schade bepleit dat de vordering moet worden afgewezen. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt onvoldoende dat sprake is van een causaal verband tussen de gestelde klachten van de benadeelde partij en het bewezenverklaarde feit.
[benadeelde 1]
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite integrale vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dat de vordering afgewezen dient te worden, omdat de benadeelde partij en het slachtoffer gedurende lange periode geen contact meer met elkaar hadden. Dit wordt ondersteund door diverse getuigenverklaringen. Uit het laatste testament van het slachtoffer blijkt voorts dat de benadeelde partij is onterfd. Hieruit volgt dat het slachtoffer de banden met de benadeelde partij had verbroken en deze ook niet wilde herstellen. Gelet op die feiten en omstandigheden is van een affectieve band geen sprake en zou toewijzing van de vordering in strijd zijn met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Affectieschade
De rechtbank stelt voorop dat het volkomen duidelijk is dat het overlijden van het slachtoffer bij de nabestaanden veel pijn en verdriet teweegbrengt. Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade en verplaatste schade in werking getreden. Op grond van deze wet is het voor de in artikel 51f, tweede lid, Sv en artikel 6:108, vierde lid, BW genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Deze vergoeding heeft een symbolisch karakter, omdat met geen mogelijkheid volledige compensatie gegeven kan worden voor het verdriet van de naasten.
[benadeelde 2]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door het onder 1 primair bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal aan de benadeelde partij een bedrag van € 17.500,- toewijzen wegens affectieschade. Zij valt – als dochter – binnen de kring van personen genoemd in artikel 6:108 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek die aanspraak kunnen maken op een vergoeding wegens affectieschade. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade.
[benadeelde 1]
De wetgever heeft rekening gehouden met de mogelijkheid dat iemand naar de letter van de wet aanspraak heeft op vergoeding van affectieschade, maar dat diens relatie met het slachtoffer vóór diens dood feitelijk zodanig is veranderd, dat toekenning van affectieschadevergoeding aan die persoon zou wringen. In zo’n geval kan de rechter met een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, die toekenning van affectieschadevergoeding onaanvaardbaar zouden maken, de vordering afwijzen.
De rechtbank ziet geen reden om over te gaan tot afwijzing van het gevorderde schadebedrag of niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in zijn vordering. Dat er tussen hem en het overleden slachtoffer in de laatste jaren voor het overlijden weinig tot geen contact was, doet niet af aan de (bloed)band die tussen hen bestond en deze enkele omstandigheid maakt niet dat toekenning van een vergoeding van affectieschade in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank zal gelet op het vorenstaande uitgaan van de normbedragen en het gevorderde bedrag ter zake geleden affectieschade toewijzen. De rechtbank merkt daarbij op dat het bestaan van conflicten en het daardoor (al dan niet tijdelijk) ontbreken van contact tussen familieleden verschillende oorzaken kan hebben en in sommige gevallen ook juist verklaard kan worden door de emotionele band tussen hen. Bovendien is het door het overlijden van het slachtoffer ook niet meer mogelijk de band tussen haar en de benadeelde partij te herstellen.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door het onder 1 primair bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal aan de benadeelde partij een bedrag van € 17.500,- toewijzen wegens affectieschade. Hij valt – als zoon – binnen de kring van personen genoemd in artikel 6:108 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek die aanspraak kunnen maken op een vergoeding wegens affectieschade. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade.
Immateriële schade
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft naast de affectieschade € 10.000,- aan immateriële schade gevorderd op basis van artikel 6:106 BW, niet zijnde shockschade. De rechtbank overweegt dat uit de feitenrechtspraak blijkt dat nabestaanden, naast affectieschade, recht kunnen hebben op immateriële schadevergoeding indien zij op andere wijze in hun persoon zijn aangetast in de zin van artikel 6:106 BW. Voor toewijzing van deze immateriële schade is vereist dat verdachte onrechtmatig tegen een ander dan het slachtoffer heeft gehandeld, waardoor deze op andere wijze in de persoon is aangetast.
De rechtbank stelt op basis van de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding vast dat de lichamelijke en psychische klachten die de benadeelde partij als gevolg van bewezen verklaarde feit ervaart, voortkomen uit het verdriet van het overlijden van de moeder van de benadeelde partij. Deze klachten vallen onder de affectieschade en er is geen sprake van andersoortige schade die de benadeelde partij heeft geleden. De benadeelde partij heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de klachten een andere oorzaak hebben en het gevolg zijn van een onrechtmatige daad jegens haar. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de toegewezen bedragen vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 21 november 2020.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag telkens van € 17.500,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 21 november 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting (ten aanzien van iedere partij) worden aangevuld met steeds 122 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
  • wijst de vordering van [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 17.500,00, bestaande uit affectieschade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 november 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat € 17.500,00, te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 november 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 122 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 17.500,00, bestaande uit affectieschade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 november 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 17.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 november 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 122 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.C. Kool, voorzitter, mrs. S.C. Hagedoorn en B.F. Hammerle, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.E. Heins, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 augustus 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 21 november 2020 te Zeewolde, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- die [slachtoffer] van de trap te duwen en/of
- die [slachtoffer] in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan/stompen en/of te trappen/schoppen en/of
- de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden, althans die [slachtoffer] te verwurgen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 november 2020 te Zeewolde, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van het tongbeen en/of een (dwarse) breuk van de zesde halswervel en/of een of meerdere breuk(en) aan het borstbeen en/of rib(ben), heeft toegebracht, door
- die [slachtoffer] van de trap te duwen en/of
- die [slachtoffer] in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan/stompen en/of te trappen/schoppen en/of
- de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden, althans die [slachtoffer] te verwurgen,

terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 november 2020 te Zeewolde, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] van de trap te duwen en/of
- die [slachtoffer] in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan/stompen en/of te trappen/schoppen en/of
- de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden, althans die [slachtoffer] te verwurgen,

terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;

Feit 2
hij op of omstreeks 21 november 2020 te Zeewolde, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven de keel van die [slachtoffer] heeft dicht geknepen en/of dichtgeknepen heeft gehouden, althans die [slachtoffer] heeft verwurgd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s die zijn opgenomen als bijlage in: - het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 4 december 2021 genummerd PL0900-2020379935, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 303 (hierna: FO Dossier); - het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 december 2020, genummerd MD2R020215-106, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 605 (hierna: Procesdossier). Tenzij anders vermeld zijn dit processen-verbaal opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 563 tot en met 565 Procesdossier.
3.Pagina 527 Procesdossier.
4.Pagina’s 557 tot en met 562 Procesdossier.
5.Pagina’s 69 en 70 Procesdossier.
6.Pagina 101 Procesdossier.
7.Pagina 496 Procesdossier.
8.Pagina’s 295 en 296 Procesdossier.
9.Pagina’s 490 en 491 Procesdossier.
10.Pagina’s 498 en 499 Procesdossier.
11.Pagina 203 Procesdossier.
12.Pagina 394 Procesdossier.
13.Pagina’s 532 en 533 Procesdossier.
14.Pagina 77 tot en met 81 FO Dossier.
15.Een aanvullend bericht van het Nederlands Forensisch Instituut van 2 september 2002, opgesteld door arts en forensisch patholoog drs. B.G.H. Latten, pagina 4 tot en met 6.
16.Pagina 48 en 49 FO Dossier.
17.Pagina 77 FO Dossier en pagina 365 Procesdossier.
18.Pagina 151 FO Dossier.