ECLI:NL:RBMNE:2024:5045

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
01-334284-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling door politieagent tijdens aanhouding met gevolgen voor slachtoffer

Op 23 augustus 2024 heeft de politierechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieagent die beschuldigd werd van mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 juli 2023 in Eindhoven, waar de agent, tijdens een aanhouding, een man met gebalde vuist in het gezicht sloeg, wat resulteerde in een gebroken neus voor het slachtoffer. De politierechter oordeelde dat de agent in strijd met de geweldsinstructie heeft gehandeld, aangezien hij geen waarschuwing heeft gegeven en het geweld niet proportioneel was. De agent had de man uit een apotheek willen verwijderen, waar deze zich recalcitrant gedroeg. De officier van justitie eiste een taakstraf van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk, maar de politierechter legde deze straf op, met de overweging dat het gebruik van geweld door een politieagent in deze context niet gerechtvaardigd was. De politierechter benadrukte dat het vertrouwen van burgers in de politie kan worden aangetast door dergelijk ongeoorloofd geweld. De agent werd schuldig bevonden aan mishandeling en kreeg een taakstraf opgelegd, met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 01-334284-23
Vonnis van de politierechter van 23 augustus 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 augustus 2024.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.F.R. Storij en van hetgeen verdachte en mr. J.F.M. Wasser, advocaat te
's-Hertogenbosch, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 27 juli 2023 te Eindhoven, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met gebalde vuist tegen het gezicht te slaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de politierechter is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde (gelet op artikel 2, tweede lid 3 Wetboek van Strafvordering), de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.INLEIDING

Waar gaat de zaak over?
Op 23 juli 2023 wilde een man, [slachtoffer] , hoewel het sluitingstijd was, een apotheek in Eindhoven niet verlaten omdat hij zijn medicijnen niet kreeg. De medewerkers van de apotheek hebben daarop de politie gebeld en verzocht om assistentie. In afwachting daarvan heeft een medewerker van een schoonmaakbedrijf die in de apotheek aanwezig was geprobeerd [slachtoffer] uit de apotheek te werken. Dit is uitgelopen op een worsteling, waarna [slachtoffer] in de apotheek is blijven zitten. Verdachte was werkzaam als politieagent en is op de melding afgegaan. Van medewerkers van de apotheek begreep verdachte dat [slachtoffer] zijn medicijnen buiten de apotheek met een pincode en tegen betaling uit een medicijnautomaat moest trekken. Verdachte heeft [slachtoffer] daarop uit de apotheek geleid. Buiten heeft verdachte [slachtoffer] op enig moment een vuistslag in het gezicht gegeven, waardoor zijn neus is gebroken.
Beoordeeld moet worden of verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld, zoals ten laste is gelegd.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Verdachte heeft het slachtoffer niet uit boosheid geslagen, maar heeft hem willen aanhouden en daarbij een afleidingstechniek toegepast (een ‘atemie’), waarbij hij onbedoeld niet voldeed aan de eis van gematigdheid en proportionaliteit. Daardoor heeft hij de geweldsinstructie geschonden. Omdat verdachte dit niet opzettelijk heeft gedaan, kan hoogstens het misdrijf als omschreven in artikel 372 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) worden bewezen verklaard, maar mishandeling niet, aldus de raadsman. Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis bij de Wet geweldsaanwending opsporingsambtenaar, heeft de raadsman hiervoor onder meer het volgende aangevoerd.
Voor vervolging van opsporingsambtenaren voor klassieke geweldsdelicten zoals artikel 300 Sr (mishandeling) is volgens de wetgever alleen dan ruimte, wanneer een opsporingsambtenaar zich aan de geweldinstructie niets gelegen heeft laten liggen en opzettelijk handelt, terwijl hij weet dat de geweldsinstructie dat handelen verbiedt. Anders gezegd: zelfs als is voldaan aan de bestanddelen van artikel 300 Sr – het slaan in het gezicht levert in beginsel mishandeling op — is volgens de wetgever vervolging wegens mishandeling door een politieambtenaar in beginsel niet aan de orde. Dat ligt alleen dan anders, als de geweldinstructie opzettelijk, fors en/of kwaadwillend is overtreden. Volgens de raadsman dienen deze woorden van de wetgever niet alleen ter instructie van het Openbaar Ministerie bij invulling van het opportuniteitsbeginsel, maar kleuren zij ook de materiële eisen in die in dit soort zaken worden gesteld aan het opzet. Door artikel 372 Sr te reserveren voor die gevallen waarin weliswaar is voldaan aan de bestanddelen van artikel 300 Sr, maar géén sprake is van een kwaadwillende opzettelijke geweldstoepassing, en door voor politieambtenaren artikel 300 Sr enkel dan toepasselijk te achten, als wél van een bewezen kwaadwillende opzet sprake is, heeft de wetgever voor politieambtenaren bij 300 Sr volgens de raadsman in feite een nieuw opzet-begrip geïntroduceerd. Dat opzet gaat in de richting van ‘boos opzet’, dat dus niet alleen (al dan niet in voorwaardelijke vorm) moet zijn gericht op het letsel, maar ook (onvoorwaardelijk) op de overtreding van de geweldsinstructie. Alléén als opzet op beide elementen (letsel/pijn én schending geweldsinstructie) bewijsbaar aanwezig is, is mishandeling door een politieambtenaar bewijsbaar. In het andere geval is geen sprake van mishandeling, maar van artikel 372 Sr. Omdat opzet op overschrijding van de geweldsinstructie hier niet kan worden bewezen, moet vrijspraak volgen voor mishandeling, aldus de raadsman.
5.3
Het oordeel van de politierechter
Bewijsoverwegingen en bewijsmiddelen
Anders dan de raadsman heeft bepleit is de politierechter van oordeel dat met de introductie van de strafbaarstelling van opsporingsambtenaren wegens het schenden van de geweldsinstructie, de wetgever niet heeft beoogd
de factoook een ander opzetbegrip te creëren voor mishandeling door opsporingsambtenaren. Daartoe overweegt de politierechter als volgt.
Met de Wet geweldsaanwending opsporingsambtenaren heeft de wetgever de speciale positie willen benadrukken die opsporingsambtenaren vanwege het geweldsmonopolie hebben. Daartoe heeft de wetgever onder meer een speciale strafuitsluitingsgrond in de wet opgenomen waaruit volgt dat de ambtenaar die in de rechtmatige uitoefening van zijn taak en in overeenstemming met zijn geweldsinstructie geweld gebruikt, niet strafbaar is (art. 42 lid 2 Sr). Hierop kunnen opsporingsambtenaren zich beroepen die in de uitoefening van hun functie geweld hebben gebruikt en als gevolg daarvan worden vervolgd voor algemene strafbare feiten zoals (zware) mishandeling en doodslag. Daarnaast is een strafbaarstelling in het leven geroepen voor ambtenaren door wiens schuld de geweldsinstructie is geschonden als dat (zwaar) letsel of de dood tot gevolg heeft gehad (art. 372 Sr). Dat heeft de wetgever gedaan omdat zij vervolging voor de algemene strafbaarstellingen niet altijd passend vindt, zo blijkt uit de memorie van toelichting. [1] Bij de algemene strafbaarstellingen is immers uitgangspunt dat het gebruik van geweld verboden is, terwijl opsporingsambtenaren onder bepaalde voorwaarden wel bevoegd zijn geweld te gebruiken. In dit soort gevallen zal het daarom veelal passender zijn om te vervolgen voor de op de situatie van de opsporingsambtenaar toegesneden delictsomschrijving: het kwaliteitsdelict van artikel 372 Sr, het schenden van de geweldsinstructie. Het gaat er bij dit artikel om dat de opsporingsambtenaar de geweldinstructie heeft geschonden, terwijl van hem, gelet op de omstandigheden, mocht worden verwacht dat hij zich wel aan die instructie zou houden. Heeft een opsporingsambtenaar opzettelijk de geweldsinstructie overtreden waardoor een ander letsel heeft opgelopen of is overleden, dan ligt vervolging voor een algemeen delict voor de hand. [2] Er zal niet vaak aanleiding bestaan om een opsporingsambtenaar te vervolgen voor een algemeen delict, maar die aanleiding is er wel als de geweldsinstructie opzettelijk (en fors) wordt overschreden, zo staat in de nadere memorie van toelichting. [3] Daarbij wordt expliciet overwogen dat de introductie van deze specifieke strafbaarstelling niet afdoet aan het opportuniteitsbeginsel van het Openbaar Ministerie (de bevoegdheid van het openbaar Ministerie om te beslissen of het tot vervolging overgaat en zo ja, voor welk delict). Dat kan, indien het daartoe aanleiding ziet, nog altijd vervolgen voor een algemeen delict. [4]
Dat ook moet worden bewezen dat de opsporingsambtenaar zich opzettelijk niet aan de geweldsinstructie heeft gehouden om tot een bewezenverklaring van mishandeling te komen, volgt, anders dan de raadsman voorstaat, niet uit de wettelijke bepalingen of de wetsgeschiedenis. In de wetsgeschiedenis valt te lezen: ‘De enige verandering die met het wetsvoorstel is beoogd, is de mogelijkheid voor het openbaar ministerie om in geval van vervolging ervoor te kiezen om schending van de geweldinstructie in plaats van een van de algemene geweldsdelicten ten laste te leggen.’ [5] En ook: ‘De delicten bestaan naast elkaar.’ [6]
Anders dan de verdediging heeft bepleit moet in geval van een tenlastegelegde mishandeling dus niet ook worden beoordeeld of verdachte opzettelijk kwaadwillend de geweldsinstructie heeft genegeerd, maar slechts of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om verdachte pijn of letsel toe te brengen.
De politierechter gebruikt de volgende wettige bewijsmiddelen:
-
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Toen hij mij begon uit te schelden zei ik “je bent aangehouden’. Ik heb toen een beweging gemaakt met mijn hand. Ik heb aangeleerd dat dit met de platte hand moet, maar in de uitvoering is het hier met de vuist gegaan.
-
Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , van 17 augustus 2023: [7]
Ik doe aangifte van mishandeling ik ben geslagen door een agent. Dit is gebeurd op 27 juli 2023 bij Apotheek " [naam apotheek] " te Eindhoven.
Ik sta met de agent buiten en ik bleef vragen of hij mij wilde helpen. De agent verschoof met zijn lichaam zodat hij aan de rechterzijde van mij kwam te staan. Meteen daarop voelde ik dat ik ineens een hele harde klap ter hoogte van mijn oogkas en neus. Het was 1 klap die heel hard aankwam. Ik voelde meteen veel pijn. En meteen kwam er ook bloed uit mijn neus.
-
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , van 19 februari 2024: [8]
Hij sloeg de man met kracht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte het slachtoffer met gebalde vuist in het gezicht heeft geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer met een pijnprikkel wilde afleiden om hem zo makkelijk te kunnen aanhouden en boeien. De officier van justitie gaat er mede gelet op de 112-melding en de getuigenverklaring van verbalisant [verbalisant 1] , van uit dat verdachte zijn geduld is verloren en het slachtoffer sloeg in een reactie op beledigende woorden van het slachtoffer jegens verdachte. De politierechter overweegt dat in beide scenario’s verdachte het slachtoffer expres (in het gezicht) heeft geslagen. Daarmee had verdachte opzet om het slachtoffer pijn te doen. De ten laste gelegde mishandeling kan daarom bewezen worden verklaard. De vraag of verdachte hiervoor strafbaar is, zal worden beoordeeld in hoofdstuk 8.

6.BEWEZENVERKLARING

De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 27 juli 2023 te Eindhoven, [slachtoffer] heeft mishandeld door eenmaal, met kracht, met gebalde vuist tegen de neus en/of oogkas, althans het gezicht/hoofd, van die [slachtoffer] te slaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
mishandeling.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De raadsman heeft bepleit dat verdachte onopzettelijk de geweldsinstructie heeft geschonden door een pijnprikkel toe te dienen die onbedoeld tot letsel heeft geleid, maar dit is niet ten laste gelegd. Verdachte zelf heeft evenwel verklaard dat hij vindt dat hij terecht de-escalerend heeft opgetreden, dat zijn handelen goed was, maar alleen het gevolg daarvan niet. Gelet op het standpunt van verdachte zal de politierechter beoordelen of verdachte in de rechtmatige uitoefening van zijn taak en in overeenstemming met de geweldsinstructie heeft gehandeld. Is dat het geval, dan is hij niet strafbaar op grond van de strafuitsluitingsgrond van artikel 42 lid 2 Sr.
In de uitoefening van zijn functie mag een politieagent slechts geweld uitoefenen als hij zich daarbij houdt aan de geweldsinstructie. De geweldsinstructie voor fysiek geweld zoals slaan en stompen bestaat uit het voorschrift van artikel 7 lid 1 en lid 7 van de Politiewet 2012. Daarin wordt bepaald dat een politieagent geweld mag gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan de uitoefening van geweld moet zo mogelijk een waarschuwing vooraf gaan. De uitoefening van het geweld moet daarbij redelijk en gematigd zijn. In de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren zijn (anders dan bijvoorbeeld voor het gebruik van een wapenstok) geen verdere specifieke regels opgenomen voor het toepassen van fysiek geweld zonder hulpmiddelen, zoals slaan en stompen.
Bij de beoordeling van zaken over politiegeweld is verder relevant dat de rechter niet, achteraf oordelend, los van de omstandigheden van het geval, zijn eigen beoordeling in de plaats mag stellen van die van een politieagent in de hitte van de strijd. [9] De rechter moet met inachtneming van zowel de objectieve feiten en omstandigheden als de subjectieve beleving daarvan door de betreffende politieagent op het moment van handelen beoordelen of het toegepaste geweld aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit voldoet. [10]
Beoordeling van dit concrete geval
Uit het dossier blijkt met betrekking tot de gang van zaken het volgende. Verdachte is, toen hij als politieagent aan het werk was, afgegaan op een melding van een apotheek. Uit de meldkamergesprekken blijkt dat een medewerker de politie had gebeld, omdat een klant (naar later bleek: [slachtoffer] ), ondanks dat het sluitingstijd was, de winkel niet wilde verlaten en steeds agressiever werd. In de apotheek is verdachte met [slachtoffer] in gesprek gegaan, maar zij begrepen elkaar niet goed, omdat [slachtoffer] geen Nederlands spreekt en verdachte alleen een klein beetje Engels. Van de medewerkers van de apotheek begreep verdachte dat [slachtoffer] niet weg wilde gaan omdat hij zijn medicijnen niet kreeg: die lagen buiten de apotheek in een medicijnautomaat en moest [slachtoffer] daar zelf, tegen betaling, uithalen. Ook hoorde verdachte dat een schoonmaker al had geprobeerd [slachtoffer] uit de apotheek te zetten, waarbij er was gevochten en de schoonmaker een lichte verwonding had opgelopen en zijn bril was verbogen. Verdachte heeft [slachtoffer] hierop bij zijn schouder uit de apotheek geleid, naar de medicijnautomaat. Toen verdachte [slachtoffer] buiten wilde helpen met het uit de automaat halen van de medicijnen, kwam de schoonmaker uit de apotheek, waarop [slachtoffer] agressief begon te schreeuwen naar de schoonmaker. Verdachte heeft de schoonmaker naar binnen gestuurd. Volgens verdachte heeft [slachtoffer] verdachte daarna beledigd door hem “fucking idiot, fucking loser” te noemen.
Verdachte heeft verklaard dat hij daarop besloot [slachtoffer] aan te houden, gelet op alles wat er al was gebeurd, en dat hij hem toen, om te de-escaleren, een klap in het gezicht heeft gegeven. Hij wilde daarmee de aanhouding vergemakkelijken en escalatie voorkomen. Per ongeluk heeft hij daarbij zijn vuist gebruikt in plaats van een vlakke hand, zoals het eigenlijk hoort, aldus verdachte.
Ten gevolge van de vuistslag is de neus van [slachtoffer] gebroken. [slachtoffer] heeft inmiddels twee operaties aan zijn neus ondergaan en een derde operatie is nog nodig, zo blijkt uit de letselinformatie.
Blijkens de verklaring van verdachte heeft hij [slachtoffer] aangehouden omdat de maat vol was toen hij werd beledigd, mede gelet op alles wat er daarvoor was gebeurd. De politierechter is van oordeel dat verdachte met het daarbij door hem toegepaste geweld heeft gehandeld in strijd met de geweldsinstructie en overweegt daarover het volgende.
Verdachte heeft blijkens zijn eigen verklaring geen waarschuwing gegeven voordat hij [slachtoffer] sloeg, terwijl dit volgens de geweldsinstructie (art. 7 lid 1 Politiewet 2012) zo mogelijk wel hoort te gebeuren. Uit de verklaring van verdachte of anderszins blijkt niet dat geen reële gelegenheid bestond tot het geven van een waarschuwing. Daarbij komt dat er naar het oordeel van de politierechter ook niet is gebleken van een noodzaak om geweld toe te passen. Als verdachte al heeft geslagen om [slachtoffer] makkelijker aan te kunnen houden, zoals hij heeft verklaard (en niet in een onbehouwen reactie op de belediging, zoals de officier van justitie aanneemt), dan blijkt niet dat sprake was van een situatie waarin verdachte redelijkerwijs mocht menen dat de aanhouding niet op een andere manier kon worden bereikt. [slachtoffer] was weliswaar recalcitrant, had in de apotheek met een schoonmaker gevochten en beledigde (uiteindelijk) verdachte, maar volgens de verklaring van verdachte had [slachtoffer] zich makkelijk door hem naar buiten laten geleiden, was hij tegen hem niet agressief geweest en had hij zich ook niet verzet of losgetrokken. Dat geweld moest worden toegepast om [slachtoffer] te kunnen aanhouden vindt ook geen steun in de verklaringen van de collega’s van verdachte, die vlakbij stonden. Zij konden weliswaar niet alles verstaan wat werd gezegd en vonden [slachtoffer] recalcitrant, onvoorspelbaar en verbaal agressief, maar zij waren blijkens hun verklaringen verrast door het toegepaste geweld en snapten niet waarom verdachte had geslagen. Verbalisant [getuige] heeft daarbij verklaard dat verdachte [slachtoffer] eerst heeft geslagen en pas daarna aangehouden en dat verdachte die aanhouding op andere wijze had kunnen doen. En verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] niet de indruk gaf zich tegen de aanhouding te willen verzetten. Later zou verdachte tegen verbalisant [verbalisant 1] hebben gezegd dat het een klap uit een reactie was en dat hij dit niet had moeten doen.
Dat sprake was van een situatie waarin verdachte gelet op wat er alles bij elkaar was voorgevallen redelijkerwijs mocht menen dat hij geweld mocht toepassen om verdachte aan te kunnen houden (als dat al de reden was waarom hij sloeg), is gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden. De conclusie is dan ook dat toepassing van geweld gelet op de omstandigheden niet redelijk was, waardoor het niet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit voldeed.
Verdachte heeft niet gehandeld in overeenstemming met de geweldinstructie, zodat hem geen beroep toekomt op de strafuitsluitingsgrond van artikel 42 lid 2 Sr. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 60 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
9.3
Het oordeel van de politierechter
Bij het bepalen van de straf heeft de politierechter rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft in de uitoefening van zijn beroep als opsporingsambtenaar een burger mishandeld door deze met de vuist en met kracht in zijn gezicht te slaan. Verdachte heeft verklaard dat dit noodzakelijk was om escalatie bij de aanhouding van die burger te voorkomen, maar de politierechter oordeelt dat dit geweld onnodig en onbezonnen was. Van verdachte kan en moet, als ervaren en getraind politieagent, worden verwacht dat hij weet wanneer en op welke wijze geweld jegens burgers nodig en geoorloofd is. Verdachte is in deze zaak tekortgeschoten in de correcte uitoefening van zijn politietaak en het daarbij horende geweldsmonopolie. Daarbij is het slachtoffer neusletsel toegebracht met ernstige en mogelijk blijvende gevolgen. Door dergelijk handelen kan het vertrouwen van burgers in de politie worden aangetast.
Persoon van verdachte
De politierechter houdt in strafverminderende zin rekening met het feit dat verdachte, doordat hij in dienst was als opsporingsambtenaar uit hoofde van die functie moest optreden. Verdachte is een ervaren agent met een staat van dienst van meer dan 20 jaar. In die tijd heeft hij regelmatig met geweldsincidenten te maken gehad. Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de politierechter verder rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte. Hieruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het veroorzaken van een ongeval waardoor een ander lichamelijk letsel is toegebracht. Ook dit gebeurde terwijl verdachte aan het werk was als politieagent. De politierechter weegt dit niet mee bij de bepaling van de straf, nu dat feit in 2016 heeft plaatsgevonden en anders van aard is. Verder is relevant dat verdachte heeft verklaard hoogst waarschijnlijk disciplinair te zullen worden gestraft; het voornemen is kenbaar gemaakt hem 20 verlofuren af te nemen. De politierechter houdt hier in strafverminderende zin rekening mee. Dat de werkgever de schade van het slachtoffer vergoedt weegt niet in strafverminderende zin mee.
Strafoplegging
De politierechter heeft bij de strafoplegging acht geslagen op het LOVS-oriëntatiepunt voor een mishandeling met letsel tot gevolg (een geldboete). Om de ernst van ongeoorloofd politiegeweld tot uitdrukking te brengen en de algemene preventie daarvan te stimuleren acht de politierechter een onvoorwaardelijke taakstraf op zijn plaats. Hierbij weegt ook mee dat het toegebrachte letsel ernstig is en grenst aan zwaar lichamelijk letsel. De politierechter komt dan ook tot een andere strafoplegging dan geëist door de officier van justitie.
De politierechter houdt er verder rekening mee dat van een politieambtenaar wordt verwacht dat hij in situaties optreedt en actie onderneemt waar gewone burgers weg kunnen gaan. Ook hier is het zo dat het niet aan verdachte, maar aan het slachtoffer te wijten is dat zij samen in de situatie terecht zijn gekomen waarin de mishandeling heeft plaatsgevonden, door het overlastgevende en strafbare gedrag van het slachtoffer. Uitgangspunt moet zijn dat een politieagent, die geweld gebruikt om de rechtsorde te handhaven, in principe bijzondere bescherming geniet en zich voor het gebruiken van geweld niet zonder meer publiekelijk bij de rechter moet verantwoorden. Maar het gebruik van geweld moet wel in overeenstemming met de geldende regels zijn. Gebeurt dat niet, dan is een straf op zijn plaats, zowel als signaal naar verdachte en slachtoffer, als naar de maatschappij.
De politierechter ziet naast een onvoorwaardelijke taakstraf aanleiding voor een voorwaardelijk deel, omdat verdachte nog altijd bij de politie werkt, daar in dienst is als opsporingsambtenaar en hij dit feit heeft gepleegd uit hoofde van die functie; ter voorkoming van recidive in de toekomst. Daarbij weegt mee dat verdachte heeft verklaard nog altijd van mening te zijn dat het door hem toegepaste geweld terecht was en slechts in het gevolg ongelukkig heeft uitgepakt. Verdachte laat daarmee zien nog niet goed doordrongen te zijn van het laakbare van zijn handelen.
Alles afwegende acht de politierechter passend en geboden een taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De politierechter:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis;
- bepaalt dat van de taakstraf een gedeelte van 30 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. R. de Poot, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 augustus 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juli 2023 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door eenmaal, (met kracht) met gebalde vuist, althans hand, op/tegen de neus en/of oogkas, althans het gezicht/hoofd, van die [slachtoffer] te slaan.

Voetnoten

1.Memorie van toelichting bij de Wet geweldsaanwending opsporingsambtenaren, Tweede Kamer 2016-2017, 34 641, nr 3 (hierna: MvT).
2.MvT, p. 14.
3.Nadere memorie van toelichting bij de Wet geweldsaanwending opsporingsambtenaren, Eerste Kamer 2020–2021, 34 641, F (hierna: nadere MvT), p. 14.
4.MvT, p. 14.
5.MvT, p. 19.
6.Nadere MvT, p. 13.
7.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 17 augustus 2023, Deltanummer IOMOB2310248 en documentcode BBN06157, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] werkzaam bij Politie Oost-Brabant, p. 1 t/m 5.
8.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 februari 2024, proces-verbaalnummer: 19-02-2024 bbn05458, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , p. 1 t/m 4.
9.EHRM 17 juni 2005, nr. 50196/99, Bubbins tegen het Verenigd Koninkrijk.
10.EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08, Armani da Silva tegen het Verenigd Koninkrijk.