ECLI:NL:RBMNE:2024:5049

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 24/1319
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WIA-uitkering en medische besluitvorming van eiseres na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WIA-uitkering aanvroeg, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres, die sinds 2011 arbeidsongeschikt was door psychische en fysieke klachten, had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar deze was beëindigd omdat zij meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Na een nieuwe ziekmelding in 2018 en een aanvraag voor een WIA-uitkering, heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheid beoordeeld en vastgesteld dat zij 31,97% arbeidsongeschikt was. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 15 juli 2024 behandeld. Eiseres betwistte de medische beoordeling van het Uwv, met name de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep was opgesteld. Eiseres voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat er aanvullende beperkingen moesten worden aangenomen. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv onjuist was, omdat er geen beperkingen waren opgenomen voor het zien en beroepsmatig vervoer, terwijl deze wel aanwezig waren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de FML moest worden aangepast.

De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was en dat het Uwv het griffierecht en de proceskosten aan eiseres moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de noodzaak voor het Uwv om rekening te houden met alle relevante beperkingen van de aanvrager.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1319

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. G.B.A. Bol).
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,(het Uwv), verweerder

(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1. Eiseres werkte voorheen als callcenter medewerker en viel per 28 november 2011 uit wegens psychische en fysieke klachten. Zij ontving een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van 25 december 2013 tot en met 23 oktober 2016. Deze uitkering werd beëindigd omdat eiseres als administratief medewerker via twee werkgevers samengesteld meer dan de maatgevende arbeid verdiende. Zij meldde zich met ingang van 14 november 2018 ziek en kreeg een uitkering op grond van de Ziektewet. Vervolgens werkte eiseres als werkvoorbereider voor ongeveer 32 uur per week bij de werkgever waar zij sinds 2013 in dienst was getreden. Op 2 maart 2021 meldde zij zich arbeidsongeschikt voor dit werk wegens belemmerende gezondheidsklachten. Eiseres heeft bij het Uwv een WIA-uitkering aangevraagd bij het bereiken van de wachttijd van 104 weken.
1.1
De primaire verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiseres gezien tijdens het spreekuur. Deze verzekeringsarts heeft beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiseres zijn en heeft deze beperkingen opgenomen in een functionelemogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidskundige drie voorbeeldfuncties geduid die eiseres, ondanks haar beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft ook één reservefunctie geduid. De arbeidsdeskundige heeft berekend wat de verdiencapaciteit is en aan de hand daarvan heeft hij berekend dat eiseres 31,97% arbeidsongeschikt is. Met het besluit van 8 maart 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv beslist dat eiseres per 2 maart 2023 geen WIA-uitkering krijgt, omdat zij op deze datum meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2 Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding van de bezwaren hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuw onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een aanvullende beperking aangenomen. Zij heeft de FML aangepast. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft vanwege de aanpassing in de FML één eerder geduide functie verworpen. Met deze voorbeeldfuncties heeft hij vastgesteld dat eiseres nog steeds meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Hij heeft alleen de mate van arbeidsongeschiktheid aangepast naar 33,04%. Met het besluit van 4 april 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Zij heeft op 26 juni 2024 aanvullende gronden ingediend met medische stukken. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een verweerschrift van 1 juli 2024 met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 juni 2024. Eiseres heeft op 4 juli 2024 aanvullende gronden ingediend met medische stukken.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2024 op zitting behandeld. Hier waren aanwezig: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat eiseres op 27 februari 2023 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Daarom heeft eiseres geen recht op een WIA-uitkering. Volgens het Uwv is er voldoende rekening gehouden met de beperkingen van eiseres. Deze beperkingen zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep weergegeven in de FML van 12 februari 2024.
2.1
Eiseres is het hier niet mee eens. Zij vindt dat haar beperkingen zijn onderschat. Zij heeft een rapport van een andere verzekeringsarts van het Uwv overgelegd, van 26 april 2024. Deze verzekeringsarts heeft eiseres op 22 april 2024 onderzocht in het kader van een door eiseres aangevraagde herbeoordeling wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Deze verzekeringsarts heeft een FML opgesteld waarin zij meer beperkingen heeft opgenomen dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep in deze procedure heeft gedaan. Volgens eiseres gelden op 27 februari 2023 dezelfde beperkingen als op 22 april 2024.
Beoordelingskader:
3. Het Uwv mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
3.1
De rechtbank benadrukt verder dat bij deze beoordeling van belang is dat het gaat om de medische situatie van eiseres op de zogenaamde datum in geding, dat is de beoordelingsdatum. In deze zaak is die datum 27 februari 2023.
Wat vindt de rechtbank?
De medische beoordeling van de zaak
4. Het Uwv legt de FML die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemaakt op 12 februari 2024 (de FML van februari 2024) ten grondslag aan de medische beoordeling van de zaak. De FML van februari 2024 verschilt met de FML die de andere verzekeringsarts heeft gemaakt per 22 april 2024 (de FML van april 2024). De rechtbank overweegt dat de verschillen te verdelen zijn in twee categorieën, namelijk: beperkingen die niet te maken hebben met visusklachten en beperkingen die wel te maken hebben met visusklachten.
Verschillen in de FML die niet te maken hebben met visus-klachten
4.1
Volgens eiseres gelden alle beperkingen die in de FML van april 2024 zijn aangenomen ook op 27 februari 2023. Volgens haar moet daarom net als in de FML van april 2024 een aanvullende beperking worden aangenomen op item 1.8.3 (persoonlijk functioneren, zij is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen) en item 5.10 (overige beperking van statische houding: een gedwongen werkhouding is kortdurend mogelijk). Daarnaast moeten verdergaande beperkingen worden aangenomen op item 4.16 (lopen maximaal 15 minuten per dag in plaats van 30 minuten per dag), item 5.3 (staan maximaal 15 minuten per dag in plaats van 30 minuten per dag) en de items 6.2 en 6.3 (maximaal 6 uur per dag of 30 uur per week werken in plaats van 8 uur per dag of 40 uur per week).
4.2
Volgens het Uwv zijn de beperkingen van eiseres op de beoordelingsdatum juist weergegeven in de FML van februari 2024. De twee FML’s verschillen omdat op 22 april 2024 sprake was van een ander medisch feitencomplex dan op 27 februari 2023. Relevant is dat eiseres tussen beide data een longontsteking heeft gehad en dat er in april 2024 sprake was van een tijdelijk restverschijnsel van de doorgemaakte longontsteking tijdens het revalidatietraject. Er is geen sprake van een voortschrijdend inzicht met betrekking tot de belastbaarheid per datum in geding ruim een jaar eerder.
4.3
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts die de FML van april 2024 heeft opgesteld in het medisch onderzoeksverslag van 26 april 2024 zelf schrijft dat eiseres een revalidatietraject doorliep, waarvan de behandeling halverwege werd onderbroken door een pneumonie waar zij nog herstellende van is. Pogingen om de behandeling te herstarten, zijn mislukt door de slechte conditie van eiseres na de doorgemaakte infectie. De rechtbank kan daarom de conclusie van het de verzekeringsarts bezwaar en beroep in deze zaak volgen dat deze verschillen in de FML te verklaren zijn vanwege de doorgemaakte longontsteking. Eiseres had op de beoordelingsdatum deze longontsteking niet doorgemaakt, zodat er geen medische onderbouwing is om op de beoordelingsdatum deze aanvullende beperkingen aan te nemen. De beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
Verschillen in de FML die te maken hebben met visus-klachten
5. Volgens eiseres is zij op de beoordelingsdatum ook beperkt voor zien (item 2.1) en beroepsmatig vervoer (item 2.11). Het Uwv heeft deze beperkingen niet opgenomen, zodat haar beperkingen zijn onderschat. Zij onderbouwt haar standpunt met medische gegevens. Zij wijst ook hier op het rapport van de verzekeringsarts van het Uwv die eiseres in de FML van april 2024 beperkt achtte voor deze items. Eiseres heeft verder de informatie van de polikliniek [polikliniek] overgelegd, waaruit volgt dat eiseres op 4 april 2024 gezien is en dat de klachten sinds 2018 aanwezig waren en nooit zijn veranderd. Zij heeft tijdens de zitting toegelicht dat de primaire verzekeringsarts in het rapport van 28 februari 2023 aangeeft dat eiseres in verband met dubbelzien en pijn achter het oog is doorverwezen naar de oogarts. Ook heeft zij op de zitting verteld dat zij in 2018 een operatie heeft ondergaan, zij kreeg multifocale lenzen, maar dat is niet goed gegaan. In 2019 zijn beide ogen gelaserd, maar de klachten bleven, waarna zij haar geld terug kreeg. Sinds november 2022 staat zij op de wachtlijst van de oogarts, waar zij dus op 4 april 2024 terecht kon.
5.1
Het Uwv legt geen beperking voor zien of beroepsmatig vervoer in de FML ten grondslag aan het bestreden besluit. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is dit terecht, omdat de beoordeling van de verzekeringsarts die tot de FML van april 2024 heeft geleid ziet op een andere beoordelingsdatum, namelijk een jaar later. De beperkingen die eiseres tijdens het onderzoek bij deze verzekeringsarts had, zijn restverschijnselen van de doorlopen longontsteking. Bovendien heeft eiseres haar visusklachten in 2021 niet gemeld bij de bedrijfsarts. Tot slot werkte eiseres sinds 2013 bij haar laatste werkgever en heeft zij daar werkzaamheden als werkvoorbereider (bureauwerk) voor 32 uur per week verricht totdat zij hiervoor uitviel op 2 maart 2021. Hierdoor moet geconcludeerd worden dat de visusklachten van eiseres niet (in deze mate) aanwezig waren op de beoordelingsdatum, zodat hier terecht geen beperkingen voor zijn opgenomen.
5.2
De rechtbank oordeelt dat eiseres met het rapport van de verzekeringsarts en de bijbehorende FML van april 2024 twijfel heeft gezaaid ten aanzien van de medische beoordeling. De rechtbank overweegt dat sprake is van een consistent verloop van de visusklachten. Er is op dit punt geen aanleiding om een koppeling te maken met de doorlopen longontsteking. Uit het rapport van deze verzekeringsarts volgt namelijk dat zij wel een koppeling maakt met de doorlopen longontsteking, maar dan ten aanzien van de overige (niet visus) klachten van eiseres. Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat er in 2021 heel veel psychische en lichamelijke klachten speelden, waardoor zij zich heeft ziek gemeld. Er waren ook visusklachten, maar de psychische klachten die het gevolg waren van het overlijden van twee dierbaren overheersten op dat moment. Door deze psychische klachten werd zij sowieso al niet belastbaar geacht door de bedrijfsarts. De rechtbank kan deze toelichting volgen, met als gevolg dat het argument dat deze klachten bij de bedrijfsarts niet besproken zijn aan kracht verliest. Eiseres heeft op de zitting ook toegelicht dat in 2015 haar werkzaamheden bestonden uit het uitwerken van telefoongesprekken, maar dat zij later meer verantwoordelijkheden kreeg als werkvoorbereider. Zij deed toen geen bureauwerk meer, zodat zij toen geen last had van de visusklachten die al wel bestonden. Het Uwv heeft dit niet weersproken.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dus twijfel gezaaid ten aanzien van de juistheid van de medische beoordeling. Twee verzekeringsartsen van het Uwv beoordelen de visusklachten van eiseres verschillend. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om de verzekeringsarts die de FML van april 2024 heeft opgesteld te volgen in de door haar vastgestelde beperkingen ten aanzien van de visusklachten. De rechtbank heeft hiervoor onder punt 5.2 uitgelegd dat zij ten aanzien van de visusklachten geen verschil ziet in de twee beoordelingsdata. Anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep die de FML van februari 2024 heeft opgesteld, heeft deze verzekeringsarts wel lichamelijk onderzoek bij eiseres verricht op dit punt. Deze verzekeringsarts werkt ook voor het Uwv. Hoewel de rechtbank niet kan uitsluiten dat een derde verzekeringsarts weer anders naar de zaak kijkt, is het in het licht hiervan en van het tekort aan verzekeringsartsen niet nodig en doelmatig dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf opnieuw onderzoek op dit punt doet. Onder deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat ervan uitgegaan moet worden dat eiseres op 27 februari 2023 ook beperkt is ten aanzien van zien (item 1.2) en dat zij in het geheel niet beroepsmatig een voertuig kan besturen (item 2.11). Omdat deze beperkingen niet zijn opgenomen in de FML van februari 2024 is de medische besluitvorming dus onjuist. Er is hierdoor sprake van een gebrek in de besluitvorming.
De arbeidskundige beoordeling van de zaak
6. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische beoordeling van de zaak onjuist is. De rechtbank zal daarom op de arbeidskundige beoordeling van de zaak niet verder ingaan.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond, omdat sprake van een gebrek in de besluitvorming. Het bestreden besluit is gebrekkig gemotiveerd. Het bestreden besluit berust namelijk op een onjuist medisch onderzoek, omdat in de FML ten onrechte geen beperkringen zijn opgenomen bij item 1.2 (zien) en bij item 2.11 (eiseres kan in het geheel niet beroepsmatig een voertuig besturen). Dat maakt dat het arbeidskundig onderzoek van 19 februari 2024 waarbij de arbeidskundige zich heeft gebaseerd op de FML van 12 februari 2024 ook gebrekkig is. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank doet in deze zaak geen tussenuitspraak omdat de uitkomst onzeker is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
7.1
Het gevolg hiervan is dat het Uwv een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres moet nemen. Daarbij moet het Uwv aan de FML van februari 2024 beperkingen toevoegen bij item 1.2 (zien, namelijk eiseres heeft moeite met het onderscheiden van details, kleine onderdelen en dergelijke) en bij item 2.11 (eiseres kan in het geheel niet beroepsmatig een voertuig besturen). Na de gewijzigde FML moet de arbeidsdeskundige opnieuw onderzoek doen per datum geding (27 februari 2023).
7.2
Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden. Het Uwv moet ook de proceskosten van eiseres vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde van eiseres heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding van de proceskosten bedraagt daarom in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 19 februari 2024;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.