ECLI:NL:RBMNE:2024:5052

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
11064766
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het begrip 'feitelijk loon' in de horeca-cao bij deeltijdwerk en de afwijzing van loonsverhoging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde] B.V. De werknemer was in dienst bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en vorderde nabetaling van een loonsverhoging op basis van de horeca-cao. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgever terecht geen loonsverhoging heeft uitbetaald, omdat het feitelijk loon van de werknemer per 31 december 2022 hoger was dan het eindloon van de loontabel per 1 april 2022, rekening houdend met de deeltijdarbeid van de werknemer. De kantonrechter heeft de vermeerdering van eis na de dupliek buiten beschouwing gelaten, omdat deze te laat was ingediend. De vorderingen van de werknemer zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de uitleg van cao-bepalingen en de toepassing van de cao naar evenredigheid van de arbeidsomvang.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11064766 \ UC EXPL 24-2774
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. H. Akbaba,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: [gemachtigde] (werkzaam op de afdeling HRM bij [gedaagde] ).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 9
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 13
- de conclusie van repliek met eiswijziging
- de conclusie van dupliek met productie 14
- de akte van [eiser] met eiswijziging.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
[eiser] is vanaf 21 maart 2022 tot 1 september 2023 in dienst geweest bij [gedaagde] op basis van een (verlengde) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, laatstelijk als [functie] voor 32 uur per week voor een salaris van € 2.480,82 bruto per maand. Op de arbeidsrelatie is de Horeca-cao (de cao) van toepassing. De functie van [eiser] is ingedeeld in functiegroep 6.
2.2.
De arbeidsovereenkomst is geëindigd nadat partijen daartoe op 26 juli 2023 een beëindigingsovereenkomst hadden getekend (de vaststellingsovereenkomst). Op grond van de vaststellingsovereenkomst was [eiser] in de periode van 21 augustus 2023 tot en met 31 augustus 2023 vrijgesteld van werk met behoud van het recht op doorbetaling van loon tot 1 september 2023. In punt 2.6 van de vaststellingsovereenkomst staat dat werkgever en werknemer elkaar financiële kwijting geven over en weer, met uitzondering van het vraagstuk over de cao-verhoging.
2.3.
[eiser] vordert, na wijziging (verlaging) van eis bij repliek - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 847,43 aan hoofdsom (salaris inclusief wettelijke rente tot de dagvaarding) en € 400,57 aan wettelijke verhoging, vermeerderd met rente en kosten.
2.4.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
2.5.
[eiser] heeft bij akte zijn eis opnieuw gewijzigd (vermeerderd), in die zin dat hij primair betaling vordert van € 1.310,83 aan hoofdsom (salaris inclusief wettelijke rente tot de dagvaarding) en € 454,76 aan wettelijke verhoging, vermeerderd met rente en kosten.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling door de kantonrechter

3.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] [eiser] niet meer hoeft te betalen. [eiser] moet [gedaagde] de proceskosten betalen. De kantonrechter legt hierna uit waarom.
De vermeerdering van eis blijft buiten beschouwing
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de eiswijziging in de akte na dupliek waarbij [eiser] zijn eis heeft vermeerderd, buiten beschouwing moet blijven omdat deze te laat is ingediend. Op het moment van deze eiswijziging had [eiser] al twee keer zijn (gewijzigde) eis naar voren gebracht, zowel met de dagvaarding als met de conclusie van repliek. [eiser] heeft niet gesteld en de kantonrechter heeft dit zelf ook niet geconstateerd dat hij de eis zoals hij die in de akte heeft gewijzigd, niet al in de conclusie van repliek had kunnen vermelden. Als de kantonrechter de vermeerdering van eis na de conclusie van dupliek nog in de procedure betrekt, moet [gedaagde] daarop nog kunnen reageren. Dat leidt tot onredelijke vertraging van de procedure wat in strijd is met de goede procesorde. De kantonrechter laat de vermeerdering van eis daarom buiten beschouwing.
Er is geen recht op loonsverhoging op grond van de cao
3.3.
[eiser] vordert nabetaling van de loonsverhoging van 2% over de periode vanaf 1 januari 2023 tot 1 september 2023 op grond van zijn functie en artikel 4.7 lid 5 van de cao.
3.4.
In artikel 4.7 van de cao, zoals deze gold in 2022 en 2023, staat:
“5. De lonen van vakkrachten met een feitelijk loon per 31 december 2022 tussen het basis en eindloon en op het eindloon van de loontabel per 1 april 2022 worden per 1 januari 2023 verhoogd met 2%.”
3.5.
[eiser] stelt dat hij recht heeft op deze loonsverhoging omdat zijn feitelijk loon (voor 32 uur per week) tussen het basis en het eindloon valt. Door het ontbreken van een definitie en uitleg in de cao hoe het feitelijk loon wordt bepaald, komt volgens [eiser] betekenis toe aan de tekstuele uitleg van het feitelijk loon. [gedaagde] voert als verweer dat het salaris van [eiser] op basis van 32 uur niet vergeleken kan worden met de salarissen in de loontabellen op basis van 38 uur. Volgens [gedaagde] moet het salaris in de tabellen omgerekend worden naar 32 uur, zodat het feitelijk salaris van [eiser] hiermee vergeleken kan worden.
3.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] per 1 januari 2023 geen recht had op een loonsverhoging van 2% als bedoeld in artikel 4.7 lid 5 van de cao omdat zijn feitelijk loon per 31 december 2022 hoger is dan het eindloon van de loontabel per 1 april 2022.
3.7.
Voor de uitleg van artikel 4.7 lid 5 van de cao hanteert de kantonrechter de zogenoemde cao-norm. Dat wil zeggen dat uitgangspunt voor de uitleg van cao-bepalingen is dat in beginsel de bewoordingen daarvan (en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst), van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de cao, voor zover deze niet uit de cao-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
3.8.
In artikel 2.1 van de cao staat: “Deze cao is geschreven vanuit de werknemer met een normale arbeidstijd (voltijd). Je kunt volgens je arbeidsovereenkomst minder of meer dan de normale arbeidstijd werken. Dan past je werkgever deze cao voor zover mogelijk naar evenredigheid toe.”
3.9.
In artikel 1.23 onder 2 van de cao staat dat de gemiddelde arbeidstijd bij voltijd 38 uur per week bedraagt. Als de werknemer minder uren dan de normale arbeidstijd (voltijd) werkt is dat deeltijd en dan geldt de cao voor zover mogelijk naar evenredigheid van de overeengekomen arbeidsomvang (artikel 1.24 van de cao).
3.10.
Gelet op deze artikelen in de cao is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] bij de uitleg van het begrip ‘feitelijk loon’ in artikel 4.7 lid 5 terecht is uitgegaan van het feitelijk loon dat evenredig is aan de lagere arbeidsomvang. Op grond van bijlage II bij de cao is het eindloon voor de vakkracht in functiegroep 6 per 1 april 2022 € 2.758,42 bruto per maand. Omgerekend naar een arbeidstijd van 32 uur per week bedraagt het eindloon € 2.322,88 bruto per maand. Het feitelijk loon van [eiser] per 31 december 2022 van € 2.480,82 bruto per maand is daarom hoger dan het eindloon van de loontabel per 1 april 2022 naar evenredigheid van de arbeidsomvang van 32 uur per week. [eiser] voldoet daarom per 1 januari 2023 niet aan de voorwaarde voor een cao-loonsverhoging van 2%.
Voor de maand augustus 2023 is niet te weinig loon betaald
3.11.
[gedaagde] heeft [eiser] over augustus 2023 voor 138,67 uur € 2.480,82 brutoloon betaald. [eiser] stelt dat hij voor deze maand meer uren uitbetaald had moeten krijgen. Volgens [eiser] had hij de uren die hij vanaf 27 augustus tot en met 31 augustus was ingeroosterd - vanwege de vrijstelling van arbeid - uitbetaald moet krijgen. Ook is hij niet in de gelegenheid gesteld om een negatieve stand tijd voor tijd (tvt)-uren in te halen. [eiser] heeft als productie 7 bij dagvaarding e-mails overgelegd, onder meer over zijn inroostering vanaf 28 augustus 2023.
3.12.
[gedaagde] stelt dat [eiser] na de tweede en gewijzigde arbeidsovereenkomst vanaf 1 december 2022 gemiddeld 138,67 (32 uur x 52 weken /12 maanden) uur per maand kreeg uitbetaald. Dit was een gemiddeld aantal uren omdat er geen vaste werkdagen waren overeengekomen. [eiser] heeft dit niet weersproken.
3.13.
[gedaagde] is het met [eiser] eens dat tijdens de vrijstelling van arbeid - vanaf week 34 – voor de uren met 32 uur per week gerekend moet worden. Hiermee heeft zij in de berekening van de gemiddelde arbeidsduur voor augustus 2023 ook rekening gehouden. [gedaagde] wijst erop dat zij [eiser] op 22 augustus 2023 direct na de verstuurde e-mails gestuurd over de inroostering voor week 34 en 35, binnen anderhalf uur nieuwe e-mails heeft gestuurd, waarin staat dat [eiser] weer van het rooster is gehaald. [gedaagde] heeft daarvoor verwezen naar productie 14, een overzicht van de emailcorrespondentie met [eiser] op 22 augustus 2023. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] met dit overzicht voldoende heeft onderbouwd dat de inroostering van [eiser] op 22 augustus 2023 voor de periode vanaf 28 augustus 2023 vrijwel onmiddellijk, diezelfde dag en binnen anderhalf uur, ongedaan is gemaakt. Bovendien had [eiser] kunnen weten dat die inroostering een vergissing was, omdat in de vaststellingsovereenkomst al was afgesproken dat [eiser] na 20 augustus 2023 vrijgesteld is van werk. [gedaagde] hoefde bij de uitbetaling van het loon voor de gemiddelde uren daarom geen rekening te houden met de op 22 augustus 2023 ingeroosterde en daarna weer vervallen uren. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [gedaagde] voor de maand augustus 2023 niet te weinig loon heeft betaald.
Inhouding tijd voor tijd (tvt)-uren3.14. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] terecht 2,83 tvt-uren op de eindafrekening heeft ingehouden. [gedaagde] heeft aan de hand van uitdraaien uit haar personeelsregistratiesysteem (Tamigo) voldoende onderbouwd dat [eiser] na week 33 - 2,83 tvt-uren had. [gedaagde] heeft toegelicht dat het saldo van de tvt-uren daarna niet meer is gewijzigd omdat [eiser] vanaf week 34 was vrijgesteld van arbeid. De 2,83 tvt-uren zijn vervolgens ingehouden op de eindafrekening. Verder heeft [gedaagde] terecht gewezen op de afspraak in de vaststellingsovereenkomst dat een eventueel negatief saldo tvt met de eindafrekening wordt verrekend. Omdat partijen in de vaststellingsovereenkomst elkaar finale kwijting hebben gegeven, zonder daarop een uitzondering te maken voor de tvt-uren, kan [eiser] daar niet meer op terugkomen.
Wettelijke verhoging, rente en buitengerechtelijke kosten
3.15.
[gedaagde] hoeft [eiser] geen wettelijke verhoging en wettelijke rente te betalen omdat er geen loon is verschuldigd. [gedaagde] hoeft ook de gevraagde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten niet te betalen omdat zij [eiser] niets meer hoeft te betalen.
Proceskosten
3.16.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
408,00
(2,00 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
510,00

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 510,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.
40160