ECLI:NL:RBMNE:2024:5038

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
16.025568.23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijk voordeel door het in vereniging stelen van cryptomunten met verdeling tussen mededaders

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die betrokken was bij de diefstal van cryptomunten, waaronder Bitcoin en Ethereum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde samen met anderen op 3 december 2022 deze cryptomunten heeft gestolen, met een totale waarde van ongeveer € 30.000,00. De vordering van de officier van justitie was gericht op het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de officier werd geschat op € 10.921,39. De verdediging stelde echter dat het te ontnemen bedrag op € 6.552,83 moest worden vastgesteld, verwijzend naar een telefoongesprek waarin werd gesproken over de verdeling van de winst tussen vijf personen.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, na berekening, op € 32.602,76 uitkwam. Aangezien de opbrengst onder vier verdachten zou worden verdeeld, werd het voordeel per verdachte vastgesteld op € 8.150,69. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag moet worden opgelegd, maar dat eventuele schadevergoedingen aan benadeelde derden pas in de executiefase in mindering kunnen worden gebracht, omdat deze nog niet zijn voldaan. De rechtbank heeft de maatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van € 8.150,69 aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.025568.23 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,/
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 16 juli 2024 en 21 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. F.E. Leeman en van hetgeen veroordeelde en mr. N. El Farougui, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.
De procedure blijkt onder meer uit het volgende:
  • de schriftelijke vordering van de officier van justitie van 29 maart 2024 als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr);
  • de stukken behorende tot het dossier in de strafzaak met parketnummer 16.025568.23, waaronder het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ van 21 juni 2023, opgemaakt door [verbalisant] , brigadier van politie eenheid Midden-Nederland (hierna: het ontnemingsrapport);
  • het vonnis van deze rechtbank van 21 augustus 2024 in de onderliggende strafzaak
met parketnummer 16.025568.23;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.

VORDERING

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft bij vordering van 29 maart 2024 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dit voordeel, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op een bedrag van € 10.921,39. Ter terechtzitting van 16 juli 2024 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het toe te kennen bedrag aan schadevergoeding aan de benadeelde partijen in mindering moet worden gebracht op het door veroordeelde te betalen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel, en wel zodanig dat het te ontnemen bedrag op nihil zal moeten worden gesteld.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft bepleit dat het te ontnemen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op € 6.552,83. Zij heeft daartoe verwezen naar een telefoongesprek tussen medeverdachte [medeverdachte] en diens vriend [A] waarin wordt gezegd dat de winst door vijf personen is gedeeld, zodat niet een verdeelsleutel van drie maar van vijf moet worden gehanteerd.

BEOORDELING VAN DE VORDERING

De grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij vonnis van 21 augustus 2024 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor het volgende strafbare feit:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De rechtbank heeft in het vonnis in de strafzaak bewezen verklaard dat veroordeelde – kort gezegd – op 3 december 2022 samen met anderen, met geweld en/of bedreiging met geweld, onder meer Bitcoin en Ethereum heeft gestolen, met een waarde (ten tijde van de diefstal) van ongeveer € 30.000,00.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit het strafbare feit dat de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de navolgende feiten en omstandigheden, die aan wettige bewijsmiddelen [1] zijn ontleend, voldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde uit de baten van het strafbare feit waarvoor hij bij voornoemd vonnis is veroordeeld, wederrechtelijk voordeel heeft genoten als bedoeld in artikel 36e Sr.
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [2]
3.3.1. Periode
De onderzoeksperiode is vastgesteld van 3 december 2022 tot 5 juni 2023, omdat het incident op 3 december 2022 plaatsvond en het onderzoek daarna doorliep tot 5 juni 2022.
3.3.2. Omvang
Bij het bewezen verklaarde feit werd 2,02 BTC (Bitcoin) weggenomen vanuit de wallet van aangever.
3.3.3. Bruto opbrengst
Bij de berekening van de bruto opbrengst wordt uitgegaan van de waarde van de cryptovaluta op het moment van voltooiing van het delict (3 december 2022). Via een analyseprogramma kon de digitale geldstroom worden gevolgd. Hieruit bleek dat een deel van de gestolen Bitcoin (1,45 BTC) op een wallet stonden van Binance. De koers van de Bitcoin (1 BTC) stond op 3 december 2022 op € 16.139,98. 1,45 BTC x € 16.139,98 = € 23.402,97.
De resterende 0,57 BTC werd verplaatst naar een ander Bitcoin-adres, dat op naam staat van
veroordeelde. De koers van de Bitcoin was op 3 december 2022 $ 17.007,00. 0,57 BTC x $ 17.007,00 = $ 9.693,99. De koers van de dollar was op 3 december 2022 als volgt: $ 1,00 = € 0,94902. De opbrengst komt dan neer op € 9.199,79.
De totale opbrengst bedraagt dan € 23.402,97 + € 9.199,79 = € 32.602,76‬.
3.3.4. Kosten
Of veroordeelde kosten heeft gemaakt voor het overmaken en/of eventueel te gelde maken van de Bitcoin is niet bekend en daarover heeft veroordeelde ook geen verklaring afgelegd, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat veroordeelde geen kosten heeft gemaakt.
3.3.5. Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt op basis van het vorenstaande:
Opbrengst : € 32.602,76
Kosten :
€ 0,00
Wederrechtelijk verkregen voordeel : € 32.602,76
Uit onderzoek is gebleken dat de opbrengst verdeeld zou worden onder de verdachten. Uit
tapgesprekken is gebleken dat verdachte [medeverdachte] zijn deel van de opbrengst niet heeft gehad en daar boos over is. In het betreffende telefoongesprek tussen [medeverdachte] en [A] van 5 december 2022 wordt het volgende gezegd:
[medeverdachte] : nifo ik had torrietje geslagen gisteren van 30 doezoe[A] :ja ohhh dat heeft dinges mij gezegd man[medeverdachte] : ja en nifo hoor dit ze verdelen het met z'n vijven he nifo en ik krijg helemaal niks.
(...)
[medeverdachte] : nifo ze gaan mij niet geven want die kanker [bijnaam] hij zei gisteren toen ze gingen
uitcashen met zijn vieren zeiden ze wakka [medeverdachte] naka. [3]
De rechtbank gaat er daarom, anders dan het ontnemingsrapport, vanuit dat de opbrengst is verdeeld over vier verdachten. Dit betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel per verdachte € 32.602,76 / 4 = € 8.150,69 bedraagt.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 8.150,69.

Betalingsverplichting

De rechtbank merkt op dat op grond van artikel 36e lid 9 van het Wetboek van Strafrecht de aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering worden gebracht op de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en op de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag, maar slechts voor zover die zijn voldaan. Nu van dat laatste nog geen sprake is – het ontnemingsvonnis wordt immers gelijktijdig gewezen met het vonnis in de strafzaak – zal dit pas aan de orde komen in de executiefase en zal de rechtbank niet reeds nu al de toegekende bedragen aan schadevergoeding in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel en het door veroordeelde te betalen bedrag aan de Staat.
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de Staat, vast op € 8.150,69.

TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 8.150,69;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 8.150,69 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 163 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter, mrs. R.A. Hebly en V.A. Groeneveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 augustus 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 december 2022, genummerd PL0900-2022361384, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 616. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, pagina 610 tot en met 616.
3.Pagina’s 105 en 106.