ECLI:NL:RBMNE:2024:5108

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
16/566502
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande factuur en nevenvorderingen in civiele procedure

In deze civiele procedure vordert eiser, een in betonsoorten gespecialiseerd bedrijf, betaling van een openstaande factuur van € 23.450,00 van gedaagde, een groothandel in bouwgrondsoorten. Eiser heeft op 4 mei 2023 werkzaamheden uitgevoerd met een kleine betonpomp in Utrecht, maar gedaagde heeft de kosten nog niet volledig voldaan. Gedaagde erkent de hoofdsom, maar betwist de nevenvorderingen, waaronder rente, kredietbeperkingstoeslag en buitengerechtelijke kosten, op basis van onredelijke bezwarendheid van de algemene voorwaarden. De rechtbank oordeelt dat de vordering van eiser gegrond is. De rechtbank wijst de hoofdsom van € 23.450,00 toe, evenals de contractuele rente van 1,25% per maand, de kredietbeperkingstoeslag van € 703,50 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.345,00. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten van € 4.693,73. Het vonnis is uitgesproken op 31 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/566502 / HA ZA 23-740
Vonnis van 31 juli 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. H.M. Mauritz,
tegen
[gedaagde] ,
handelend onder de naam
[handelsnaam]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [handelsnaam] ,
advocaat: mr. A.F.H. Spoormaker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 20 maart 2024 en de daarin genoemde stukken,
- aantekeningen van de mondelinge behandeling van 18 juni 2024.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis in de hoofdzaak zal worden gewezen.

2.De kern

2.1.
[eiser] (een in betonsoorten gespecialiseerd bedrijf) heeft in opdracht van [handelsnaam] (groothandel in bouwgrondsoorten) op 4 mei 2023 in Utrecht bij [winkelcentrum] aan de [straat] werkzaamheden uitgevoerd met een kleine betonpomp. [handelsnaam] heeft de kosten van deze werkzaamheden nog niet geheel betaald. [eiser] vordert betaling van een bedrag van € 23.450,00 in hoofdsom, met rente (1,25% per maand), kredietbeperkingstoeslag (€ 703,50), buitengerechtelijke kosten (€ 2.345,00) en proceskosten. [handelsnaam] erkent de hoofdsom, maar voert verweer tegen de nevenvorderingen door te stellen dat de algemene voorwaarden – waar deze op berusten – onredelijk bezwarend zijn. Het gelijk ligt aan de zijde van [eiser] .

3.De beoordeling

Toewijzing € 23.450,00 in hoofdsom
3.1.
De kosten van de door [eiser] verrichte werkzaamheden heeft zij met de factuur van 5 mei 2023 (€ 25.950,00) in rekening gebracht. Van de hoofdsom heeft [handelsnaam] al € 2.500,00 betaald, waardoor de openstaande hoofdsom € 23.450,00 bedraagt. Door [handelsnaam] wordt niet betwist dat zij op grond van de met [eiser] gesloten overeenkomst van opdracht de hoofdsom moet betalen. De rechtbank wijst daarom de openstaande hoofdsom van € 23.450,00 toe.
Toewijzing contractuele rente van 1,25% per maand
3.2.
Volgens artikel 7 van de algemene voorwaarden raakt de opdrachtgever ( [handelsnaam] ) bij niet tijdige betaling, zonder dat een ingebrekestelling of aanmaning nodig is, in verzuim en is zij over het achterstallige bedrag een direct opeisbare rente van 1,25% per maand verschuldigd. Bij incidenteel vonnis van 20 maart 2024 is eerder al geoordeeld dat de algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zijn, dus ook artikel 7. Tijdens de mondelinge behandeling van 18 juni 2024 heeft [handelsnaam] aangegeven op dit punt geen verweer meer te voeren.
3.3.
[handelsnaam] stelt dat artikel 7 van de algemene voorwaarden over de contractuele rente onredelijk bezwarend is, omdat het rentepercentage te hoog is en zij als consument moet worden beschouwd. [handelsnaam] exploiteert een eenmanszaak en heeft in het kader van de uitoefening van dat bedrijf een overeenkomst van opdracht met [eiser] gesloten. [handelsnaam] zegt weliswaar dat zij gelijk te stellen is aan een consument (en dat haar dus dezelfde bescherming toekomt), maar [handelsnaam] heeft verder geen omstandigheden aangevoerd die tot die conclusie kunnen leiden.. Alleen het feit dat [handelsnaam] een eenmanszaak is, is hiervoor onvoldoende. Er bestaat daarom geen aanleiding om [handelsnaam] met een consument gelijk te stellen.
3.4.
Of artikel 7 van de algemene voorwaarde onredelijk bezwarend is tegenover [handelsnaam] als niet-consument, moet worden beoordeeld aan de hand van de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval (artikel 6:233 sub a BW) . Het klopt dat de contractuele rente (1,25% per maand, 15% per jaar) hoger is dan de wettelijke handelsrente (12,5% per jaar), maar het staat partijen vrij om een ander rentepercentage af te spreken (artikel 6:119b lid 8 BW). [handelsnaam] heeft verder geen omstandigheden aangevoerd waarom dit percentage voor haar onredelijk bezwarend is. Tussen partijen staat daarnaast vast dat [handelsnaam] te laat heeft betaald en vanaf 5 juni 2023 in verzuim is. De rente van 1,25% per maand is daarom toewijsbaar.
Toewijzing kredietbeperkingstoeslag € 703,50
3.5.
Volgens artikel 7 van de algemene voorwaarden is [eiser] ook bevoegd een kredietbeperkingstoeslag van ten hoogste 3% in rekening te brengen wanneer [handelsnaam] niet binnen 30 dagen na de datum van de betreffende factuur betaalt. [handelsnaam] zegt weliswaar dat er voor de kredietverhoging geen wettelijke grondslag bestaat, maar partijen kunnen hier zelf afspraken over maken. [handelsnaam] stelt daarnaast dat de bepaling onredelijk bezwarend is, maar heeft dit niet verder onderbouwd. Tussen partijen staat vast dat [handelsnaam] niet binnen 30 dagen na de datum van de factuur heeft betaald. De kredietbeperkingstoeslag van € 703,50 (3% van € 23.450,00) is daarom toewijsbaar.
Toewijzing buitengerechtelijke incassokosten € 2.345,00
3.6.
Voor de hoogte van de toewijsbare vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt in principe aansluiting gezocht bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit), maar partijen hebben met artikel 7 van de algemene voorwaarden bepaald dat bij niet tijdige betaling, 10% van de te incasseren hoofdsom aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in rekening mag worden gebracht.
3.7.
Tussen partijen staat vast dat [handelsnaam] aan [eiser] € 23.450,000 verschuldigd is en niet heeft betaald. Aangezien [eiser] aan [handelsnaam] verschillende aanmaningen heeft verzonden, staat daarnaast vast dat [eiser] incassohandelingen heeft verricht. [handelsnaam] is dan ook een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
3.8.
[handelsnaam] stelt dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten onredelijk bezwarend zijn, omdat deze 2,5 keer het tarief van het Besluit bedragen. [handelsnaam] voert verder geen aanvullende omstandigheden aan. Het klopt dat de contractuele buitengerechtelijke kosten 2,5 keer het tarief van het Besluit bedragen, maar dit is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat deze daarom onredelijk bezwarend zijn. Niet-consumenten kunnen immers andere afspraken maken. Toegewezen wordt dan ook een bedrag van € 2.345,00 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, 10% van de hoofdsom van € 23.450,00.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
23.450,00
- buitengerechtelijke incassokosten
2.345,00
+
totaal
25.795,00
- betalingen
0,00
-/-
Totaal
25.795,00
Proceskosten
3.10.
[handelsnaam] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
106,73
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2,00 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.693,73

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [handelsnaam] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 25.795,00, te vermeerderen met de kredietbeperkingstoeslag van € 703,50 en de overeengekomen rente van 1,25% per maand over de hoofdsom (€ 23.450,00) met ingang van 5 juni 2023, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [handelsnaam] in de proceskosten van € 4.693,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als [handelsnaam] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart hetgeen onder 4.1 en 4.2 uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.