In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting De Alliantie en een huurder. De Alliantie had een vordering tot ontruiming van de woning van de huurder ingesteld, na een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW. De aanleiding voor de vordering waren explosies die op 13 en 14 april 2024 in de nabijheid van de woning hadden plaatsgevonden, wat leidde tot een sluiting van de woning door de burgemeester op basis van artikel 174a Gemeentewet.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Alliantie niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de huurder een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt van de explosies. De oorzaak van de explosies was onbekend en er was onvoldoende bewijs dat de huurder overlast veroorzaakte die een ontruiming rechtvaardigde. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de Alliantie bij de buitengerechtelijke ontbinding niet op een deugdelijke wijze rekening heeft gehouden met de belangen van de huurder, die kwetsbaar is en geen alternatieve huisvesting heeft.
De vordering tot ontruiming is afgewezen, en de Alliantie is veroordeeld in de proceskosten van de huurder, die zijn vastgesteld op € 928,00. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij de beoordeling van ontruimingsvorderingen en de toepassing van de regels omtrent buitengerechtelijke ontbinding van huurovereenkomsten.