Uitspraak
1.De procedure
- het proces-verbaal van de rolzitting van 5 juni 2024, waar [gedaagde] op de dagvaarding heeft gereageerd,
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de kantonrechter op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij. De eisende partij, VGZ, vorderde betaling van € 1.466,30 aan niet betaalde premie en zorgkosten, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagde, die van mei 2012 tot en met februari 2014 en van oktober 2019 tot en met augustus 2020 verzekerd was bij VGZ, voerde verweer en stelde dat hij in december 2023 een bedrag van € 1.100,00 had betaald, waar hij vanuit ging dat dit zijn openstaande verplichtingen dekte.
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 augustus 2024 werd duidelijk dat VGZ niet had gereageerd op de betaling van de gedaagde en niet kon uitleggen waarom de openstaande vordering niet eerder was gemeld. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde er op basis van de omstandigheden van het geval vanuit mocht gaan dat hij met de betaling van € 1.100,00 aan zijn verplichtingen had voldaan. Bovendien werd opgemerkt dat de gedaagde inmiddels verzekerd was bij een andere zorgverzekeraar, wat het onwaarschijnlijk maakte dat hij nog openstaande premies bij VGZ had.
De kantonrechter heeft de vordering van VGZ afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke communicatie tussen zorgverzekeraars en hun verzekerden, vooral in situaties waarin betalingen zijn gedaan.