5.3Het oordeel van de politierechter
Bewijsoverwegingen en bewijsmiddelen
Anders dan de raadsman heeft bepleit is de politierechter van oordeel dat met de introductie van de strafbaarstelling van opsporingsambtenaren wegens het schenden van de geweldsinstructie, de wetgever niet heeft beoogd
de factoook een ander opzetbegrip te creëren voor mishandeling door opsporingsambtenaren. Daartoe overweegt de politierechter als volgt.
Met de Wet geweldsaanwending opsporingsambtenaren heeft de wetgever de speciale positie willen benadrukken die opsporingsambtenaren vanwege het geweldsmonopolie hebben. Daartoe heeft de wetgever onder meer een speciale strafuitsluitingsgrond in de wet opgenomen waaruit volgt dat de ambtenaar die in de rechtmatige uitoefening van zijn taak en in overeenstemming met zijn geweldsinstructie geweld gebruikt, niet strafbaar is (art. 42 lid 2 Sr). Hierop kunnen opsporingsambtenaren zich beroepen die in de uitoefening van hun functie geweld hebben gebruikt en als gevolg daarvan worden vervolgd voor algemene strafbare feiten zoals (zware) mishandeling en doodslag. Daarnaast is een strafbaarstelling in het leven geroepen voor ambtenaren door wiens schuld de geweldsinstructie is geschonden als dat (zwaar) letsel of de dood tot gevolg heeft gehad (art. 372 Sr). Dat heeft de wetgever gedaan omdat zij vervolging voor de algemene strafbaarstellingen niet altijd passend vindt, zo blijkt uit de memorie van toelichting.Bij de algemene strafbaarstellingen is immers uitgangspunt dat het gebruik van geweld verboden is, terwijl opsporingsambtenaren onder bepaalde voorwaarden wel bevoegd zijn geweld te gebruiken. In dit soort gevallen zal het daarom veelal passender zijn om te vervolgen voor de op de situatie van de opsporingsambtenaar toegesneden delictsomschrijving: het kwaliteitsdelict van artikel 372 Sr, het schenden van de geweldsinstructie. Het gaat er bij dit artikel om dat de opsporingsambtenaar de geweldinstructie heeft geschonden, terwijl van hem, gelet op de omstandigheden, mocht worden verwacht dat hij zich wel aan die instructie zou houden. Heeft een opsporingsambtenaar opzettelijk de geweldsinstructie overtreden waardoor een ander letsel heeft opgelopen of is overleden, dan ligt vervolging voor een algemeen delict voor de hand.Er zal niet vaak aanleiding bestaan om een opsporingsambtenaar te vervolgen voor een algemeen delict, maar die aanleiding is er wel als de geweldsinstructie opzettelijk (en fors) wordt overschreden, zo staat in de nadere memorie van toelichting.Daarbij wordt expliciet overwogen dat de introductie van deze specifieke strafbaarstelling niet afdoet aan het opportuniteitsbeginsel van het Openbaar Ministerie (de bevoegdheid van het openbaar Ministerie om te beslissen of het tot vervolging overgaat en zo ja, voor welk delict). Dat kan, indien het daartoe aanleiding ziet, nog altijd vervolgen voor een algemeen delict.
Dat ook moet worden bewezen dat de opsporingsambtenaar zich opzettelijk niet aan de geweldsinstructie heeft gehouden om tot een bewezenverklaring van mishandeling te komen, volgt, anders dan de raadsman voorstaat, niet uit de wettelijke bepalingen of de wetsgeschiedenis. In de wetsgeschiedenis valt te lezen: ‘De enige verandering die met het wetsvoorstel is beoogd, is de mogelijkheid voor het openbaar ministerie om in geval van vervolging ervoor te kiezen om schending van de geweldinstructie in plaats van een van de algemene geweldsdelicten ten laste te leggen.’En ook: ‘De delicten bestaan naast elkaar.’
Anders dan de verdediging heeft bepleit moet in geval van een tenlastegelegde mishandeling dus niet ook worden beoordeeld of verdachte opzettelijk kwaadwillend de geweldsinstructie heeft genegeerd, maar slechts of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om verdachte pijn of letsel toe te brengen.
De politierechter gebruikt de volgende wettige bewijsmiddelen:
-
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Toen hij mij begon uit te schelden zei ik “je bent aangehouden’. Ik heb toen een beweging gemaakt met mijn hand. Ik heb aangeleerd dat dit met de platte hand moet, maar in de uitvoering is het hier met de vuist gegaan.
-
Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , van 17 augustus 2023:
Ik doe aangifte van mishandeling ik ben geslagen door een agent. Dit is gebeurd op 27 juli 2023 bij Apotheek " [naam apotheek] " te Eindhoven.
Ik sta met de agent buiten en ik bleef vragen of hij mij wilde helpen. De agent verschoof met zijn lichaam zodat hij aan de rechterzijde van mij kwam te staan. Meteen daarop voelde ik dat ik ineens een hele harde klap ter hoogte van mijn oogkas en neus. Het was 1 klap die heel hard aankwam. Ik voelde meteen veel pijn. En meteen kwam er ook bloed uit mijn neus.
-
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , van 19 februari 2024:
Hij sloeg de man met kracht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte het slachtoffer met gebalde vuist in het gezicht heeft geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer met een pijnprikkel wilde afleiden om hem zo makkelijk te kunnen aanhouden en boeien. De officier van justitie gaat er mede gelet op de 112-melding en de getuigenverklaring van verbalisant [verbalisant 1] , van uit dat verdachte zijn geduld is verloren en het slachtoffer sloeg in een reactie op beledigende woorden van het slachtoffer jegens verdachte. De politierechter overweegt dat in beide scenario’s verdachte het slachtoffer expres (in het gezicht) heeft geslagen. Daarmee had verdachte opzet om het slachtoffer pijn te doen. De ten laste gelegde mishandeling kan daarom bewezen worden verklaard. De vraag of verdachte hiervoor strafbaar is, zal worden beoordeeld in hoofdstuk 8.