ECLI:NL:RBMNE:2024:5120

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
C/16/566647 / HA ZA 23-741
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rectificatie van een boek afgewezen wegens voldoende feitelijke onderbouwing van de gepubliceerde passage

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een vordering tot rectificatie van een boek. De eiser, [eiser], heeft gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] B.V., [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3], aangeklaagd vanwege een passage in hun boek '[boektitel]', waarin hij beschuldigd wordt van belangenverstrengeling bij een gronddeal met het waterschap. De eiser vorderde rectificatie van deze passage en een stopzetting van de verspreiding van het boek en gerelateerde lezingen.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden voldoende feitelijke onderbouwing hadden voor de gepubliceerde passage. De rechtbank heeft daarbij de belangen van de eiser, die zijn goede naam en eerbiediging daarvan wilde beschermen, afgewogen tegen het recht op vrijheid van meningsuiting van de gedaagden. De rechtbank concludeerde dat het belang van de vrijheid van meningsuiting in dit geval zwaarder weegt dan het belang van de eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in 2016 zowel wethouder was als onderhandelingspartner bij de verkoop van zijn eigen grond, wat een situatie van belangenverstrengeling met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden, gezien de publieke functie van de eiser en de omstandigheden rondom de gronddeal, gerechtigd waren om de beschuldiging van belangenverstrengeling te uiten. De eiser werd in het ongelijk gesteld en werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/566647 / HA ZA 23-741
Vonnis van 14 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. C.W. Wernink,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. J.P. van den Brink.
Gedaagden zullen in het navolgende worden aangeduid als [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] .

1.Samenvatting

1.1.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben een boek geschreven genaamd ' [boektitel] ', dit boek is uitgegeven door [onderneming 1] , onderdeel van [gedaagde sub 1] . Het boek gaat over de bestuurscultuur in [provincie] . In het boek komt ook [eiser] voor. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben over [eiser] geschreven: “Hij maakte zich schuldig aan belangenverstrengeling bij een gronddeal met [waterschap] ” Volgens [eiser] hebben gedaagden vanwege deze passage onrechtmatig jegens hem gehandeld en moet dit worden gerectificeerd. Daarnaast wil [eiser] dat gedaagden staken met de verspreiding van het boek en het houden van lezingen en boekpresentaties.
1.2.
De vorderingen worden afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 17 producties.
- de conclusie van antwoord met 7 producties.
- de brief d.d. 2 april 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
- de mondelinge behandeling van 2 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
In de gemeente [gemeente] ligt het [gebied] . [beek] is in het verleden gekanaliseerd. In 2005 wordt een project ter herinrichting van het [gebied] gestart, met het doel de beek weer te laten meanderen. Om het herinrichtingsproject te realiseren blijkt kavelruil, aan- en verkoop van gronden en wijziging van bestemming en gebruik benodigd. Hiervoor is het uitganspunt dat agrariërs in het gebied niet worden onteigend, maar dat zij vrijwillig medewerken. [eiser] is grondbezitter in de gemeente [gemeente] en heeft onder andere grond in het [gebied] .
3.2.
In december 2009 wordt het ontwerp-inrichtingsplan vastgesteld door de stuurgroep [gebied] waarin het project verder is uitgewerkt. In de periode 2010 tot 2021 was [eiser] wethouder te [gemeente] , ‘grondzaken’ viel in zijn portefeuille. De ontwikkeling van het [gebied] viel daar niet onder.
3.3.
In 2010 begint de uitvoering van het project, waarbij de leiding van het project over gaat van de gemeente [gemeente] op het waterschap. Tussen 2012 en 2015 zijn er verschillende (onderhandelings)gesprekken gevoerd tussen het waterschap en de familie [achternaam van eiser] over het [gebied] en de verkoop van hun grond ten uitvoering van het herinrichtingsproject. Sommige van deze gesprekken met [eiser] hebben bij [eiser] thuis of bij de broer van [eiser] thuis plaatsgevonden. [eiser] was daar soms ook bij aanwezig.
3.4.
In de zomer van 2016 krijgt waarnemend dijkgraaf de heer [A] , een partijgenoot van [eiser] , een rol in de onderhandelingen tussen het waterschap en de familie [achternaam van eiser] . In november 2016 wordt er een lijst met 32 punten die nog open zouden staan vanuit [eiser] en familie aan het waterschap verzonden. Op 17 december 2016 is een overeenkomst tot aan- en verkoop van gronden en vestiging van kwalitatieve verplichtingen tot stand gekomen, de 32 punten stonden toen nog open.
3.5.
In 2018 wordt [eiser] vicevoorzitter van [partijnaam 1] in het waterschap. Dat hij deze functie had werd niet openbaar gemaakt. Tevens in 2018 wordt namens [eiser] en familie een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan ‘ [....] ’ ingediend. Vier onderdelen zien op de grond van [eiser] . Nadat het bestemmingsplan was vastgesteld, is door [eiser] bezwaar gemaakt tegen het bestemmingsplan. Toen dit niet leidde tot aanpassing van het bestemmingsplan heeft [eiser] met zijn familie beroep ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit beroep is door hen voorafgaand aan de behandeling ingetrokken.
3.6.
Op 12 juni 2020 zijn de aktes van aan- en verkoop van gronden en vestiging van kwalitatieve verplichtingen inzake de grond van [eiser] in het [gebied] gepasseerd.
3.7.
In 2021 trad [eiser] af als wethouder van de gemeente [gemeente] wegens deze kwestie na een in de gemeenteraad ingediende motie van wantrouwen.
3.8.
Naar aanleiding van een brief van de advocaat van [eiser] hebben gedaagden bij mail van 28 april 2023 toegezegd in een volgende druk en in de digitale versies van het boek een tekstaanpassing te doen. De tekstaanpassing ziet op een tweetal passages, namelijk:
  • De passage: “in de vergadering van het algemeen bestuur van het waterschap was [partijnaam 2] niet kritisch over de deal met [eiser] , hun eigen vicevoorzitter.” zal worden: “In de vergadering van het algemeen bestuur van het waterschap was [partijnaam 1] niet kritisch over de deal met [eiser] , hun eigen vicevoorzitter. [eiser] bekleedde die functie binnen [partijnaam 1] sinds 2018 (twee jaar na de gronddeal).”
  • De passage: “Andere fracties in het algemeen bestuur wisten overigens niet dat [eiser] ook vicevoorzitter was van [partijnaam 2] .” zal worden: “Andere fracties in het algemeen bestuur wisten overigens niet dat [eiser] inmiddels (sinds 2018, twee jaar na de gronddeal) vicevoorzitter was van [partijnaam 1] .”

4.De beoordeling

Vrijheid van meningsuiting versus recht op eerbiediging goede naam
4.1.
Het gaat in deze zaak om een botsing van fundamentele rechten. Aan de kant van [eiser] het recht op eerbiediging van zijn eer en goede naam en aan de kant van gedaagden het recht op vrijheid van meningsuiting.
4.2.
Toewijzing van (een van) de vorderingen van [eiser] houdt een beperking in van het in artikel 7 Grondwet en artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde recht van gedaagden op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijk recht kan alleen worden beperkt als dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake als de uitlatingen onrechtmatig zijn (artikel: 6:162 BW).
4.3.
Welk recht uiteindelijk zwaarder weegt, hangt af van aan wiens belang in de gegeven omstandigheden meer gewicht toekomt. Het belang aan de zijde van [eiser] is het belang niet te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Aan de zijde van gedaagden, met name [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , is het belang het kunnen vervullen van de journalistieke waakhondfunctie waardoor zij zich waarschuwend, informerend, opiniërend en kritisch moeten kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken.
4.4.
Bij de weging van beide belangen is onder meer relevant:
( i) de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben,
(ii) de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstand die aan de kaak wordt gesteld,
(iii) de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal,
(iv) de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen,
( v) de mate van waarschijnlijkheid dat ook zonder de verweten publicatie, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden,
(vi) het gezag dat het medium waarop de uitlatingen zijn gepubliceerd geniet en
(vii) de maatschappelijke positie van de betrokken persoon.
De hiervoor genoemde omstandigheden wegen niet allemaal even zwaar. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht daaraan moet worden gehecht, hangt af van het concrete geval.
Recht op vrijheid van meningsuiting weegt zwaarder
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van de eerbiediging van vrijheid van meningsuiting van [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 1] zwaarder weegt dan het recht op de bescherming van de goede naam van [eiser] en geeft gedaagden dus gelijk.
4.6.
[eiser] was in 2016 zowel wethouder, met grondzaken in zijn portefeuille, als in privé onderhandelingspartner bij de verkoop van grond van zichzelf en zijn familie. Weliswaar was de gemeente niet de directe onderhandelingspartner bij de grondtransactie, maar zij was daar aan de zijlijn wel bij betrokken. Ten tijde van het daadwerkelijk passeren van de notariële akten in 2020 was [eiser] daarnaast vicevoorzitter van [partijnaam 1] , indertijd de grootste en meest invloedrijke fractie in het algemeen bestuur van het [waterschap] . Met die combinatie van functies van [eiser] was belangenverstrengeling feitelijk een gegeven. Het gaat dan ook vooral om de vraag hoe [eiser] met de belangenverstrengeling is omgegaan. [eiser] maakte in privé bezwaar en ging in beroep tegen de vaststelling van het bestemmingsplan en handelde zo tegen de belangen van de gemeente en het waterschap. [eiser] verkocht grond aan het waterschap en stelde bij de onderhandeling met het waterschap eisen namens zijn familie en zichzelf, terwijl hij ook bij het waterschap (via [partijnaam 1] ) betrokken was en de onderhandeling (deels) geschiedde met iemand die in hetzelfde netwerk zit als [eiser] , te weten de heer [A] . Zowel [eiser] als de heer [A] hebben zelf deelgenomen aan onderhandelingen die niet steeds op neutraal terrein plaatsvonden. Dit terwijl een persoon met de functie van wethouder in het geval sprake is van belangenverstrengeling juist geacht wordt meer afstand te nemen tot de onderhandelingen. Deze omstandigheden vormen de basis voor hetgeen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in ' [boektitel] ' hebben geschreven.
4.7.
[eiser] erkent (ook tijdens de mondelinge behandeling) dat er sprake kan zijn geweest van enige schijn van belangenverstrengeling, maar benadrukt hierbij dat deze nooit is omgezet in daden of besluitvorming die zijn privébelangen hebben bevoordeeld. [eiser] stelde dat de beschuldiging dat er daadwerkelijk belangen zijn verstrengeld ongefundeerd is en schadelijk voor zijn reputatie.
4.8.
Aan [eiser] kan worden toegegeven dat uit integriteitsonderzoek (zoals van [onderneming 2] ) niet blijkt dat hij vanwege zijn combinatie van functies een veel betere prijs voor grond heeft gekregen dan andere grondbezitters. Bewijs voor bevoordeling als gevolg van de functies van [eiser] is er dan ook niet. Dit is echter ook niet de strekking van de passage zoals opgenomen in het “ [.] ” deel van boek “ [boektitel] ”. Direct voorafgaand aan de passage “ [eiser] maakte zich schuldig aan belangenverstrengeling bij een gronddeal met [waterschap] ” staat dat [eiser] in 2021 is afgetreden als wethouder van de gemeente [gemeente] nadat wegens deze kwestie in de gemeenteraad een motie van wantrouwen was ingediend. Uit een openbaar verslag van de gemeenteraadsvergadering van 30 juni 2021 blijkt dat het woord ‘belangenverstrengeling’ door een aantal politici werd gebruikt en de aanleiding vormde voor het indienen van de motie van wantrouwen. De fracties [naam] en [partijnaam 3] stapten zelfs uit de coalitie naar aanleiding van de kwestie. Openbare verslagen lenen zich bij uitstek als bron voor journalisten om zich op te baseren. In onderlinge samenhang met de tekst voorafgaand aan de betreffende passage wordt duidelijk dat de woordkeuze onder andere ziet op deze situatie.
4.9.
De rechtbank is al met al van oordeel dat de omstandigheid dat [eiser] als wethouder van de gemeente [gemeente] onvoldoende afstand heeft gehouden tot de onderhandelingen over een privé gronddeal, in combinatie met de omstandigheid dat hij vanwege deze kwestie is afgetreden als wethouder na een motie van wantrouwen in de gemeenteraad, maken dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] mochten schrijven dat [eiser] zich “schuldig maakte aan belangenverstrengeling”. Dit is niet puur een waardeoordeel, maar een constatering die voldoende steun vindt in het aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] beschikbare feitenmateriaal. [eiser] bekleedde een publieke functie als wethouder en heeft dus ook te dulden dat hij wordt gecontroleerd, niet alleen door de gemeenteraad, maar ook door journalisten.
4.10.
De vorderingen van [eiser] hebben alle als vertrekpunt dat gedaagden onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld door hem te beschuldigen van belangenverstrengeling. Nu dit door de rechtbank niet onrechtmatig wordt geacht, zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Wat betreft de voorwaardelijke vorderingen van [eiser] geldt daarbij dat niet is weersproken dat [gedaagde sub 1] ( [onderneming 1] ) vrijwillig heeft voldaan aan de wens om het boek deels aan te passen, zodat deze worden afgewezen bij gebrek aan belang.
4.11.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van gedaagden worden begroot op:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.082,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 2.082,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024