ECLI:NL:RBMNE:2024:5158

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 23/2654
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen met betrekking tot eiser's medische situatie en de motivering van het Uwv

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Kaya, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. J.R. Staarthof. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv waarin zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 68,64% op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser betwistte deze beoordeling en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft de feiten en de medische rapporten van het Uwv beoordeeld, waaronder de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank concludeert dat het Uwv onvoldoende gemotiveerd heeft waarom eiser niet voldoet aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het Uwv op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het medisch onderzoek opnieuw moet worden uitgevoerd. Tevens moet het Uwv het griffierecht van eiser vergoeden en de proceskosten betalen, die zijn vastgesteld op € 2.187,50. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en gemotiveerde beoordeling van arbeidsongeschiktheid door het Uwv.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2654

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Kaya),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.R. Staarthof).

Inleiding

1. In deze procedure gaat het om de vraag of de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) terecht is gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%, omdat volgens het Uwv eiser per 24 oktober 2022 voor 68,64% arbeidsongeschikt is. Eiser is het daar niet mee eens. Hij vindt dat hij volledig arbeidsongeschikt is.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
2. Eiser was werkzaam als production engineer 1 voor 39,77 uur per week. Op 26 oktober 2020 heeft hij zich voor zijn werk ziek gemeld als gevolg van een Covid besmetting.
Op 18 juli 2022 heeft eiser een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Een verzekeringsarts heeft onderzoek verricht door middel van een spreekuur en dossieronderzoek. Deze heeft beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn en heeft die opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige functies geduid die eiser nog zou kunnen doen. Deze heeft berekend wat de verdiencapaciteit is en aan de hand daarvan berekend dat eiser 68,64% arbeidsongeschikt is. Met een besluit van 25 oktober 2022 heeft het Uwv aan eiser een loongerelateerde WIA-uitkering tot 24 oktober 2024 toegekend, gebaseerd op 68,64% arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
3. Naar aanleiding van het bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuw onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na een telefonische hoorzitting en bestudering van de medische stukken aanleiding gezien om de FML aan te passen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van de gewijzigde FML beoordeeld dat de eerder geduide functies nog steeds passend zijn voor eiser. Eiser blijft daarmee ongewijzigd 68,64% arbeidsongeschikt. Met het besluit op bezwaar van 26 april 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daaraan de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Het verloop van de beroepsprocedure
4. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 oktober 2023 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 oktober 2023.
5. Het beroep is behandeld op de zitting van 23 april 2024. Eiser is verschenen, vergezeld van zijn dochter [dochter] , en bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
6. Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en eiser in de gelegenheid gesteld informatie van de huisarts en de psychiater te overleggen over zijn situatie op en rond 24 oktober 2022. Gemachtigde van eiser heeft daarna informatie van de huisarts van
30 april 2024 en van zijn psychiater van 2 mei 2024 overgelegd. In reactie daarop heeft het Uwv een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 mei 2024 ingediend. Eiser heeft daarop op 17 juni 2024 gereageerd.
7. Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet verzocht om een nadere zitting. De rechtbank heeft daarna op 7 augustus 2024 het onderzoek gesloten.

Wat eiser aanvoert

8. Eiser heeft aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is, omdat hij voldoet aan het criterium uit het Schattingsbesluit. Hij is vanwege zijn psychische problemen niet zelfredzaam en van zijn familie afhankelijk bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse handelingen. Hij neemt daarin ook geen enkel initiatief. Eiser verwijst daarvoor naar de informatie van de psycholoog van 11 april 2022 en de psychiater van 22 juni 2023 en het huisartsenjournaal.
Eiser heeft ook aangevoerd dat meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen op persoonlijk en sociaal functioneren, vooral wat betreft het vasthouden en verdelen van de aandacht in het dagelijks functioneren, het inzicht in het eigen kunnen, het doelmatig handelen en het handelingstempo. Bovendien is hij ook vanwege zijn fysieke klachten, waaronder het verdoofde gevoel aan zijn gezicht, verdergaand beperkt te achten voor de fysieke omgevingseisen, zoals het werken bij verschillende temperaturen, toch, stof, rook en gassen. Op de zitting heeft eisers dochter benadrukt dat eiser bij alle dagelijkse handelingen
hulp nodig heeft, dat hij angstig en onrustig is en niet zelfstandig naar buiten durft. Haar vader is totaal zichzelf niet meer. Hij had voor zijn ziekmelding veel en altijd met plezier gewerkt, had een sociaal actief leven en nam altijd initiatief om dingen te ondernemen.
Op de zitting is verder naar voren gebracht dat eiser al diverse behandelingen heeft gevolgd, maar nog steeds zonder resultaat. Daarom is hij nu aangemeld voor een rTMS-behandeling.

Beoordeling door de rechtbank

9. Aan de hand van wat eiser aanvoert, beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit. Daarbij gaat het om de medische situatie op 24 oktober 2022, dat is de beoordelingsdatum.
Beoordelingskader
10. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, hiervoor onvoldoende is.
De inhoudelijke medische beoordeling van het onderzoek
11. De rechtbank stelt vast dat verzekeringsarts bezwaar en beroep Obacz drie rapporten heeft opgesteld. In de bezwaarprocedure op 27 maart 2023, in de beroepsprocedure op
2 oktober 2023 in reactie op de beroepsgronden en op 27 mei 2024 in reactie op de na de zitting overgelegde medische informatie.
12.1
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser in bezwaar tijdens een telefonische hoorzitting gesproken en heeft na dossieronderzoek en na verkrijgen van brieven van de KNO-arts haar rapport van 27 maart 2023 opgesteld. Daarin volgt zij de conclusie van de primaire verzekeringsarts dat geen sprake kan zijn van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden, omdat niet wordt voldaan aan de criteria uit het Schattingsbesluit. Zij overweegt dat ondanks dat eiser psychische stoornissen heeft, hij niet voldoet aan het criterium van niet zelfredzaam zijn waardoor hij niet zou functioneren op alle drie niveaus: 1. zelfverzorging in het dagelijks leven, 2. in het direct samenlevingsverband en 3. de sociale contacten buiten het gezin. Zij overweegt dat eiser (fysiek) zelfstandig in staat is in algemeen dagelijkse levensverrichtingen en dat hij minimaal (tenminste) in staat blijkt tot zelfzorg en het nemen van initiatief. Bovendien had de primaire verzekeringsarts bij het psychisch onderzoek geen ernstige stoornissen geobjectiveerd.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt vervolgens wat betreft de belastbaarheid en de vastgelegde beperkingen in de FML dat uiteenlopende beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren zijn aangenomen, waarmee zowel rekening is gehouden met de psychische klachten als met de SOLK (= somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten). Voor verdergaande beperkingen in persoonlijk, sociaal en fysiek functioneren ziet zij geen objectieve onderbouwing. Wel ziet zij in de informatie van de KNO-arts aanleiding om beperkingen in het horen en geluidsbelasting aan te nemen.
12.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep reageert in haar rapport van 2 oktober 2023 op wat eiser in beroep heeft aangevoerd. Zij volgt eiser niet dat hij niet (fysiek) zelfstandig is in algemeen dagelijkse levensverrichtingen. Uit de brieven van de psycholoog van 11 april 2022 en van de psychiater van 22 juni 2023 maakt zij niet op dat eiser afhankelijk is van hulp bij zelfzorg. Bovendien blijkt volgens haar op basis van de onderzoeksgegevens van de primaire verzekeringsarts dat eiser niet fysiek afhankelijk is van derden in zelfzorg. Omdat eiser tenminste in staat is tot zelfverzorging, voldoet hij niet aan het criterium van het ontbreken van psychische zelfredzaamheid.
Voor verdergaande beperkingen in persoonlijk handelen ziet zij geen medische onderbouwing en geen aanknopingspunten in de brief van de psychiater. Voor de geclaimde beperkingen ten aanzien van fysieke omgevingseisen ziet zij geen medisch objectiveerbare reden.
12.3
Op 27 mei 2024 reageert de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de na de zitting overgelegde medische informatie. Zij ziet daarin geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen. Zij verwijst naar haar voorgaande rapporten waarin geen ernstige beperkingen zijn aangenomen in persoonlijk functioneren, omdat met name bij psychisch onderzoek geen ernstige cognitieve beperkingen geobjectiveerd zijn die dergelijke beperkingen rechtvaardigen. Verder overweegt zij dat de door de psychiater genoemde afhankelijkheid van eiser van zijn naasten niet wordt beschreven in het rapport van de verzekeringsarts en bovendien niet blijkt uit het psychisch onderzoek.
13. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapporten benoemt dat eiser psychische stoornissen heeft. Zij acht deze echter niet voldoende geobjectiveerd om verdergaande beperkingen aan te nemen en daarvoor baseert zij zich vooral op het psychisch onderzoek van de primaire verzekeringsarts. Een volledige heroverweging op basis van eigen psychisch onderzoek, waarin ze echt in gaat op de ernst van de psychische klachten ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank motiveert de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapporten niet inzichtelijk en onvoldoende overtuigend waarom eiser niet voldoet aan het criterium van niet zelfredzaam zijn en waarom voor het aannemen van meer beperkingen geen objectieve onderbouwing is. De psychiater heeft in de brief van 2 mei 2024 de situatie van eiser beschreven, ook ten tijde van de beoordelingsdatum (24 oktober 2022). Hij geeft daarin weer wat de klachten zijn en de diagnoses, de behandelingen die zijn gevolgd en dat de klachten en forse beperkingen die eiser al in 2022 had nu nog steeds aanwezig zijn. Daaruit komt ook naar voren dat eiser door zijn depressieve klachten, waaronder het piekeren, de innerlijke onrust, de somberheid tot weinig komt, thuis zit en alleen met familie buiten komt en ook voor structuur van de dag en voedselintake afhankelijk is van zijn gezin. Juist gelet op deze informatie van de psychiater in aanvulling op de eerdere medische informatie had een gemotiveerde en volledige heroverweging mogen worden verwacht. Nu deze ontbreekt, is het bestreden besluit ten aanzien van de medische beoordeling onvoldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

14. Het bestreden besluit berust niet op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Het beroep van eiser is gegrond.
15. De rechtbank draagt het Uwv op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Het medisch onderzoek in bezwaar zal opnieuw moeten worden gedaan. De rechtbank geeft daarbij het Uwv in overweging om eiser uit te nodigen voor een fysiek spreekuur. De rechtbank zal daarom geen zogeheten bestuurlijke lus toepassen. Voor het nemen van een nieuw besluit op bezwaar geldt de wettelijke beslistermijn. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist. Bij een nieuw besluit dient het Uwv ook een standpunt in te nemen over de vergoeding van de proceskosten van eiser in bezwaar.
16. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het Uwv in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting bij de rechtbank en 0.5 punt voor het schriftelijk verstrekken van informatie, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.