In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die betrokken was bij de diefstal van cryptomunten, waaronder Bitcoin en Ethereum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde samen met anderen op 3 december 2022 deze cryptomunten heeft gestolen, met een totale waarde van ongeveer € 30.000,00. De vordering van de officier van justitie was gericht op het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de officier werd geschat op € 10.921,39. De verdediging stelde echter dat het te ontnemen bedrag op € 6.552,83 moest worden vastgesteld, verwijzend naar een telefoongesprek waarin werd gesproken over de verdeling van de winst tussen vijf personen.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, na berekening, op € 32.602,76 uitkwam. Aangezien de opbrengst onder vier verdachten zou worden verdeeld, werd het voordeel per verdachte vastgesteld op € 8.150,69. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag moet worden opgelegd, maar dat eventuele schadevergoedingen aan benadeelde derden pas in de executiefase in mindering kunnen worden gebracht, omdat deze nog niet zijn voldaan. De rechtbank heeft de maatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van € 8.150,69 aan de Staat.