ECLI:NL:RBMNE:2024:5125

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
16/037329-24 en 96/133475-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met bedreiging van geweld en medeplegen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing. De verdachte heeft telefonisch contact opgenomen met de aangever en dreigde dat de zoon van de aangever, die gedetineerd was, te grazen genomen zou worden als er niet binnen een bepaalde termijn een bedrag van twaalf miljoen euro betaald zou worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander handelde en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, wat leidt tot de conclusie van medeplegen. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de verdachte vrijwillig had teruggetreden, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van €314,80 toegewezen, omdat de aangever na de poging tot afpersing met zijn familie in een hotel moest verblijven. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/037329-24 (P) en 96/133475-22 (TUL)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 augustus 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [plaats] ,
gedetineerd in P.I. [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 mei 2024 (pro-formazitting) en 2 augustus 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. de Nooij en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.A.J. Brahm, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair
in de periode van 29 januari 2024 tot en met 30 januari 2024 in Vinkeveen en/of Amstelveen samen met anderen heeft geprobeerd om [aangever] af te persen door:
  • telefonisch tegen die [aangever] te zeggen: “Jouw zoon heeft mijn, heeft mijn blokken kwijt geraakt. Zeshonderd stuks en het gaat om twaalf miljoen. En ik zou graag deze week mijn geld willen ontvangen. Zo niet nemen we hem te grazen in de PI. Ik bel je over aantal dagen terug en dan wil mijn geld hebben” en/of
  • zich bij een bedrijfspand van die [aangever] op te houden;
Subsidiair
op 29 januari 2024 in Vinkeveen samen met anderen [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door telefonisch tegen die [aangever] te zeggen: “Jouw zoon heeft mijn, heeft mijn blokken kwijt geraakt. Zeshonderd stuks en het gaat om twaalf miljoen. En ik zou graag deze week mijn geld willen ontvangen. Zo niet nemen we hem te grazen in de PI. Ik bel je over aantal dagen terug en dan wil mijn geld hebben”;
Meer subsidiair
in de periode van 29 januari 2024 tot en met 30 januari 2024 in Vinkeveen en/of Amstelveen samen met anderen heeft geprobeerd om [aangever] door (bedreiging met) geweld of enige andere feitelijkheid te dwingen tot het afgeven van € 12.000.000,- door:
  • telefonisch tegen die [aangever] te zeggen: “Jouw zoon heeft mijn, heeft mijn blokken kwijt geraakt. Zeshonderd stuks en het gaat om twaalf miljoen. En ik zou graag deze week mijn geld willen ontvangen. Zo niet nemen we hem te grazen in de PI. Ik bel je over aantal dagen terug en dan wil mijn geld hebben” en/of
  • zich bij een bedrijfspand van die [aangever] op te houden.
De tenlastelegging is op de zitting nader omschreven. De nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om een inhoudelijk oordeel over de zaak te geven.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Daarbij heeft de officier van justitie partieel vrijspraak gevorderd van het ophouden bij het bedrijfspand van aangever.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat de ten laste gelegde gedraging niet kan worden gezien als een poging tot afpersing of een bedreiging. Daarnaast heeft de raadsvrouw partiële vrijspraak bepleit van het ophouden bij het bedrijfspand van aangever. De standpunten van de raadsvrouw worden – voor zover van belang voor de beoordeling – verder besproken in paragraaf 4.3.2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Plaats delict: Vinkeveen
Op 29 januari 2024 werd ik onbekend gebeld en nam op met [aangever] . De persoon die mij belde had een Marokkaanse mannen stem en klonk erg jong (loopjongen?) en zei: Ik ben [A] uit Utrecht. Door [B] ben ik 12.000 broeken
(de rechtbank begrijpt: blokken)kwijtgeraakt en heb ik een schade opgelopen van 12 miljoen euro. Ik bel je over 2 dagen terug en dan wil ik het geld terug en spreken we af op een locatie. Ik weet waar [B] zit in de PI. Ik vroeg aan hem wie ben jij. Hij reageerde toen weer opnieuw met dat hij 12.000 broeken
(de rechtbank begrijpt: blokken)kwijt is geraakt door [B] en dat [B] bij hem een schuld heeft van 12 miljoen euro en dat hij mij over 2 dagen zou terugbellen. En gaf nogmaals aan dat hij weet waar [B] zit in de PI. [2]
Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Er vond een onderzoek plaats op de inbeslaggenomen telefoon van verdachte. Hierbij werd een audiobestand veiliggesteld. Ik, verbalisant, werkte dit audiobestand letterlijk uit.
Ik hoorde een telefoon 'overgaan’.
[aangever] : Met [aangever]
[A] : Goeie-avond met [A] van Utrecht. Goeie-avond hoor je mij?
[A] : Goeie-avond, ik heb een mededeling. Uw zoon heeft uh zeshonderd blokken kwijt geraakt. Dat gaat om twaalf miljoen enne ja,
[A] : Jouw zoon heeft mijn, heeft mijn blokken kwijt geraakt. Zeshonderd stuks en het gaat om twaalf miljoen. En ik zou graag deze week mijn geld willen ontvangen. Zo niet nemen we hem te grazen in de PI. Ik bel je over aantal dagen terug en dan wil mijn geld hebben. Ben je druk?
[A] : Dus we gaan nie, ik ga dit spelletje niet met jou spelen. Ik bel je over twee dagen terug en dan wil ik een adres hebben waar ik mijn geld kan ophalen ja. Fijne avond. [3]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 augustus 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb aangever gebeld en de bewoordingen zoals ten laste gelegd tegen hem gezegd. Alleen de woorden over het te grazen nemen in de PI kan ik mij niet herinneren, maar het zou zeker kunnen dat ik dat gezegd heb. Ik heb het geld, waar ik aan de telefoon om vroeg, uiteindelijk niet gekregen. Ik ben door iemand, ene [C] , gevraagd om dit te doen. Ik ken hem niet goed. Ik ken hem via de boksschool. Ik zou € 250,- van hem krijgen. Ik kwam hem tegen en hij heeft mij later via whatsapp gestuurd wat ik aan de telefoon tegen aangever moest zeggen.
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Poging tot afpersing
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing van aangever. Verdachte heeft aangever gebeld en hem verteld dat zijn zoon zeshonderd blokken is kwijtgeraakt en dat hij hiervoor 12 miljoen (euro) van aangever wil hebben. Verdachte heeft daarbij gedreigd dat de zoon van aangever in de PI (
de rechtbank begrijpt: de Penitentiaire Inrichting/ ‘de gevangenis’)te grazen zou worden genomen als aangever het geld niet deze week zou hebben. Verdachte probeerde aangever met dit dreigement om zijn zoon wat aan te doen, zo te bewegen tot het betalen van een vermeende schuld van 12 miljoen. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte moeten worden beschouwd als een begin van uitvoering van de afpersing, gericht op voltooiing van dat misdrijf. Verdachte heeft tegen aangever gezegd dat hij hem over een aantal dagen terug zou bellen en dat hij dan zijn geld wilde hebben. Dat verdachte tijdens het telefoongesprek geen concreet adres heeft genoemd waar hij met aangever zou afspreken om het geld over te dragen, zoals aangevoerd door de raadsvrouw, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Verdachte wilde dat aangever geld zou verzamelen, en dat hij dit op een later moment zou overhandigen, waarna dan sprake zou zijn van een voltooide afpersing.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat [C] , zijn opdrachtgever, wilde dat hij twee dagen na het telefoongesprek met aangever weer zou bellen, maar dat hij dat niet heeft gedaan omdat dat niet goed voelde. Volgens de verdediging maakt die omstandigheid dat van een poging tot afpersing geen sprake is geweest. Dat verdachte tot inkeer is gekomen zou blijken uit het feit dat hij, toen hij op 2 februari 2024 werd aangehouden, aangever nog geen tweede maal had gebeld, terwijl hij dit volgens de aangifte binnen twee dagen na het telefoongesprek op 29 januari 2024 zou doen.
De rechtbank begrijpt dit verweer van de verdediging als een beroep op vrijwillige terugtred. Voor een geslaagd beroep op vrijwillige terugtred is beslissend of deze het gevolg is geweest van een spontane besluitvorming van verdachte zelf, die niet plaatsvond uitsluitend onder invloed van uitwendige prikkels.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat er van een dergelijke spontane “eigen” besluitvorming sprake was. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd blijkt uit de opname van het (bij de bewijsmiddelen weergegeven) telefoongesprek die is aangetroffen op de telefoon van verdachte namelijk dat verdachte tegen aangever heeft gezegd dat hij hem over een aantal dagen terug zou bellen (en dus niet over twee dagen, zoals door de verdediging is aangevoerd). Dat verdachte aangever op het moment van zijn aanhouding op 2 februari 2024 nog niet voor een tweede keer had gebeld, maakt dan ook niet dat hieruit geconcludeerd kan worden dat de afpersing niet is voltooid door enig handelen van verdachte zelf. De doorslaggevende reden hiervoor lijkt eerder te zijn gelegen in de omstandigheid dat verdachte – voordat het tot een voltooide afpersing heeft kunnen komen – al werd aangehouden.
Nu het dossier ook voor het overige geen enkel aanknopingspunt bevat waaruit volgt dat verdachte de poging tot afpersing vrijwillig heeft afgebroken, bijvoorbeeld doordat hij een bericht stuurde aan zijn vermeende opdrachtgever waaruit volgt dat hij dit niet meer wilde of dat hij spijt had van zijn eerdere handelen, acht de rechtbank niet aannemelijk dat het feit dat het bij een poging tot afpersing is gebleven afhankelijk is geweest van spontane besluitvorming van verdachte zelf.
Het verweer wordt om die reden verworpen.
Medeplegen
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij door een ander, ene [C] , is gevraagd om het ten laste gelegde feit te plegen en dat hij via chatberichten van hem instructies kreeg over wat hij precies tegen aangever moest zeggen aan de telefoon. De rechtbank concludeert dat uit deze chatberichten volgt dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Uit de op de telefoon van verdachte aangetroffen chatberichten blijkt dat verdachte inderdaad door een ander is geïnstrueerd over het met aangever te voeren gesprek. Verdachte heeft vervolgens uitvoering gegeven aan deze instructies door aangever te bellen. De bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Conclusie en gedeeltelijke vrijspraak van het ophouden bij het bedrijfspand van aangever
Gelet op hetgeen hiervoor is toegelicht, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met een ander, heeft geprobeerd om aangever af te persen.
Tot slot merkt de rechtbank op, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte zich heeft opgehouden bij het bedrijfspand van aangever. De rechtbank spreekt verdachte dan ook partieel vrij, voor zover het tenlastegelegde ziet op het ophouden bij het bedrijfspand van aangever.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 29 januari 2024 te Vinkeveen, tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld
[aangever] te dwingen tot de afgifte van 12.000.000 euro, die [aangever] toebehoorde,
telefonisch tegen die [aangever] heeft gezegd: “Jouw zoon heeft mijn, heeft mijn blokken kwijt geraakt. Zeshonderd stuks en het gaat om twaalf miljoen. En ik zou graag deze week mijn geld willen ontvangen. Zo niet nemen we hem te grazen in de PI. Ik bel je over aantal dagen terug en dan wil mijn geld hebben”.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om, bij veroordeling voor het meer subsidiaire en partiële vrijspraak voor het ophouden bij het bedrijfspand van aangever, te volstaan met een strafoplegging gelijk aan het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een oplegging van een straf voor het bewezenverklaarde feit. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. Dit licht de rechtbank hieronder toe.
Ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van aangever door aangever op te bellen en zich dreigend over de zoon van aangever uit te laten, met als doel aangever te bewegen tot het betalen van een zeer omvangrijk geldbedrag. Hierbij is benadrukt dat verdachte weet waar de zoon van aangever verblijft. Uit het dossier volgt dat de zoon van aangever gedetineerd zit omdat hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren wegens druggerelateerde feiten. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte de familie van de zoon van aangever heeft benaderd, in plaats van direct contact met de zoon zelf op te nemen. De rechtbank merkt op dat sprake lijkt van een tendens om bij conflicten niet de betrokkenen zelf, maar mensen uit hun directe omgeving te benaderen, mensen die volledig losstaan van de situatie en geen enkele betrokkenheid hebben bij het onderliggende conflict, waardoor zij geconfronteerd worden met criminele zaken waar zij zelf geen invloed op hebben (gehad).
Daarnaast weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat verdachte voor het plegen van het telefoongesprek de telefoon van zijn minderjarige stiefbroertje van 13 heeft gebruikt, om zo zijn eigen laakbare handelen te verhullen en de opsporing te bemoeilijken. Dit minderjarige stiefbroertje is ten gevolge van het handelen van verdachte aangehouden en verhoord. Hij heeft verklaard erg bang te zijn geweest.
Met zijn handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid en het gevoel van veiligheid van aangever en diens familie. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijken de ernstige gevolgen van het strafbare feit voor aangever en zijn familie. Zo verklaart aangever dat zij na het telefoontje niet thuis hebben geslapen, maar in een hotel, omdat zij enorm in angst leefden en dat ook nog steeds doen. Zij voelen zich nog steeds bedreigd en onveilig.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist wat er precies speelde en waarom het telefoongesprek met aangever moest worden gevoerd. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Dat verdachte in opdracht van iemand – die hij naar eigen zeggen niet goed kent – een ander opbelt en verwijst naar 600 blokken (vermoedelijk cocaïne) en om een bedrag van 12 miljoen euro vraagt zonder hier meer over te weten of vragen over te stellen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Ook de chatberichten die zijn aangetroffen op de telefoon van verdachte wijzen op een grotere betrokkenheid van verdachte dan hij de rechtbank wil doen geloven, omdat hieruit blijkt dat verdachte zowel in de dagen voorafgaand aan als de dagen na het bewezenverklaarde feit contact heeft gehad met zijn medepleger over het bewezenverklaarde.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie (‘strafblad’) betreffende verdachte van 24 juli 2024. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel is verdachte in 2020 veroordeeld voor vuurwapenbezit tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Ook merkt de rechtbank op dat uit het dossier volgt dat verdachte gesignaleerd staat in België, waarbij is verzocht om uitlevering van verdachte in verband met verdenking van brandstichting en deelname aan een criminele organisatie.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 23 mei 2024, uitgebracht door [D] , reclasseringswerker. De reclassering merkt op dat zij niet bij de kern komt van de beweegredenen van verdachte om deel te nemen aan onderhavige verdenking. De reclassering stelt dat het feit dat verdachte zegt geen enkel inzicht in zijn eigen handelen te hebben en de naïeve houding die hij aanneemt, niet verenigbaar lijken met eerdere justitiële contacten en detenties. De reclassering krijgt daarom de indruk dat verdachte zich sociaal wenselijk presenteert. Bij een bewezenverklaring adviseert de reclassering oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. De rechtbank merkt op dat verdachte tijdens de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting eveneens geen inzicht heeft gegeven in zijn beweegreden tot het plegen van het bewezenverklaarde feit, ondanks dat verdachte hier meermalen naar is gevraagd. Verdachte geeft aan naïef te zijn geweest en dat hij beter had moeten nadenken, maar waarom hij het feit precies heeft gepleegd, weet hij niet. De rechtbank concludeert dat zij daarom beperkt is in de mate waarin zij rekening kan houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Oplegging van de straf
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, kan volgens de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank stelt vast dat voor het bewezenverklaarde feit – (poging tot) afpersing – geen oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) zijn opgesteld. De officier van justitie heeft bij een bewezenverklaring van poging tot afpersing een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden geëist, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank merkt op dat een dergelijke straf volgens de eerdergenoemde oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt wordt genoemd bij feiten als een voltooide plofkraak en een winkeloverval. De rechtbank concludeert dat het bewezenverklaarde feit ernstig is, maar niet vergelijkbaar is met eerdergenoemde delicten. Bovendien betreft het een poging en geen voltooide afpersing, hetgeen de rechtbank in strafverminderende zin meeweegt. De rechtbank komt daarom tot een andere strafoplegging dan door de officier van justitie geëist.
Het is voor de rechtbank onduidelijk gebleven hoe groot de kans is dat verdachte opnieuw in een situatie terecht komt waarin hij een dergelijk strafbaar feit begaat. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een flinke waarschuwing nodig heeft, om te voorkomen dat hij – om welke reden dan ook – opnieuw overgaat tot het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal daarom ook een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Alles overwegende, acht de rechtbank het passend en geboden om verdachte voor het bewezenverklaarde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

9.BENADEELDE PARTIJ

[aangever] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 314,80 aan materiële schade, omdat hij na de poging tot afpersing een nacht met zijn familie in een hotel heeft moeten verblijven.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toewijsbaar is voor een bedrag van € 317,40, omdat uit de door aangever bij zijn vordering gevoegde facturen blijkt dat dit het bedrag is dat hij voor de hotelovernachting heeft moeten betalen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van
de benadeelde partij, vast komen te staan dat de benadeelde rechtstreekse materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. Hoewel uit de facturen, zoals bijgevoegd bij de vordering van de benadeelde partij, volgt dat in totaal kosten lijken te zijn gemaakt voor een hotelovernachting ter waarde van € 317,40, , kan de rechtbank niet meer toewijzen dan door de benadeelde partij is gevorderd. De rechtbank zal daarom het bedrag van € 314,80, zoals genoemd op de vordering, toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 januari 2024 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [aangever] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 314,80, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 januari 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 6 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 96/133475 omdat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, aangezien het een veroordeling betreft voor een ander feit. De raadsvrouw heeft daarbij de rechtbank verzocht om de proeftijd met één jaar te verlengen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van de kantonrechter te Den Haag van 23 maart 2023 (parketnummer 96/133475-22) is verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank vindt dat verdachte moet ervaren dat het overtreden van de voorwaarden bij een voorwaardelijke straf consequenties heeft, des te meer omdat de rechtbank aan verdachte opnieuw een voorwaardelijke straf oplegt. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom toewijzen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en voorlopige hechtenisdoorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf
in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [aangever] toe tot een bedrag van € 314,80;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangever] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 314,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 6 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96/133475-22
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag bij vonnis van 23 maart 2023 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, mr. J.F. Haeck en mr. L.L. Veendrick, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Caruso, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 augustus 2024.
Mr. L.L. Veendrick is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt, na de nadere omschrijving, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 29 januari 2024 tot en met 30 januari 2024 te
Vinkeveen en/of
Amstelveen, althans elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[aangever] te dwingen tot de afgifte van 12.000.000 Euro, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten
dele aan die [aangever] en/of een derde toebehoorde(n)
- telefonisch tegen die [aangever] heeft/hebben gezegd: “Jouw zoon heeft mijn, heeft
mijn blokken kwijt geraakt. Zeshonderd stuks en het gaat om twaalf miljoen. En
ik zou graag deze week mijn geld willen ontvangen. Zo niet nemen we hem te
grazen in de PI. Ik bel je over aantal dagen terug en dan wil mijn geld hebben”, althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- zich bij een bedrijfspand van die [aangever] heeft/hebben opgehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op omstreeks 29 januari 2024 te Vinkeveen, althans elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware
mishandeling
door
- telefonisch tegen die [aangever] te zeggen: “Jouw zoon heeft mijn, heeft mijn
blokken kwijt geraakt. Zeshonderd stuks en het gaat om twaalf miljoen. En ik zou
graag deze week mijn geld willen ontvangen. Zo niet nemen we hem te grazen in
de PI. Ik bel je over aantal dagen terug en dan wil mijn geld hebben”.
(Artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of op omstreeks de periode van 29 januari 2024 tot en met 30 januari 2024
te Vinkeveen en/of Amstelveen, althans elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf om
een ander, te weten [aangever] ,
door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of
enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of een derde,
wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten
het afgeven van 12.000.000 Euro,
- telefonisch tegen die [aangever] heeft/hebben gezegd: “Jouw zoon heeft mijn,
heeft mijn blokken kwijt geraakt. Zeshonderd stuks en het gaat om twaalf
miljoen. En ik zou graag deze week mijn geld willen ontvangen. Zo niet nemen we
hem te grazen in de PI. Ik bel je over aantal dagen terug en dan wil mijn geld
hebben”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- zich bij een bedrijfspand van die [aangever] heeft/hebben opgehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 284 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 29 januari 2024, genummerd 24031201, 6 februari 2024, genummerd 2024031201A en 30 april 2024, genummerd 2024031201B, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 107. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.p. 49.
3.p. 87.