ECLI:NL:RBMNE:2024:5145

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
10907197 \ UC EXPL 24-756
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomst tot levering van energie afgewezen ondanks betalingsachterstand door bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde]. [eiseres] vorderde ontbinding van de overeenkomst tot levering van warmte en koude aan [gedaagde] vanwege een aanzienlijke betalingsachterstand van € 9.988,04, die [gedaagde] sinds mei 2019 niet had voldaan. Ondanks de tekortkoming in de betalingsverplichtingen, heeft de kantonrechter de vordering tot ontbinding afgewezen. De rechter oordeelde dat de bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder de financiële problemen van [gedaagde] als gevolg van de coronacrisis, en zijn inspanningen om een betalingsregeling te treffen, een ontbinding op dat moment niet rechtvaardigden.

De procedure begon met een dagvaarding op 26 januari 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 30 april 2024. Tijdens deze behandeling heeft [gedaagde] aangegeven bereid te zijn om een betalingsregeling te treffen, maar hij was het niet eens met de ontbinding van de overeenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] inmiddels een betalingsregeling van € 250 per maand heeft getroffen en dat hij deze nakomt. De rechter benadrukte dat het aan [gedaagde] is om zijn betalingsverplichtingen serieus te nemen en een stabiele regeling te waarborgen.

De kantonrechter heeft de vordering tot ontbinding van de overeenkomst afgewezen, maar heeft wel de hoofdsom van € 9.988,04, de rente en de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van in totaal € 11.010,46, te vermeerderen met wettelijke rente, en moet ook de proceskosten van € 1.596,61 vergoeden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10907197 \ UC EXPL 24-756
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
Gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: Trust Krediet Beheer B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 januari 2024, met producties;
- het proces-verbaal van de civiele rolzitting van 7 februari 2024;
- de brief van 6 maart 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 30 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de akte overlegging productie, tevens akte vermeerdering eis, tevens akte wijziging vordering van [eiseres] van 26 juni 2024.
1.2.
[gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om op de akte van [eiseres] van 26 juni 2024 te reageren, maar hij heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat vandaag het vonnis wordt gewezen.

2.De beoordeling

Wat is er gebeurd?
2.1.
[eiseres] levert warmte en koude aan (de woning van) [gedaagde] via een ‘centrale energieopwekkingsinstallatie’, die zich in het gebouw bevindt waarin de woning zit (hierna: het gebouw). [gedaagde] heeft daarvoor met [eiseres] een overeenkomst gesloten tot levering van energie (hierna: de overeenkomst). Sinds mei 2019 heeft [gedaagde] de maandelijkse facturen en twee jaarafrekeningen die heeft gestuurd, niet betaald.
2.2.
[eiseres] vordert daarom bij dagvaarding:
dat de overeenkomst met [gedaagde] wordt ontbonden,
a. betaling van een bedrag van € 9.988,04, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten,
b. een maandelijks schadevergoedingsbedrag van € 201,05 tot de datum van inname van de meetinrichting én
3. een machtiging om de meetinrichting in de woning van [gedaagde] af te sluiten en onderbroken te houden zolang het verschuldigde bedrag niet is betaald, in combinatie met veroordeling van [gedaagde] tot tijdelijke ontruiming van zijn woning zodat [eiseres] de afsluitwerkzaamheden kan verrichten.
2.3.
[gedaagde] is bereid om het gevorderde bedrag te betalen via een betalingsregeling. Maar is hij het er niet mee eens dat de overeenkomst wordt ontbonden. Hij heeft naar eigen zeggen een lastige periode achter de rug waardoor hij de rekeningen van [eiseres] niet heeft kunnen betalen.
2.4.
Na de mondelinge behandeling heeft [eiseres] laten weten dat zij een betalingsregeling heeft getroffen met [gedaagde] en wenst (de hoogte van) haar vordering te wijzigen. Het bedrag onder 2a. heeft zij gewijzigd in € 12.857,07 en het bedrag onder 2b. heeft zij gewijzigd in € 250,-. Daarbij vermeldt [eiseres] dat de te vorderen hoofdsom inmiddels € 11.834,65 is, omdat [gedaagde] de facturen ná de dagvaarding (februari tot en met juli 2024) niet heeft betaald, maar wel één keer een maandtermijn van € 250,- vanwege de inmiddels getroffen betalingsregeling. Voor de rest blijft [eiseres] bij haar eerdere vordering.
De beoordeling van de kantonrechter
De conclusie
2.5.
In de dagvaarding is voldoende onderbouwd dat [gedaagde] € 9.988,04 aan kosten van energie verschuldigd was op het moment van dagvaarden. Tegen de gevorderde hoofdsom en de daarover verschuldigde rente tot het moment van dagvaarden (€ 178,18) heeft [gedaagde] ook geen verweer gevoerd. Die bedragen zullen dus worden toegewezen. De wijziging van eis vindt de kantonrechter onvoldoende onderbouwd, dus hetgeen meer wordt gevorderd kan niet worden toegewezen. De gevorderde ontbinding van de overeenkomst zal worden afgewezen omdat de tekortkoming van [gedaagde] gezien de bijzondere aard van de overeenkomst en de omstandigheden van dit geval een ontbinding op dit moment (nog) niet rechtvaardigt. Aan de vordering met betrekking tot de afsluiting van de meetinrichting komt de kantonrechter dus niet toe. Hierna zal worden uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel komt.
De tekortkoming en daarover gemaakte afspraken
2.6.
Niet ter discussie staat dat [gedaagde] in betalingsproblemen is gekomen en dat hij ten tijde van de dagvaarding € 9.988,04 aan [eiseres] verschuldigd was exclusief de daarover verschuldigde rente.
2.7.
Dat [gedaagde] daarna nog meer aan [eiseres] verschuldigd is geworden acht de kantonrechter aannemelijk, maar het is de kantonrechter niet duidelijk geworden welk bedrag dat precies is. [eiseres] heeft namelijk niet onderbouwd wat de lopende energielasten zijn per maand. Zij heeft slechts een overzicht overgelegd van de volgens haar openstaande posten. Voor de periode na de dagvaarding staat daarop voor de maand februari 2024 een bedrag van € 201,05 vermeld. Dat bedrag is gelijk aan de maandbedragen die daarvoor verschuldigd zijn geworden. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat het hier gaat om een voorschot op de energiekosten. De kantonrechter begrijpt niet waarom het maandbedrag vanaf maart 2024 is verhoogd naar € 250 en waarom op 4 maart 2024 een factuur is gestuurd van € 895,56. Die bedragen worden namelijk niet toegelicht. De kantonrechter heeft daarover geen vragen kunnen stellen omdat het stuk pas na de mondelinge behandeling is overgelegd. Uit de stukken die [eiseres] heeft overgelegd blijkt ook niet dat [gedaagde] het met die opstelling eens is. Daaruit kan alleen worden opgemaakt dat [gedaagde] een betalingsregeling van € 250 per maand heeft getroffen.
2.8.
Dat betekent dat de vordering alleen voor wat betreft de bij dagvaarding gevorderde bedragen voldoende onderbouwd en dus toewijsbaar is. Die bedragen zullen ook worden toegewezen.
De gevorderde ontbinding, machtiging tot afsluiting en tijdelijke ontruiming
2.9.
De achterstand die [gedaagde] heeft laten ontstaan in zijn betalingsverplichtingen is onaanvaardbaar groot. Al vanaf 2019 betaalt hij niet voor de energie die hij verbruikt. De tekortkoming is dus ernstig en rechtvaardigt op zichzelf een ontbinding van de overeenkomst. De kantonrechter vindt echter om de volgende redenen (in onderling verband bezien) dat de aard van de overeenkomst en de bijzondere omstandigheden van dit geval op dit moment maken dat een ontbinding van de overeenkomst niet gerechtvaardigd is.
2.9.1.
[gedaagde] heeft bij de mondelinge behandeling toegelicht dat [gedaagde] in corona tijd in de problemen is gekomen als ZZP’er in de bouw en dat hij ervoor heeft gekozen te proberen zelf uit die situatie te komen zonder hulp van derden in te schakelen. Ook zijn twee inwonende dochters van 16 en 19 jaar oud weten van niets. Hij wil hen niet met zijn financiële zorgen belasten omdat zij 12 jaar geleden op jonge leeftijd hun moeder hebben verloren en dat al moeilijk genoeg voor hen was. Wat [gedaagde] daarmee heeft bereikt is dat hij [eiseres] zijn levensonderhoud laat financieren. Dat is niet de bedoeling en dat moet afgelopen zijn. De kantonrechter gaat ervan uit dat dit ook [gedaagde] inmiddels meer dan duidelijk is. Dat blijkt uit het feit dat, via de gemeente, [instelling] is ingeschakeld en in afwachting van de ordening van alle relevante gegevens de afspraak is gemaakt dat [gedaagde] € 250 per maand zal betalen. De kantonrechter begrijpt uit de door [eiseres] overgelegde stukken dat [gedaagde] die betalingsregeling nakomt en dat de mogelijkheden worden onderzocht een verdere betalingsregeling te treffen. [gedaagde] heeft toegelicht dat er mogelijkheden zijn de daarvoor vereiste financiën te organiseren omdat er in de bouw voldoende werk voor hem is.
2.9.2.
Bij de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat in iedere woning van het gebouw een aansluitpunt voor de energievoorziening zit met een meetinrichting. De energielevering kan niet (tijdelijk) worden stopgezet (er is geen zogenaamde “aan/uit knop”). Energieverbruik alleen kan worden voorkomen door de meetinrichting uit de woning weg te halen. Als de bewoner van de woning dan opnieuw energie zou willen ontvangen dan zou er een nieuwe meetinrichting moeten worden geplaatst. Het afsluiten van de energie brengt dus hoge kosten met zich.
2.9.3.
[gedaagde] heeft uitgelegd dat hij als ZZP’er een groot belang heeft bij behoud van zijn woning. Een alternatief is niet makkelijk voor handen. Er zijn ook geen aanwijzingen dat hij de woning zal verliezen. [gedaagde] heeft gezegd wel een huurachterstand te hebben maar die bedroeg ten tijde van de mondelinge behandeling niet meer dan twee maanden. Dat betekent dat [gedaagde] en [eiseres] sowieso aan elkaar verbonden blijven vanwege het gebruik van de woning. In de huurovereenkomst die [gedaagde] met zijn verhuurder heeft gesloten staat namelijk vermeld dat hij verplicht is energie af te nemen van [eiseres] . [gedaagde] kan dus niet overstappen op een andere energieleverancier zonder contractbreuk te plegen. Dat betekent ook dat [gedaagde] voor zijn eerste levensbehoefte (energielevering) met zijn dochters afhankelijk van [eiseres] is en blijft. Ontbinding van de overeenkomst en verwijdering van de meetinrichting zou [gedaagde] dus blijvend verstoken maken van energievoorziening.
2.9.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat met name in de zomerperiode het energieverbruik drastisch beperkt zou kunnen worden en dat [eiseres] daarin mee zou kunnen denken. De kantonrechter gaat er van uit dat op die manier met de getroffen betalingsregeling een goed begin kan worden gemaakt om de betalingsachterstand op afzienbare termijn in te lopen.
2.10.
De kantonrechter overweegt daarbij overigens dat het aan [gedaagde] is om er actief voor te zorgen dat hij zijn lopende verplichtingen nakomt en een aanvaardbare en stabiele betalingsregeling overeenkomt. Het kan niet zo zijn dat de betalingsachterstand verder toeneemt of tot in lengte van jaren blijft bestaan. [gedaagde] zal dus actief verantwoordelijkheid voor zijn problemen moeten nemen en daarvoor een structurele oplossing moeten vinden. Doet hij dat niet dan ligt voor de hand dat hij met een nieuwe procedure wordt geconfronteerd met alle kosten van dien.
De buitengerechtelijke incassokosten
2.11.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Dat betekent dat [gedaagde] het volgende moet betalen
2.12.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] het volgende moet betalen:
- de hoofdsom tot dag van dagvaarding € 9.988,04
- de rente hierover tot 16 januari 2024 € 178,18
- de buitengerechtelijke incassokosten € 844,24
In totaal wordt dus toegewezen een bedrag van € 11.010,46, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 16 januari 2024.
[gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten
2.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
125,61
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2,00 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.596,61

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 11.010,46, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 9.988,04, met ingang van 16 januari 2024, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.596,61, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.