ECLI:NL:RBMNE:2024:5051

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
C/16/24/305 F
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen faillietverklaring en verzoek tot vernietiging van het faillissement afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzet tegen de faillietverklaring van een besloten vennootschap, aangeduid als [opposant]. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en het verzoek tot vernietiging van het faillissement afgewezen. De procedure volgde op een faillietverklaring die op 2 juli 2024 was uitgesproken, na een verzoekschrift van de geopposeerden, [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2]. De rechtbank oordeelde dat het belang van de gezamenlijke schuldeisers bij instandhouding van het faillissement prevaleert boven het belang van de opposant om een betaling te ontvangen uit wat waarschijnlijk een Ponzi-schema is. De rechtbank weigerde mee te werken aan de instandhouding van dergelijke fraude of het sanctioneren van een betalingsregeling die mogelijk in strijd is met de wet of goede zeden. De rechtbank concludeerde dat de opposant in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen, en dat de vorderingen van de geopposeerden ten tijde van de faillietverklaring bestonden. De rechtbank benadrukte dat de betalingsregeling die was getroffen tussen de opposant en de geopposeerden niet betekent dat de vorderingen zijn verdwenen, en dat de opposant niet in staat is om haar schulden te voldoen. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken door mr. P.J. Neijt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Toezicht
Locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/24/305 F
Vonnis op grond van artikel 8 Fw (verzet tot faillietverklaring) d.d. 16 augustus 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
[opposant] b.v.,
statutair gevestigd te gemeente [vestigingsplaats] ,
opposant,
advocaat mr. D.H. de Haan te Utrecht,
tegen
1. de heer
[geopposeerde sub 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
en
2. de heer
[geopposeerde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
geopposeerden,
advocaat: mr. S.A. Lang te Amsterdam
Partijen zullen hierna [opposant] en [geopposeerden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit:
- het vonnis tot faillietverklaring van 2 juli 2024,
- het verzetschrift van 16 juli 2024.
1.2.
De behandeling van het verzetschrift heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2024, waarbij zijn gehoord:
- de heer [A] , bestuurder,
- mr. S.A. de Lang, advocaat [opposant] ,
- mr. D.H. de Haan, advocaat [geopposeerden] ,
- mr. I.C. Lok, curator,
- mr. J. van den Berkmortel, kantoorgenoot van de curator.

2.De beoordeling

2.1.
[geopposeerden] heeft op 14 juni 2024 een verzoekschrift tot faillietverklaring van [opposant] bij deze rechtbank ingediend. De eerste behandeling van dat verzoekschrift was bepaald op 14 juni 2024. [opposant] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift heeft vervolgens plaatsgevonden op 2 juli 2024. De rechtbank heeft dezelfde dag [opposant] in staat van faillissement verklaard. Rechter-commissaris is mr. R.W.J. van Veen en curator is mr. I.C. Lok.
2.2.
[opposant] heeft op de voet van artikel 8 lid 2 Faillissementswet (“Fw”) tijdig verzet gedaan en is dus ontvankelijk. Door in verzet te gaan tegen de faillietverklaring worden de faillissementsprocedure op tegenspraak bij deze rechtbank voortgezet.
2.3.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting, kan het volgende worden vastgesteld.
2.3.1.
[opposant] heeft niet betwist aan [geopposeerden] bedragen verschuldigd te zijn van respectievelijk € 1.056.440 en € 660,360. [geopposeerden] heeft gesteld dat waarschijnlijk sprake is van Ponzi-schema. [opposant] heeft deze stelling niet betwist. In het verzoek tot faillietverklaring heeft [geopposeerden] hierover het volgende aangevoerd:
“Op basis van de e-mailcorrespondentie en de gedragingen de afgelopen 2 jaar blijkt er een patroon van gebroken beloften, wanbetalingen en vage toezeggingen van de kant van [opposant] B.V. en de heer [A] .
Het is daarbij belangrijk om op te merken dat er vorige maand al een faillissementsaanvraag tegen [opposant] B.V. liep. De aanvrager heeft echter een (deel)betaling ontvangen, waardoor de faillissementsaanvraag is ingetrokken. Met deze partij en de behandelend advocaat is ook uitvoerig contact geweest.
In het licht van deze nieuwe informatie wordt het steeds duidelijker dat er sprake is van een patroon dat alle kenmerken vertoont van een Ponzi-schema. Oudere schulden (die maar genoeg dreigen en druk zetten) lijken te worden afgelost met nieuwe investeringen, zonder dat er -voor zover Verzoekers kunnen zien- enige substantiële economische activiteit plaatsvindt die deze betalingen rechtvaardigt. Het intrekken van de eerdere faillissementsaanvraag na een (deel)betaling doet de ernst van de zaak nog verder toenemen, vooral omdat Verzoekers als gezegd geen enkele betaling hebben ontvangen.”
2.3.2.
[opposant] en [geopposeerden] hebben na de faillietverklaring van [opposant] een regeling getroffen. Deze regeling houdt in dat [opposant] deelbetalingen (totaal € 14.000) op de vorderingen van [geopposeerden] zal doen. [opposant] heeft verklaard dat er binnen afzienbare tijd enkele ‘olie-deals zullen vallen’, waardoor er ongeveer € 150.000 beschikbaar komt.
2.3.3.
[opposant] heeft verklaard schulden te hebben voor een totaalbedrag van € 2 tot € 3 miljoen. De curator heeft ter zitting verklaard dat de Belastingdienst bij haar een vordering heeft ingediend van € 300.000.
2.4.
Artikel 6, derde lid Fw bepaalt dat een faillissement wordt uitgesproken indien aan twee voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats dient summierlijk te blijken van het bestaan van een vorderingsrecht van [geopposeerden] . In de tweede plaats dient summierlijk te blijken van het bestaan van omstandigheden welke aantonen dat [opposant] in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. Wil aan deze tweede voorwaarde zijn voldaan dan moet in ieder geval sprake zijn van pluraliteit van schuldeisers.
2.5.
[opposant] en [geopposeerden] vinden dat het faillissement moet worden vernietigd. Dit doet er niet aan af dat nog steeds moet worden beoordeeld of aan de vereisten voor faillietverklaring is voldaan. Om vernietiging van het vonnis van faillietverklaring te kunnen bewerkstelligen, zal summierlijk aannemelijk moeten zijn dat de vorderingen van [geopposeerden] ten tijde van de faillietverklaring niet bestonden of dat uiterlijk ten tijde van de behandeling van het verzet niet of niet meer wordt voldaan aan de vereisten voor faillietverklaring.
Is sprake van vorderingen van [geopposeerden] ?
2.6.
Ja. [opposant] heeft weliswaar overeenstemming bereikt met [geopposeerden] over een betaling in termijnen van een gedeelte van hun vorderingen, maar daarmee zijn die vorderingen niet verdwenen. Hooguit houdt deze betalingsregeling in dat de vorderingen van [geopposeerden] niet opeisbaar zijn. Overigens is het de vraag of een betalingsregeling waarbij [geopposeerden] geld in ontvangst neemt waarvan hij vermoedt dat dit uit een ponzi-schema afkomstig is, als geldig kan worden aanvaard.
Verkeert [opposant] in een faillissementstoestand?
2.7.
De curator werd opgeroepen teneinde inlichtingen over de boedel te verschaffen die kunnen bijdragen aan de beoordeling van de vraag of (ex nunc) sprake is van de toestand van te hebben opgehouden te betalen. De curator heeft echter geen advies uitgebracht omdat zij – met het oog op het verzet – de faillissementskosten zoveel mogelijk heeft willen beperken. Een curator moet totdat het faillissement onherroepelijk is geworden, zoveel mogelijk terughoudend zijn in de uitoefening van haar bevoegdheden. Maar dat houdt uiteraard niet in dat de curator in het kader van een verzetsprocedure haar werkzaamheden zodanig moet beperken dat het geven van een advies over de faillissementstoestand onmogelijk wordt.
2.8.
Desondanks kan op basis van de wel bekende gegevens worden vastgesteld dat [opposant] in een faillissementstoestand verkeert. [opposant] heeft naast de schulden aan [geopposeerden] een schuld aan de Belastingdienst van ongeveer € 300.000. De vordering van de Belastingdienst is bij de curator aangemeld en is opeisbaar. [opposant] heeft daarnaast nog veel meer schulden. Het is duidelijk dat zij deze schulden niet kan betalen, ook niet als de ‘deals vallen’. [geopposeerde sub 1] heeft verschillende juridische stappen ondernomen om zijn investering terug te krijgen, waaronder het leggen van diverse beslagen, zonder resultaat.
2.9.
Het belang van de gezamenlijke schuldeisers bij instandhouding van het faillissement moet in dit geval prevaleren boven het belang van [geopposeerden] om een betaling te ontvangen uit wat waarschijnlijk een ponzi-schema is. De rechtbank zal niet meewerken aan de instandhouding van dergelijke vorm van fraude of het sanctioneren van een betalingsregeling die mogelijk in strijd is met de wet of goede zeden.
2.10.
De conclusie is dat [opposant] in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
2.11.
Het verzet is ongegrond. Het verzoek tot vernietiging van het faillissement wordt derhalve afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart het verzet ongegrond
3.2.
wijst het verzoek tot vernietiging van het op 2 juli 2024 uitgesproken faillissement van [opposant] af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Neijt en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2024.