ECLI:NL:RBMNE:2024:5141

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
16/249675-23 en 09/107531-22 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in mishandelingszaak tegen levensgezel met betrekking tot meerdere feiten

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 28 augustus 2024, stonden de mishandeling van de levensgezel en de overtreding van een huisverbod centraal. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van vier feiten, waaronder mishandeling op verschillende data en het overtreden van een tijdelijk huisverbod. Tijdens de zitting op 14 augustus 2024 werden de vorderingen van de officier van justitie en de verdediging besproken. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voor feit 1, 2 en 3 niet bewezen kon worden, en sprak de verdachte vrij van deze feiten. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verklaringen van de aangeefster te ondersteunen, en dat de verklaringen van de verdachte niet op voorhand onaannemelijk waren. Voor feit 4, de mishandeling op 9 januari 2024, werd de verdachte wel veroordeeld. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de aangeefster met kracht had geduwd, waardoor zij ten val kwam. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één week op, met aftrek van het voorarrest, en verlengde de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/249675-23 en 09/107531-22 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 augustus 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. Schuerman, advocaat te Rotterdam, alsmede hetgeen mr. [.] namens aangeefster naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, in het kort, op neer dat verdachte:
Feit 1
op 24 september 2023 in Zeist zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld;
Feit 2
in de periode van 29 september 2023 tot en met 3 oktober 2023 een aan hem gegeven tijdelijk huisverbod heeft overtreden;
Feit 3
op 3 juli 2023 in Zeist zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld;
Feit 4
op 9 januari 2024 in [plaats 1] zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om een inhoudelijk oordeel over de zaak te geven.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen zijn.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde, omdat de aangifte niet wordt ondersteund door een onafhankelijke getuige die het letsel heeft waargenomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
Voor zover van belang worden de standpunten van de officier van justitie en van de raadsvrouw besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van de feiten 1 en 3
Juridisch kader
De rechtbank stelt vast dat aangeefster belastende verklaringen heeft afgelegd, waarin zij verklaart dat zij op verschillende momenten door verdachte is mishandeld. Daartegenover staat dat verdachte de hem verweten gedragingen steeds stellig heeft ontkend.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden gebaseerd op grond van de verklaring van één getuige, in dit geval aangeefster. Er moet voldoende steunbewijs voor deze verklaringen zijn. Of sprake is van voldoende steunbewijs is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de belastende verklaringen van aangeefster voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Nu het bewijs tegen verdachte in belangrijke mate wordt gevormd door de verklaringen van aangeefster, hecht de rechtbank eraan om eerst over te gaan tot de beoordeling van de betrouwbaarheid van haar verklaringen om vervolgens per feit te beoordelen of er voldoende steunbewijs is voor die verklaringen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Het dossier bevat meerdere aangiftes en verklaringen van aangeefster. De rechtbank ziet aanleiding om behoedzaam om te gaan met deze verklaringen, nu er op sommige onderdelen onduidelijkheden en/of tegenstrijdigheden in haar verklaringen zitten. De rechtbank doelt daarbij met name op de geluidsopname die zich in het dossier bevindt, behorend bij het onder 4 ten laste gelegde feit. Deze geluidsopname roept vragen op over de verklaringen van aangeefster, nu de geluidsopname niet (volledig) lijkt aan te sluiten bij wat zij heeft verklaard in haar aangifte. De rechtbank zal hier bij de bespreking van het desbetreffende feit nader op ingaan.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt deze discrepantie tussen de verklaringen van aangeefster en de geluidsopname niet met zich mee dat haar verklaringen volledig onbetrouwbaar zijn en terzijde moeten worden geschoven, maar betekent dit wel dat de verklaringen van aangeefster met de nodige voorzichtigheid moeten worden gewaardeerd.
De rechtbank zal daarom hoge eisen stellen aan het steunbewijs die de verklaringen van aangeefster kunnen ondersteunen.
Onvoldoende steunbewijs voor feit 3 (mishandeling op 3 juli 2023)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het onder 3 ten laste gelegde feit, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Aangeefster heeft in haar aangifte van 25 september 2023 onder andere verklaard over een mishandeling op 3 juli 2023 (ten laste gelegd onder feit 3), over een mishandeling op 24 september 2023 (ten laste gelegd onder feit 1), maar ook over verschillende niet ten laste gelegde mishandelingen door de verdachte. Ter ondersteuning van haar verklaring heeft zij diverse letselfoto’s bij haar aangifte gevoegd. De rechtbank stelt vast dat er letselfoto’s in het dossier zitten maar dat deze foto’s onvoldoende duidelijkheid geven over het moment waarop deze foto’s zijn gemaakt, bij welk incident de desbetreffende foto’s zouden horen en/of waardoor het letsel is veroorzaakt. Er zitten weliswaar twee foto’s in het dossier waarop de datum van ‘3 juli’ te zien is, maar met deze foto’s kan niet worden vastgesteld wat de aard of de oorzaak van het letsel is omdat er slechts een rode plek te zien is. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, is de rechtbank van oordeel dat dit als steunbewijs van onvoldoende gewicht is om tot een bewezenverklaring voor de onder 3 ten laste gelegde mishandeling te komen. Verdachte heeft bovendien een alternatieve verklaring gegeven voor het ontstaan van een rode plek op het bovenbeen van aangeefster, namelijk dat aangeefster in die periode dagelijks injecties moest zetten in haar been en buik in het kader van haar zwangerschap.
Nu er naast de aangifte (en de foto’s die geen uitsluitsel geven) geen andere bewijsmiddelen in het dossier zitten die de aangifte ondersteunen, komt de rechtbank tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de onder 3 ten laste gelegde mishandeling heeft begaan. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Onvoldoende steunbewijs voor feit 1 (mishandeling op 24 september 2023)
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zowel aangeefster als verdachte verklaren dat zij beiden op 24 september 2023 in de woning te [plaats 2] waren. Verder verklaren zij dat verdachte de autosleutels in zijn broekzak had en dat aangeefster deze sleutels uit zijn broekzak wilde halen. Aangeefster verklaart in haar aangifte dat verdachte zijn hoofd met opzet en met kracht tegen de rechterkant van haar hoofd/rechteroor stootte toen zij de sleutels uit zijn broekzak wilde pakken. Verdachte verklaart dat aangeefster de sleutels uit zijn broekzak wilde pakken en daarbij in zijn ballen greep, waarna hij uit reflex ineens bewoog en een beweging maakte waarbij zijn hoofd tegen haar hoofd kwam. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet op voorhand onaannemelijk. De verklaringen van verdachte en aangeefster staan dus tegenover elkaar. Het dossier bevat geen steunbewijs dat maakt dat de verklaring van aangeefster aannemelijker is dan die van verdachte. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten eerste bevat het dossier letselfoto’s, maar de rechtbank acht die niet bruikbaar als steunbewijs. De rechtbank is, overeenkomstig hetgeen zij hiervoor heeft overwogen ten aanzien van feit 3, van oordeel dat de letselfoto’s onvoldoende duidelijkheid geven over het moment waarop deze foto’s zijn gemaakt en welke foto bij welk incident zou horen. Bovendien kunnen de foto’s zowel de verklaring van aangeefster, als die van verdachte ondersteunen.
Ten tweede bevat het dossier een uittreksel van het huisartsenjournaal van aangeefster van 28 september 2023, dat evenmin kan dienen als steunbewijs voor de verklaring van aangeefster. Uit dit uittreksel blijkt dat aangeefster contact heeft opgenomen met de huisartsenpost om te melden dat zij een kopstoot zou hebben gekregen van verdachte. Het uittreksel bevat echter slechts de anamnese, dus wat aangeefster heeft verteld en geen zelfstandige, eigen waarneming van de arts van bijvoorbeeld letsel dat zou kunnen worden teruggeleid tot wat verdachte verweten wordt.
Ten derde bevat het dossier een verklaring van de zoon van aangeefster. Ook die verklaring kan niet als steunbewijs voor de verklaring van aangeefster dienen. Wat de zoon van aangeefster volgens zijn verklaring heeft waargenomen, sluit het scenario dat verdachte heeft geschetst, waarin hij aangeefster onopzettelijk met zijn hoofd heeft geraakt, immers niet uit.
Tot slot heeft een verbalisant, die dezelfde avond ter plaatse kwam, een bult/verdikking boven het rechteroor van aangeefster gevoeld. Het vereiste steunbewijs kan echter ook niet gevonden worden in dit gegeven. Dit letsel past immers net zo goed bij het scenario dat verdachte heeft geschetst als bij het scenario dat aangeefster heeft geschetst.
De rechtbank concludeert dat beide verklaringen tegenover elkaar blijven staan, zonder dat er een doorslaggevende mate van steun is voor één van beide scenario’s. Bij die stand van zaken moet verdachte worden vrijgesproken.
Vrijspraak van feit 2
De rechtbank stelt vast dat het dossier een huisverbod bevat, waarin staat dat verdachte voor een periode van 10 dagen (van 27 september 2023 tot en met 7 oktober 2023) niet zijn huis mag betreden en ook geen contact mag opnemen met – onder andere – aangeefster. Gebleken is dat verdachte in die periode naar aangeefster berichtjes heeft gestuurd. Verdachte erkent dit ook, maar verklaart dat hij niet wist dat hij een contactverbod had (hij dacht dat hij alleen niet in zijn huis mocht komen). De rechtbank overweegt dat, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, op basis van het dossier niet met zekerheid vastgesteld kan worden dat het huisverbod op de juiste wijze (op schrift) is uitgereikt aan verdachte. Er zit geen bewijs van uitreiking in het dossier of een proces-verbaal waaruit blijkt dat het huisverbod op enig moment aan verdachte is uitgereikt. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij op enig moment in zijn cel papieren heeft gekregen en dat hij deze papieren niet heeft gelezen, maar hieruit kan niet geconcludeerd worden dat (een van) deze papieren het desbetreffende huisverbod moet(en) zijn geweest.
Nu niet vastgesteld kan worden of en wanneer het huisverbod aan verdachte is uitgereikt, kan de rechtbank ook niet vaststellen dat verdachte bekend moest zijn met de inhoud van het huisverbod, laat staan dat de rechtbank kan vaststellen dat hij dit huisverbod (opzettelijk) heeft overtreden door contact op te nemen met aangeefster. Dit betekent dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
Veroordeling voor feit 4
Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik voelde op 9 januari 2024 dat [verdachte (voornaam)] mij met kracht naar achteren duwde. Door de duw kwam ik met mijn achterhoofd tegen een traptrede aan van mijn trap. [1]
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Gisteren[de rechtbank begrijpt: op 9 januari 2024]
heb ik [slachtoffer (voornaam)] een gooi gegeven naar de trap toe. [2]
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van de rechter-commissaris:
Ik gaf haar een duw. [...] Ik heb haar alleen naar achteren geduwd. [3]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 9 januari 2024 schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde duwen van [slachtoffer] waardoor zij ten val is gekomen (tweede gedachtestreepje). De verklaring van aangeefster vindt op dit punt bevestiging in de (bekennende) verklaringen van verdachte zelf.
Verdachte heeft verklaard dat de duw uit zelfverdediging was, omdat aangeefster het hoofdbord van een bed dat hij in zijn handen had tegen zijn hoofd duwde. Hoewel het dossier aanknopingspunten bevat dat zoiets gebeurd is, mede gezien het letsel onder het oog van verdachte dat verbalisanten hebben waargenomen, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat verdachte zich moest verdedigen en zich niet kon onttrekken aan de situatie waarin hij zich bevond. Voor zover de verklaring van verdachte moet worden opgevat als een beroep op noodweer, kan dat daarom niet slagen.
Partiële vrijspraak
Voor het (meermalen) (met kracht) bij de keel en/of nek vastgrijpen en/of vasthouden (eerste gedachtestreepje) en het (meermalen) (met kracht) duwen van het hoofd tegen de trap (derde gedachtestreepje), waarover aangeefster heeft verklaard, bevat het dossier onvoldoende zwaarwegend steunbewijs, zodat de rechtbank verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het dossier bevat een geneeskundige letselverklaring van 11 januari 2024, maar deze verklaring kan niet als steunbewijs gebruikt worden. De verklaring is namelijk ondertekend door ‘ [slachtoffer] ’, zonder dat daarbij een volledige naam of functie is vermeld. Niet kan worden vastgesteld wie deze verklaring heeft opgesteld en ondertekend en of dit een zorgverlener betreft.
Daarnaast ziet de rechtbank ook in de geluidsopname, welke ter zitting is afgespeeld en waarop het incident van 9 januari 2024 te horen is, onvoldoende ondersteuning voor de verklaring van aangeefster. De rechtbank meent juist discrepanties tussen die opname en haar verklaring te horen.
Op de door aangeefster gemaakte geluidsopname is te horen dat zich binnen in de woning een discussie afspeelt tussen aangeefster en verdachte over het al dan niet meenemen van spullen uit de woning. Ook is te horen dat een deel van de opname is gemaakt in de woning en een deel van de opname is gemaakt terwijl aangeefster en verdachte zich bij de open voordeur of buiten lijken te bevinden. Met de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat dit verschil hoorbaar is doordat de akoestiek van het stemgeluid op sommige momenten wordt weerkaatst in de binnenruimte van de woning en op andere momenten niet. Aangeefster heeft bij de rechter-commissaris gewezen op een moment in de geluidsopname wat het moment zou zijn geweest dat zij bij haar keel werd gegrepen en meerdere malen met haar hoofd tegen de trap zou zijn geduwd. Dit betreft echter een moment waarop meer waarschijnlijk is dat aangeefster en verdachte – gelet op de akoestiek van de stemmen – zich bij de open voordeur of buiten bevinden dan binnen bij de trap. Dat dit het moment is waarop aangeefster (meermalen) met haar hoofd tegen de trap is geduwd, leidt de rechtbank dan ook niet af uit dit geluidsfragment. Daarnaast verklaart aangeefster dat door het vastgrijpen/vasthouden bij haar keel haar luchtpijp werd dichtgeknepen en zij hierdoor slecht adem kon halen. Ook voor deze verklaring hoort de rechtbank geen ondersteuning in de geluidsopname.
Weliswaar hebben verbalisanten bij aangeefster rode striemen in haar nek gezien, maar de rechtbank acht dit, mede gelet op eerder genoemde mogelijke discrepanties en de verklaring van verdachte over het duwen van aangeefster, onvoldoende steunbewijs voor het bij de keel grijpen, vasthouden, en het (meerdere malen) met haar hoofd tegen de trap duwen.
De rechtbank concludeert dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor deze onderdelen van het onder 4 ten laste gelegde (eerste en derde gedachtestreepje).

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 4
op 9 januari 2024 te [plaats 1] zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld dooreenmaal met kracht te duwen waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
ten aanzien van feit 4
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde een contact- en locatieverbod, met een proeftijd van twee jaren;
- een taakstraf van 140 uren, met aftrek van het voorarrest, te vervangen door 17 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een bewezenverklaring aan te sluiten bij het reclasseringsadvies, waarin geadviseerd wordt om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat onder meer rekening gehouden dient te worden met het feit dat verdachte al langere tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten voor deze feiten en een gevangenisstraf niet passend is. De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte alleen nog een taakstraf op te leggen met aftrek van het voorarrest, zodat dit per saldo zou betekenen dat verdachte nagenoeg geen taakstraf meer hoeft uit te voeren.
De raadsvrouw heeft ten slotte verzocht om de elektronische monitoring per direct op te heffen, omdat verdachte al sinds januari 2024 met een enkelband loopt en er geen indicaties zijn dat hij het locatieverbod zal overtreden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige vriendin, door haar een duw te geven, waarna zij ter val kwam tegen de trap. Hiermee heeft hij inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het uittreksel justitiële documentatie (‘het strafblad’) van verdachte van 11 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte op 8 augustus 2022 is veroordeeld voor belaging van zijn toenmalige partner – niet aangeefster – tot een taakstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk. Verdachte liep ten tijde van het bewezen verklaarde in de proeftijd van deze voorwaardelijke veroordeling. Daarnaast heeft verdachte op 4 maart 2023 een strafbeschikking gekregen voor onder andere mishandeling. Deze eerdere veroordelingen en de voorwaardelijke straf hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zichzelf opnieuw in een (soortgelijke) situatie te brengen en weer een strafbaar feit te plegen. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van [instelling 1] van 1 augustus 2024, opgemaakt door reclasseringswerker [A] . Hierin adviseert de reclassering om verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen en om daarnaast hem een 38v-maatregel, inhoudende een contact- en locatieverbod, op te leggen.
Uit het reclasseringsadvies blijkt dat verdachte beschikt over een stabiele sociaal-maatschappelijke status en veel beschermende factoren heeft. Zo blijkt dat verdachte onder meer een stabiele huisvesting, een betaalde baan en inzicht in zijn financiën heeft. Ook heeft hij familieleden die hem steunen. Daarbij wordt opgemerkt dat verdachte veel motivatie toont om zijn leven op orde te krijgen en hiervoor weloverwogen keuzes maakt. Zo heeft verdachte officieel afstand gedaan van het ouderlijk gezag over en de omgang met zijn jongste dochter (van wie aangeefster de moeder is). Volgens de reclassering is er geen sprake van middelenproblematiek en werkt verdachte mee aan de behandeling bij [instelling 2] en houdt hij zich goed aan het contact- en locatieverbod.
Het recidiverisico en het risico op letsel wordt ingeschat als laag.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan, vormt de bewezenverklaring het uitgangspunt. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) wordt zowel voor
eenvoudige mishandelingals voor
mishandeling, lichamelijk letsel ten gevolge hebbendeen geldboete als uitgangspunt genomen. In die oriëntatiepunten staat echter ook dat voor huiselijk geweld in beginsel een geldboete niet volstaat.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, een taakstraf in beginsel passend. Vanwege het taakstrafverbod dat is opgenomen in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is daar echter geen ruimte voor. De rechtbank zal om die reden een gevangenisstraf opleggen. Bij het bepalen van de hoogte houdt de rechtbank in het bijzonder rekening met het feit dat verdachte voor de ten laste gelegde feiten al drie weken in voorlopige hechtenis heeft gezeten, terwijl hij van het overgrote deel van die feiten zal worden vrijgesproken. Daarnaast loopt verdachte al sinds januari 2024 met een enkelband. Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat de reclassering positief heeft gerapporteerd over verdachte. Het recidiverisico wordt laag geschat en verder toezicht acht de reclassering niet aangewezen.
De rechtbank ziet dan ook geen ruimte en aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde. Ook voor het opleggen van een 38v-maatregel, zoals de reclassering adviseert, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van één week, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere straf dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 3 augustus 2022 (parketnummer 09/107531-22) is aan verdachte een voorwaardelijke taakstraf opgelegd van 40 uren.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering volledig ten uitvoer te leggen, omdat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten gedurende de proeftijd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat de zaak waarin de voorwaardelijke straf is opgelegd een feit van geheel andere orde betreft.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, zodat de vordering in beginsel toewijsbaar is. Nu de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, ziet de rechtbank aanleiding om de vordering niet ten uitvoer te leggen maar de proeftijd in de zaak met het parketnummer 09/107531-22 met één jaar te verlengen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
één (1) week;
- bepaalt dat
de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak
in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf
in mindering zal worden gebracht;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 09/107531-22
- verlengt de proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Michon, voorzitter, mr. J.P. Killian en mr. S. Ourahma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 augustus 2024.
Mr. J.P. Killian is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 24 september 2023 te Zeist, zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] een kopstoot te geven en/of met kracht zijn hoofd tegen het oor en/of het hoofd van die [slachtoffer] te stoten/duwen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht )
2
hij als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, in of omstreeks de periode van 29 september 2023 tot en met 3 oktober 2023 te Zeist, althans in Nederland, in strijd met dat huisverbod contact heeft opgenomen met één of meer van de in dat huisverbod genoemde personen;
( art 11 lid 1 Wet tijdelijk huisverbod )
3
hij op of omstreeks 3 juli 2023 te Zeist, althans in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door:
- (met kracht) op/tegen het (boven)been van die [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 9 januari 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) bij de keel en/of nek vast te grijpen en/of vast te houden en/of
- eenmaal (met kracht) te duwen waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- meermalen, althans eenmaal,(met kracht) het hoofd tegen de trap te duwen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte van 11 januari 2024, als bijlage opgenomen bij het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 januari 2024 (‘pv opheffing schorsing’), genummerd PL0900-2024011032, opgemaakt door politie Midden-Nederland, digitale pagina 15 tot en met 17 (van 73).
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 10 januari 2024, als bijlage opgenomen bij het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 januari 2024 (‘proces-verbaal summier’), genummerd PL0900-2024009140, opgemaakt door politie Midden-Nederland, digitale pagina 71 (van 73).
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de rechter-commissaris van 12 januari 2024, pagina 1.