ECLI:NL:RBMNE:2024:5146

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
16/061173-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersingen met dreiging van geweld op carpoolplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee afpersingen. De verdachte heeft op 12 en 16 februari 2024, op een carpoolplaats in Everdingen, twee slachtoffers gedwongen om geld te pinnen door hen te bedreigen met een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide feiten, waarbij hij de slachtoffers onder druk zette om naar een geldautomaat te rijden en geld voor hem te pinnen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen goederen, waaronder een vuurwapen gelijkend voorwerp, onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft de impact van de feiten op de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging, evenals de jonge leeftijd van de verdachte en zijn beperkte strafblad. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bewezen feiten ernstige gevolgen hebben gehad voor de slachtoffers, wat heeft geleid tot de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/061173-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 augustus 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [plaats 1] ,
thans gedetineerd in P.I. [locatie] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 mei 2024 (pro forma) en 7 augustus 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. B. Nitrauw en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. Schaddelee, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door en namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] (bijgestaan door mr. R.J. Sturkenboom, advocaat te Culemborg) en hetgeen door mr. T.C. Cooman, advocaat te De Meern, namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Feit 1:
op 16 februari 2024 in Everdingen en/of Asperen door (bedreiging met) geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot afgifte van 750 euro;
Feit 2:
op 12 februari 2024 in Everdingen en/of Culemborg en/of Asperen door (bedreiging met) geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot afgifte van 500 euro.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om een inhoudelijk oordeel over de zaak te geven.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de afpersingen.
Voor zover van belang worden de standpunten van de raadsvrouw besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat op 12 februari 2024 en 16 februari 2024 twee soortgelijke incidenten hebben plaatsgevonden op de carpoolplaats in Everdingen. In beide gevallen stapte een persoon ongevraagd in de auto van de slachtoffers en werden zij – onder bedreiging van een (echt lijkend) vuurwapen – gedwongen naar een geldautomaat te rijden om geld voor deze persoon te pinnen. Dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op deze manier zijn afgeperst, staat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast en heeft op de zitting ook niet ter discussie gestaan.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte degene is geweest die deze slachtoffers heeft afgeperst. Op basis van de redengevende feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat, vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal na de bewijsmiddelen nader uitleggen waarom zij tot dat oordeel komt en ingaan op de verweren van de verdediging, voor zover die niet al worden weerlegd door de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 12 februari 2024 omstreeks 21:30 uur kwam ik bij de carpoolplaats Everdingen aan. [2]
Ik zag dat een man tikte met een geweer op de ruit van mijn deur. Toen liep hij om en stapte in mijn auto. Ik keek de man aan en zag dat hij daarop zijn geweer op de zijkant van mijn hoofd richtte. Ik zag dat de man het geweer op de grond legde en het geweer soms pakte en soms op zijn schoot had.
Ik hoorde de man zeggen dat hij geld nodig had en dat ik naar de geldautomaat moest gaan. Hierna reed ik samen met de man naar Culemborg. Ik zei dat ik geen pinpas bij mij had en dat ik wel naar Asperen kon gaan. Hier staat een geldautomaat waar je gebruikt kunt maken van Apple Pay. Hierna reden wij naar Asperen. Ik pinde een bedrag van 500 euro bij de geldautomaat in [plaats 2] ( [adres 2] , [postcode] ). Nadat ik het bedrag pinde gaf ik dit aan hem. [3]
Het signalement van de man die mij bedreigde met een wapen was:
  • man;
  • 1 meter 80 lang;
  • tussen de 20-30 jaar oud;
  • normaal postuur;
  • sikje;
  • vermoedelijk licht getint;
  • had een capuchon op van de jas; [4]
Het wapen beschreef ik als volgt:
  • 40 tot 50 centimeter lang;
  • zwarte loop;
  • bruine/houtkleurige kolf;
  • 1 loop.
Ik hoorde dat de man het wapen open- en dichtdeed. Dit maakte een bijzonder geluid en herkende ik als zodanig. [5]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Pleegtijd: 16 februari 2024 tussen 19:45 uur en 20:30 uur.
Op 16 februari 2024 parkeerde ik mijn auto achteruit op de carpool Everdingen, zodat ik zicht had op het midden van de carpool. Ik zag dat er een bus van handhaving weg reed van de carpool op het moment dat ik aan kwam. Ik zag een jongen zitten op een bankje die op het midden van de carpool staat. [6]
Ik kan de jongen als volgt beschrijven:
  • 1,70 of 1,75 meter lang;
  • Witte capuchon boven zijn jas uit;
  • Gewatteerde parka jas (donker van kleur);
  • Licht getint, Marokkaans/Turks;
  • Slank van postuur;
  • Grote neus, bolle neusbrug;
  • 17 of 18 jaar oud;
  • Slanke handen;
  • Zwart kort haar [7]
Ik zag dat de jongen aan de rechterkant van mijn auto stond en hoorde dat mijn deur van de bijrijderskant open ging. Voor mijn gevoel ging de jongen direct zitten op de stoel. Ik zag dat hij zijn capuchon op had en een medisch mondkapje, blauw van kleur, op zijn gezicht droeg. Ook zag ik dat hij een wapen met beide handen vast hield. Dit wapen was op mij gericht. Ik hoorde hem zeggen: “je weet wel wat dit is. Jij gaat voor mij pinnen, 500 euro”.
Ik kan het wapen als volgt beschrijven:
  • Lijkend op een piraten wapen;
  • Korte kolf (bruin hout kleurig);
  • Het idee dat het speelgoed was
  • Enkele loop;
  • Gehele wapen rond de 30 cm lang;
  • Sawed off shotgun lijkend wapen.
De verdachte had mij op de weg met zijn platte hand in mijn gezicht geslagen.
Ik vertelde de verdachte dat ik 100 euro had. Ik hoorde hem zeggen: “Je regelt maar 500 euro”. Ik hoorde hem zeggen dat hij een pinautomaat wist in Asperen. [8]
De verdachte merkte op dat er meer dan 2000 euro op mijn rekening stond en dat ik makkelijk 750 euro kon pinnen. Hierna reden wij naar de pinautomaat gelegen op de [straat] ter hoogte van nummer [nummer] in [plaats 2] . Om 20:15 uur pinde ik een bedrag van 750 euro.
Ik moest mijn auto parkeren om het geld te overhandigen. [9]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 augustus 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik in de avond van 16 februari 2024 op de carpoolplaats Everdingen was en met medewerkers van handhaving heb gepraat. Ik ben de persoon op de foto’s van de dashcambeelden.
Een proces-verbaal van uitkijken dashcambeelden van Toezicht en Handhaving, inclusief screenshots, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op alle fragmenten zag ik de datum 2024-02-16. [10]
Op tijdstip 19:34:20 zag ik dat de auto van Toezicht en Handhaving de rotonde opreed naar de carpoolplaats. Ik zag dat in het midden van de carpoolplaats een bushalte met bushokje stond. Ik zag hier een persoon staan.
Ik zag dat de persoon die bij de bushalte stond naar de medewerker handhaving toe kwam lopen en met hem in gesprek ging.
Ik zag dat de man het volgende signalement had:
  • Normaal postuur;
  • Donker jack met capuchon en embleem op de linkermouw;
  • Donkere broek;
  • Donker schoeisel. [11]
Na ongeveer 1.5 minuut zag ik de man teruglopen naar de bushalte en vervolgens op het bankje in het bushokje plaatsnam. Hierna zag ik de handhaver in de auto stappen en wegrijden. Terwijl hij om 19:42:37 uur de carpoolplaats afreed zag ik een oranje/roestbruine auto de oprit van de carpoolplaats oprijden. [12]
Een proces-verbaal van doorzoeking auto van verdachte, inclusief fotobijlage, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 22 februari 2024 werd verdachte [verdachte] aangehouden en zat op dat moment in een personenauto Toyota type Yaris, voorzien van kenteken [kenteken] . [13]
Tijdens de doorzoeking van deze Toyota Yaris troffen wij de volgende goederen aan [14] :
  • Een jas met een opvallend vlak op de linkermouw van de jas;
  • Een mondkapje in de rechterzak van de jas. [15]
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek aan de auto van verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Onder de bijrijdersstoel van het voertuig zag ik een vuurwapen gelijkend voorwerp liggen.
Goednummer: PL0900-2024051076-3303126
Object: vuurwapen
Bijzonderheden: lag onder bijrijderstoel van voertuig [kenteken] . [16]
Een proces-verbaal van onderzoek naar het aangetroffen wapen, inclusief fotobijlage, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Goednummer: PL0900-2024051076-3303126.
Wapen: luchtdrukpistool.
Dit luchtdrukpistool is gemaakt van kunststof en metaal. Dit luchtdrukpistool is zwart van kleur en voorzien van bruine kunststof handgrepen. [17]
Bewijsoverwegingen
Betrokkenheid van verdachte bij de afpersing op 16 februari 2024 (feit 2)
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij de bewuste avond op de carpoolplaats aanwezig was en daar met medewerkers van Handhaving en Toezicht heeft gepraat. Op de dashcambeelden van de auto van desbetreffende medewerkers is te zien dat verdachte na het gesprek met de medewerkers op een bankje in het midden van de carpoolplaats gaat zitten en dat hij daar nog steeds zit op het moment dat slachtoffer [slachtoffer 1] aan komt rijden.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, bevestigt het voorgaande niet alleen de aanwezigheid van verdachte in de buurt van de plaats delict, maar ook zijn betrokkenheid bij de afpersing. Slachtoffer [slachtoffer 1] heeft immers expliciet verklaard dat hij, toen hij de carpoolplaats op reed en een busje van Handhaving en Toezicht zag wegrijden, een jongen zag zitten op een bankje in het midden van de carpoolplaats en dat dit de persoon was die hem niet veel later heeft afgeperst. Uit het dossier is gebleken dat op de carpoolplaats op dat moment geen andere personen aanwezig waren. Verdachte past bovendien in het signalement dat door slachtoffer [slachtoffer 1] is opgegeven. Dat verdachte niet volledig voldoet aan dat signalement doet hier niet aan af, te meer nu de afwijkingen, zoals het accent, niet zien op onveranderlijke kenmerken.
Daar komt bij dat enkele dagen na de afpersing in de auto van verdachte een op een echt vuurwapen gelijkend luchtdrukwapen is aangetroffen. Dit betreft een specifiek type luchtdrukwapen met bijzondere kenmerken die overeenkomen met de gedetailleerde verklaring die het slachtoffer heeft gegeven over het wapen. Daarnaast is in de auto van verdachte een mondkapje aangetroffen in de jaszak van een soortgelijke jas die hij blijkens de dashcambeelden droeg op 16 februari 2024.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan dan dat verdachte degene is geweest die slachtoffer [slachtoffer 1] op 16 februari 2024 heeft afgeperst. De verklaring van verdachte – kort gezegd inhoudende dat hij na het gesprek met de medewerkers van Handhaving opgehaald werd door een vriend om te gaan eten – schuift de rechtbank als niet aannemelijk terzijde, aangezien deze niet verifieerbaar is en wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
Betrokkenheid van verdachte bij de afpersing op 12 februari 2024 (feit 1)
Als bewijs voor verdachtes betrokkenheid bij dit feit vormt de aangifte van slachtoffer [slachtoffer 2] voor de rechtbank het uitgangspunt. Hoewel de omschrijving die [slachtoffer 2] geeft van het wapen waarmee hij werd bedreigd past bij het wapen dat later bij verdachte is aangetroffen en verdachte past binnen het omschreven signalement, is dit op zichzelf onvoldoende om de betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 ten laste gelegde vast te kunnen stellen. De rechtbank is anders dan de raadsvrouw echter wel van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen door middel van schakelbewijs en overweegt daartoe het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 11 januari 2000,
NJ2000, 194) is het mogelijk om onder omstandigheden zogeheten schakelbewijs te gebruiken als ondersteunend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen. Een schakelbewijsconstructie is een bewijsconstructie waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de omstandigheid dat verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek herkenbaar en gelijksoortig patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddel.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van slachtoffer [slachtoffer 2] op belangrijke punten overeenkomsten vertoont met het bewijs voor feit 2. Deze twee feiten hebben zich enkele dagen na elkaar afgespeeld en vonden allebei plaats in de avond en op dezelfde carpoolplaats. De door de slachtoffers omschreven signalementen komen in grote lijnen met elkaar overeen en verdachte past ook in die signalementen. Tevens heeft de dader bij alle twee de afpersingen dezelfde werkwijze gehanteerd en dezelfde handelingen uitgevoerd, namelijk door de auto van de slachtoffers aan de bijrijderszijde binnen te dringen, een (echt lijkend) vuurwapen te tonen en de slachtoffers te dwingen om te rijden naar een geldautomaat om geld voor hem te pinnen. Daarbij valt op dat aangever [slachtoffer 2] 500 euro moest pinnen en dat de dader aanvankelijk exact ditzelfde bedrag eist van aangever [slachtoffer 1] . Beide keren is bij dezelfde geldautomaat in Asperen gepind. Opmerkelijk is dat deze geldautomaat bij de afpersing die het eerst is gepleegd (feit 2) op initiatief van aangever [slachtoffer 2] is gebruikt, waarna de dader bij de volgende afpersing (feit 1) aangever [slachtoffer 1] direct naar deze geldautomaat laat rijden. Voorts is opvallend dat beide aangevers verklaren over een opvallend vuurwapen dat is gebruikt, wat overeenkomt met het bij verdachte aangetroffen vuurwapen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zodanig herkenbare, specifieke en op essentiële onderdelen overeenkomende werkwijze (
modus operandi)dat het gelet hierop gaat om één en dezelfde dader. De bewijsmiddelen voor de verschillende feiten zijn dan ook over en weer als (steun)bewijs aan te merken. De rechtbank acht op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] in combinatie met de feiten tijdens de afpersing van enkele dagen daarna als schakelbewijs ook het onder 1 ten laste gelegde bewezen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte blijkt dat deze telefoon in ieder geval ten tijde van beide ten laste gelegde feiten niet de locatie van de pinautomaat in Asperen heeft aangestraald en dat dit als contra-indicatie voor zijn betrokkenheid moet worden beschouwd. De rechtbank overweegt dat uit de verschillende processen-verbaal omtrent de historische verkeersgegevens blijkt dat het niet aanstralen van een zendmast (ook) kan betekenen dat de telefoon op dat moment uit stond of op vliegtuigstand. Nu niet aanstralen van een zendmast het scenario van verdachte als dader dus niet uitsluit, ziet de rechtbank dit niet als een contra-indicatie.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:op 16 februari 2024 te Everdingen en Asperen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag ter hoogte van 750 euro, dat aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, door- terwijl, hij, verdachte ongevraagd in het voertuig van die [slachtoffer 1] stapt, aan die [slachtoffer 1] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (dreigend) te tonen en op die [slachtoffer 1] te richten en- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: "je weet wel wat dit is. Jij gaat voor mij pinnen, 500 euro", en- die [slachtoffer 1] in zijn gezicht te slaan en- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij maar moest regelen dat hij 500 euro op zijn rekening had staan;
ten aanzien van feit 2:op 12 februari 2024 te Everdingen en Culemborg en Asperen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag ter hoogte van 500 euro, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of een derde toebehoorden, door- met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op de ruit van het voertuig van die [slachtoffer 2] te tikken en vervolgens aan die [slachtoffer 2] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp dreigend te tonen en op die [slachtoffer 2] te richten en- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij, verdachte, geld nodig had en dat die [slachtoffer 2] voor hem, verdachte, geld moest pinnen en- met die [slachtoffer 2] via Culemborg naar Asperen te rijden, terwijl hij, verdachte, voornoemd op een vuurwapen gelijkend voorwerp, bleef tonen aan die [slachtoffer 2] ;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 en 2:
telkens:
afpersing.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een bewezenverklaring, gelet op de jonge leeftijd, de persoonlijke omstandigheden en de impact van de voorlopige hechtenis tot op heden voor verdachte, enkel nog een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen met eventueel een taakstraf. De raadsvrouw heeft daarbij verzocht om meer aan te sluiten bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) voor jeugd en die zien op een straatroof dan bij de LOVS-oriëntatiepunten voor volwassenen, omdat de oriëntatiepunten voor jeugd beter aansluiten bij de situatie van verdachte. Verdachte is nog jong en is in het verleden gediagnosticeerd met PDD-NOS.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan twee afpersingen. Verdachte is tweemaal op een carpoolplaats in de auto van een willekeurig slachtoffer gestapt en heeft daarbij, door onder meer te dreigen met een echt lijkend vuurwapen, de slachtoffers gedwongen om naar een pinautomaat te rijden en geld te pinnen voor hem. Beide slachtoffers hebben gedurende een langere tijd met verdachte in hun auto rondgereden. Deze afpersingen moeten voor de slachtoffers ontzettend beangstigend zijn geweest. Uit de vorderingen van de benadeelde partijen en de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring van slachtoffer [slachtoffer 1] blijkt ook dat deze gebeurtenissen grote impact hebben gehad op de slachtoffers en dat zij nog steeds nadelige gevolgen hiervan ondervinden. Verdachte heeft zich kennelijk alleen laten leiden door zijn eigen behoefte aan geld en heeft zich niet bekommerd om de gevoelens van angst en onveiligheid die hij de slachtoffers heeft laten ervaren. Dit blijkt alleen al uit het feit dat verdachte zich kennelijk na de eerste afpersing er niet van heeft laten weerhouden om dit nog een keer te doen. Verdachte neemt bovendien geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen en heeft geen openheid van zaken gegeven. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte een beperkt strafblad heeft. In 2017 heeft hij voor een poging tot inbraak 16 uren werkstraf gekregen als transactievoorwaarde. Dit is niet van invloed op de op te leggen straf.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 6 juni 2024, opgesteld door reclasseringswerker I.M.T.J. Weiss. Hierin adviseert de reclassering om verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat verdachte stabiliteit lijkt te ervaren op alle leefgebieden. Zo volgt uit het rapport onder meer dat verdachte bij zijn vader woont, dat hij werkt bij zijn ooms in een dakdekkersbedrijf, dat er sprake is van een ondersteunend sociaal netwerk in de vorm van vrienden en familie en dat hij niet bekend is met middelengebruik. Verdachte is weliswaar op 10-jarige leeftijd gediagnosticeerd met PDD-NOS, maar de diagnose speelt geen rol in zijn leven.
Indien verdachte schuldig wordt bevonden is er mogelijk sprake van een financieel motief en/of psychosociale problematiek, alsmede een pro-criminele houding. De reclassering kan door de ontkennende houding van verdachte echter niet zeggen welke factoren een rol hebben gespeeld en/of in verband staan met het delictgedrag.
In het reclasseringsadvies staat verder beschreven dat het aan indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht ontbreekt. Dit blijkt onder andere uit het feit dat verdachte gedrag vertoont behorende bij zijn leeftijd, zijn eigen gedrag organiseert en hij in staat is het risico van zijn eigen gedrag te kunnen inschatten. De reclassering adviseert om die reden de toepassing van het volwassenenstrafrecht. De rechtbank neemt dit advies van de reclassering over en zal het volwassenenstrafrecht toepassen.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan, vormt de bewezenverklaring het uitgangspunt. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, kan volgens de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank stelt vast dat voor de bewezenverklaarde feiten – afpersingen – geen LOVS-oriëntatiepunten zijn opgesteld. Als vertrekpunt kan aansluiting worden gevonden bij de LOVS-oriëntatiepunten voor een
straatroof met licht geweld of verbale bedreiging,waarbij als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden wordt genomen. De rechtbank merkt daarbij op dat de bewezenverklaarde feiten ernstiger zijn dan een gemiddelde straatroof. De rechtbank heeft in het bijzonder als strafverzwarend meegewogen dat verdachte bij beide afpersingen een op een echt vuurwapen lijkend voorwerp heeft getoond en dat beide slachtoffers gedurende een langere tijd met verdachte in hun eigen auto, een plek waar zij zich veilig waanden, hebben moeten rondrijden. De rechtbank betrekt in het voordeel van verdachte zijn jonge leeftijd.
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar geëist, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank stelt vast dat de uitspraken waarnaar de officier van justitie heeft verwezen qua ernst en feitencomplex niet vergelijkbaar zijn met de bewezenverklaarde feiten in deze zaak. De rechtbank komt daarom tot een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gelet op het bovenstaande wijst de rechtbank het verzoek van de raadsvrouw tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis af.

9.BESLAG

9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank een in beslag genomen voorwerp, te weten het wapen dat is vermeld op de beslaglijst, zal onttrekken aan het verkeer.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten het wapen (goednummer G3303126), onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met behulp van dit voorwerp zijn bovendien de bewezenverklaarde verklaarde feiten begaan.

10.BENADEELDE PARTIJEN

Benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.429,73, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 2.929,73 materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.529,32, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 986,03 materiële schade en € 1.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit. Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag van € 43,29 aan proceskosten gevorderd.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van bovengenoemde benadeelde partijen integraal kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, in verband met de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de materiële schadepost ‘psychologische hulp’ gehalveerd dient te worden en de materiële schadepost ‘vermindering arbeidsvermogen’ afgewezen dient te worden. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat uit de werkgeversverklaring blijkt dat de benadeelde partij al bezig was met een re-integratietraject en er kennelijk dus al wat speelde voorafgaand aan het ten laste gelegde. Hierdoor is onduidelijk in hoeverre de psychologische hulp heeft gezien op de gevolgen van het ten laste gelegde of breder zijn geweest in verband met de problematiek die de benadeelde partij al had.
Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, in verband met de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de materiële schadepost van de subwoofer niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat de schade onvoldoende onderbouwd is. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de subwoofer alleen in de goederenbijlage van de aangifte genoemd wordt, maar dat hier in de aangifte zelf niet over wordt verklaard.
Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Materiële schade
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat de schadeposten ‘reiskosten’ (€ 74,71) en ‘onder dwang gepind en afgegeven bedrag’ (€ 750,-) zullen worden toegewezen. Deze schadeposten zijn het rechtstreekse gevolg geweest van het bewezenverklaarde onder feit 1, zijn voldoende onderbouwd en de vordering is op dit punt niet betwist door de verdediging.
Wat betreft de (betwiste) schadeposten voor ‘niet vergoede zorg- en behandelingskosten’ (€825,29) en ‘verlies van arbeidsvermogen’ (€ 1.279,73) overweegt de rechtbank als volgt. Uit de bijgevoegde behandelovereenkomst van 4 april 2024 blijkt dat de psychologische hulp ziet op het verminderen van de angstklachten ten gevolge van het bewezenverklaarde. De psycholoog geeft als primaire diagnose: posttraumatische stressstoornis (PTSS). In de behandelovereenkomst wordt expliciet vermeld dat [slachtoffer 1] een blanco psychiatrische voorgeschiedenis heeft en nog niet eerder in behandeling is geweest en dus ook niet eerder in het kader van zijn re-integratie een behandeling heeft gehad. De psychologische hulp is dus het rechtstreekse gevolg geweest van het bewezenverklaarde onder feit 1. Daarnaast heeft de benadeelde partij met de werkgeversverklaring en de behandelovereenkomst voldoende onderbouwd dat het re-integratietraject is gestagneerd en langer heeft geduurd door het incident. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook deze schadeposten voor volledige vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank zal dus aan materiële schade het volledig gevorderde bedrag van in totaal € 2.929,73 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2024 tot aan de dag van algehele voldoening.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek hebben benadeelde partijen onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade indien zij ten gevolge van het strafbare feit in hun persoon zijn aangetast. Ten aanzien van de gestelde immateriële schade overweegt de rechtbank dat gelet op de aard en de ernst van de normschending, de nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Vergoeding van de gevorderde schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering, toegewezen bedragen in vergelijkbare zaken en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering, waarvan de hoogte niet is betwist, zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2024 tot aan de dag van algehele voldoening.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij [slachtoffer 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Deze maatregel houdt de verplichting tot betaling van het toegewezen bedrag aan de Staat in, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente en bij gebreke van betaling te vervangen door de bijbehorende aantal dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Materiële schade
De schadeposten ‘geldbedrag’ (€ 500,-), reiskosten therapie (€ 13,20) en ‘eigen risico’ (€293,83) zullen worden toegewezen. Het causale verband tussen de schade en de bewezenverklaarde feiten kan op basis van het dossier voldoende worden vastgesteld, de posten zijn voldoende onderbouwd en de vordering is op dit punt niet betwist door de verdediging.
Wat betreft de schadepost ‘JBL BassPro Nano Subwoofer’ oordeelt de rechtbank dat ook deze post wordt toegewezen. Het is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. In de goederenbijlage bij de aangifte is immers de subwoofer opgenomen op de lijst van “weggenomen goederen”. Hieruit blijkt dat de benadeelde partij kennelijk destijds al heeft aangegeven dat hij de subwoofer aan de dader van de afpersing heeft afgegeven. Dat de benadeelde partij verder in zijn aangifte niet heeft verklaard over de subwoofer, maakt dit niet anders. Gelet op de onderbouwing van de vordering is de rechtbank van oordeel dat er een voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen en de schade.
De rechtbank zal dus aan materiële schade het volledig gevorderde bedrag van in totaal € 986,03 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2024 tot aan de dag van algehele voldoening.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade overweegt de rechtbank dat gelet op de aard en de ernst van de normschending, de nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Vergoeding van de gevorderde schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering, toegewezen in vergelijkbare zaken en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering, waarvan de hoogte niet is betwist, zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2024 tot aan de dag van algehele voldoening.
Proceskosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op € 43,29.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij [slachtoffer 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Deze maatregel houdt de verplichting tot betaling van het toegewezen bedrag aan de Staat in, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente en bij gebreke van betaling te vervangen door de bijbehorende aantal dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 57, 60a en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
twee (2) jaren;
- bepaalt dat
de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak
in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf
in mindering zal worden gebracht;
Voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
1 STK wapen (G3303126);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 5.429,73;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 5.429,73 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 62 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 2.529,32;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 43,29;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 2.529,32 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian, voorzitter, mr. G. Schnitzler en mr. S. Ourahma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 augustus 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 16 februari 2024 te Everdingen, gemeente Vijfheerenlanden
en/of Asperen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag ter hoogte van
(ongeveer) 750 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n),
door
- terwijl, hij, verdachte ongevraagd in het voertuig van die [slachtoffer 1] stapt, aan die [slachtoffer 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (dreigend) te tonen en/of op die [slachtoffer 1] te richten en/of (dreigend) te blijven tonen en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: "je weet wel wat dit is. Jij gaat voor mij pinnen, 500 euro", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 1] in zijn gezicht te slaan/stompen en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij maar moest regelen dat hij 500 euro op zijn rekening had staan;
( art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 12 februari 2024 te Everdingen, gemeente Vijfheerenlanden en/of Culemborg en/of Asperen, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag te hoogte van (ongeveer) 500 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of een derde toebehoorde(n), door
- met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op de ruit van het voertuig van die [slachtoffer 2] te tikken en/of (vervolgens) aan die [slachtoffer 2] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (dreigend) te tonen en/of op die [slachtoffer 2] te richten en/of
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij, verdachte, geld nodig had en dat die [slachtoffer 2] voor hem, verdachte, geld moest pinnen en/of
- met die [slachtoffer 2] via Culemborg naar Asperen te rijden, terwijl hij, verdachte, voornoemd vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, (dreigend) bleef tonen aan en/of bleef richten op die [slachtoffer 2] ;
( art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 februari 2024, genummerd 2024051076, het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 4 maart 2024, genummerd 202451076A, het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 april 2024, genummerd 2024051076B, het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 16 mei 2024, genummerd 2024051076C, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 159.
2.Pagina’s 25-26.
3.Pagina 26.
4.Pagina 26-27.
5.Pagina 27.
6.Pagina 46.
7.Pagina 46-47.
8.Pagina 47.
9.Pagina 48.
10.Pagina 135.
11.Pagina 135.
12.Pagina 136.
13.Pagina 93.
14.Pagina 93 en 96.
15.Pagina 98-99.
16.Pagina 126.
17.Pagina 131.