ECLI:NL:RBMNE:2024:5035

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
16.232682.24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met een omgebouwd alarmpistool en drugshandel door een meerderjarige verdachte

Op 21 augustus 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van poging tot doodslag, wapenbezit en drugshandel. De zaak werd gelijktijdig behandeld met een andere zaak. De verdachte heeft op 12 september 2022 in Lelystad geprobeerd om een slachtoffer van het leven te beroven door met een omgebouwd alarmpistool in de richting van het hoofd van het slachtoffer te schieten, wat resulteerde in blijvende blindheid aan één oog. De rechtbank heeft het beroep op noodweer-exces afgewezen, omdat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij gerechtvaardigd was om het wapen te gebruiken. Naast de poging tot doodslag werd de verdachte ook schuldig bevonden aan wapenbezit en de handel in hard- en softdrugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die inmiddels meerderjarig is, niet meer pedagogisch beïnvloed kon worden, en legde een jeugddetentie van acht maanden op, die in een reguliere penitentiaire inrichting moet worden uitgezeten. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 17.074,88 toegewezen gekregen, rekening houdend met eigen schuld van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.232682.22 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 21 augustus 2024

in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,/
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .
hierna te noemen: verdachte.

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de achter gesloten deuren gehouden terechtzittingen van 16 juli 2024 en 21 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.E. Leeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. El Farougui, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. K.J. Zeegers namens de benadeelde [slachtoffer] , de deskundigen [deskundige 1] van de Raad voor de Kinderbescherming, [deskundige 2] van Samen Veilig Midden-Nederland (SAVE), drs. M.J. van Haaren en drs. Th.J.G. Bakkum, psychiaters, naar voren hebben gebracht.

TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
op 12 september 2022 te Lelystad heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven;
Subsidiair is dit ten laste gelegd als zware mishandeling.
2.
op 12 september 2022 te Lelystad een wapen van categorie III onder 1, namelijk een pistool, voorhanden heeft gehad;
3.
op 12 september 2022 te Lelystad een wapen van categorie III onder 4, namelijk een alarmpistool, en bijbehorende munitie van categorie III voorhanden heeft gehad;
4.
in de periode van 7 mei 2022 tot en met 12 september 2022 te Lelystad meermalen heeft gehandeld in cocaïne;
5.
in de periode van 7 mei 2022 tot en met 12 september 2022 te Lelystad meermalen heeft gehandeld in hasj;
6.
op 12 september 2022 te Lelystad opzettelijk aanwezig heeft gehad 82,6 gram hasj.

VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

WAARDERING VAN HET BEWIJS

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde omdat er geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, was op de dood van [slachtoffer] . Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde kan wel wettig en overtuigend worden bewezen, maar verdachte komt een beroep op noodweerexces toe. Wat betreft de feiten 2 tot en met 6 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank

Bewijsmiddelen [1] voor feit 1 (poging doodslag/zware mishandeling) en 2 (wapenbezit)
[slachtoffer] heeft verklaard dat er ruzie was tussen hem en verdachte over pakjes cocaïne die verdachte in de bosjes had gegooid, en die [slachtoffer] had opgepakt. Enkele dagen later, op 12 september 2022, leidde dit conflict tot een worsteling in de deuropening van de woning van verdachte, waarbij [slachtoffer] , verdachte, verdachtes broer en verdachtes vriend betrokken waren. De jongste van de broers (de rechtbank begrijpt: verdachte) richtte op enig moment een pistool op [slachtoffer] en schoot. [slachtoffer] voelde dat hij in zijn oog geraakt werd. De kogel zit nog steeds in zijn oog en kan er niet uit omdat de schade dan groter wordt. [2]
Uit een letselrapportage van de GGD volgt dat er een kogel van een luchtdrukpistool in de apex van de orbis aanwezig was. Het slachtoffer is hierdoor blijvend blind aan zijn rechteroog. Er zijn geen operatieve of medicamenteuze therapeutische opties. [3]
Een buurtbewoner heeft het schietincident, dat plaatsvond aan de [adres] te [plaats] , gefilmd en de beelden aan de politie overgedragen. Verbalisant ziet op de beelden het voertuig van [slachtoffer] aankomen. Er staan drie personen bij het voertuig, waaronder [slachtoffer] . Vervolgens is er een hoop geschreeuw te horen. Daarna komt de woning aan de [adres] in beeld. [slachtoffer] staat bij het open raam, gooit de raambekleding van dit raam omhoog en is met zijn bovenlichaam deels in de woning. Vervolgens is er een harde knal te horen die vermoedelijk uit de woning komt. [slachtoffer] stapt achteruit en grijpt met zijn hand naar zijn gezicht. Daarna loopt hij weg in de richting van zijn voertuig. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bang was toen [slachtoffer] door het keukenraam naar binnen wilde komen. Verdachte stond toen in de woonkamer. Het wapen had hij uit de schuur gehaald. Hij hield zijn arm gestrekt naar voren, keek weg en schoot. Daarna is verdachte naar de achtertuin gerend en heeft hij het wapen naast de containers verstopt. [5]
Verbalisanten troffen op 12 september 2022 in de achtertuin van de woning van verdachte te [plaats] achter de afvalbakken een vuurwapen aan, namelijk een zwartkleurig metalen pistool. De patroonhouder was leeg. In de kamer zat een huls in de loop geklemd. [6]
Het wapen dat in de achtertuin is aangetroffen, betreft van origine een alarmpistool, merk BBM (Bruni), model GAP, kaliber 8mm K. In originele staat is, van fabriekswege, de loop net na de kamer volledig afgedicht. Bij dit voorwerp bleek de loop volledig open te zijn. Hierdoor kunnen er projectielen door de loop worden verschoten. Het betreft een vuurwapen van categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie. [7]

Bewijsoverwegingen voor de feiten 1 en 2

De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Door de verdediging is gesteld dat er geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt namelijk dat verdachte op een afstand van enkele meters heeft geschoten met een omgebouwd alarmpistool en dat de kogel het oog van [slachtoffer] heeft getroffen. De rechtbank vindt dat het schieten met een dergelijk wapen in de richting van het hoofd de aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Indien de kogel, die zich blijvend in het hoofd van [slachtoffer] bevindt, een iets andere baan had gevolgd, had dit dodelijk letsel aan de hersenen kunnen opleveren. Dat verdachte desondanks heeft geschoten, betekent ook dat hij de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard. Het maakt geen verschil dat er geen ballistisch onderzoek heeft kunnen plaatsvinden. Uit de feiten en omstandigheden en uit het wapenrapport is immers gebleken dat er met het wapen projectielen kunnen worden verschoten met dergelijk letsel tot gevolg. Dit betekent dus dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij het slachtoffer heeft aanvaard, en er dus sprake was van voorwaardelijk opzet.
Ook het onder 2 tenlastegelegde voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.

Bewijsmiddelen voor feit 3 (wapen- en munitiebezit)

Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 3 tenlastegelegde feit bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 juli 2024;
  • een proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict, pagina’s 141 t/m 143;
  • een proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 179 t/m 180 en 181 t/m 182.
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewijsmiddelen voor de feiten 4 en 5 (handel in hard- en softdrugs)

De onder verdachte inbeslaggenomen iPhone7, die uit zijn fouillering kwam, is onderzocht. Hieruit bleek dat de telefoon in gebruik is geweest bij verdachte. Op 7 mei 2022 werd door verdachte een groepschat aangemaakt met 53 contacten. Verdachte bood in deze groep verschillende soorten drugs aan. In een WhatsApp-chat tussen verdachte en de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] , die begon op 7 mei 2022, bood verdachte wiet en hasj aan, evenals in een WhatsApp-chat tussen verdachte en de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Deze laatste chat begon op 10 mei 2022 en liep tot en met 10 september 2022. In een chat van 30 augustus 2022 tussen verdachte en de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 3] werd door verdachte cocaïne aangeboden. [8]
Ook de onder verdachte inbeslaggenomen iPhone12 is onderzocht. In de periode van 31 mei 2022 tot 28 juli 2022 vond een conversatie plaats tussen verdachte en het tegencontact met de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam] ’ met telefoonnummer [telefoonnummer 4] , wat de broer van verdachte betreft. Te lezen is dat verdachte op 23 juli 2022 zijn broer instrueerde om een drugsaanbieding rond te sturen aan iedereen, waarbij ‘iedereen’ duidt op het klantenbestand, namelijk: ‘Laatste lading top kwaliteit haze/hasj. Daarna ben ik even met vakantie en ik wil jullie graag bedanken allemaal en hoop jullie na de vakantie weer te zien. Fijne vakantie iedereen’. In een conversatie van diezelfde dag tussen verdachte en zijn broer wordt gesproken over ‘jonko’ (wiet/joint) en stuurde verdachte zijn broer aan om een persoon met de naam ‘ [contactnaam 1] ’ te benaderen met de aankondiging dat er ook ‘coke’ is. Uit een conversatie van 16 juli 2022 blijkt dat verdachte ‘sannie’ (cocaïne) heeft gekocht en zijn broer meermalen instrueert om dit bij klanten aan te bieden. De broer van verdachte zegt dat hij 195 heeft ‘gedraaid’ (verdiend) waarop verdachte zegt dat hij 40 kan pakken en dat hij niks van die ‘sannie’ mag aanraken. In de telefoongegevens stonden verschillende notities opgeslagen die verbalisant herkende als zijnde een boekhouding of financiële notities. Hierin worden namen, soms ook voorzien van de term ‘clannie’ (klant) gevolgd en/of voorafgegaan van getallen die duiden op geldbedragen dan wel gewichten. [9]
[getuige 1] heeft verklaard dat hij van mei tot september (de rechtbank begrijpt: 2022) wiet en hasj heeft gekocht bij de dealer die is aangehouden. Hij had contact met deze dealer op het telefoonnummer [telefoonnummer 4] . [10] [getuige 2] heeft verklaard dat hij een keer wiet heeft gehaald bij verdachte. Bij het nummer [telefoonnummer 5] heeft hij de naam ‘ [contactnaam 2] ’ staan. Ook het nummer [telefoonnummer 4] is van [contactnaam 2] . Hij haalde een paar keer per week drugs bij hem. Hij belde hem en dan kwam hij naar hem toe. Het kan kloppen dat dit vanaf juni was. Hij heeft ook wel eens een pakkertje of pakketje van hem gekocht, dat is cocaïne. [11] De politie heeft gesproken met een persoon van wie de identiteit bekend is bij het onderzoeksteam. Deze persoon verklaarde in de afgelopen maanden, vanaf omstreeks mei 2022, in totaal tien keer wiet te hebben gekocht bij een dealer die bij afnemer bekend staat onder de naam ‘ [contactnaam 2] ’ en gebruik maakt van telefoonnummer [telefoonnummer 4] . [12]

Bewijsoverweging voor de feiten 4 en 5

De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank de onder 4 tenlastegelegde handel in harddrugs en de onder 5 tenlastegelegde handel in softdrugs wettig en overtuigend bewezen.

Bewijsmiddelen voor feit 6 (voorhanden hebben van softdrugs)

Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 6 tenlastegelegde feit bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 juli 2024;
  • een proces-verbaal van bevindingen, pagina 66 t/m 67;
  • een proces-verbaal van bevindingen, pagina 125 t/m 126.
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 6 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 12 september 2022 te Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen in het gezicht van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 12 september 2022 te Lelystad, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd vuurwapen, pistool, van het merk BBM (Bruni), model GAP, kaliber 8mm K., zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
3
op 12 september 2022 te Lelystad,
- een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool, merk BBM (Bruni), model New Police, kaliber 8mmm K en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:
* 1 scherpe patroon kaliber 7.65mm, merk S&B,
* 4 scherpe patronen kaliber 9mm Luger (=9x19mm), merk S&B,
* 13 patroonhulzen kaliber 7.65mm, merken S&B (12x) en GFL (1x),
* 7 patroonhulzen kaliber 9mm Luger (9x19mm), merk S&B,
* 2 afgevuurde knalpatronen (patroonhulzen) kaliber 8mm K, merk Walther,
* 4 afgevuurde knalpatronen (patroonhulzen), kaliber 9mm P.A. Blanc, merk S&B,
en 2 zelfgemaakte projectielen passende in voornoemde omschreven patroonhulzen,
* 17 afgevuurde knalpatronen (patroonhulzen), kaliber 9mm PAK, merk Pobjeda,
* 12 projectiele kaliber 7.65mm,
* 8 projectielen kaliber 9 mm en
* 15 stalen kogeltjes van diverse kalibers
voorhanden heeft gehad;
4
op tijdstippen in de periode van 7 mei 2022 tot en met 12 september 2022 te Lelystad, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5
op tijdstippen in de periode van 7 mei 2022 tot en met 12 september 2022 te Lelystad, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
6
op 12 september 2022 te Lelystad opzettelijk aanwezig heeft gehad 82,6 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:

Feit 1 primair: poging tot doodslag.

Feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 6:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging inzake feit 1: noodweerexces
De raadsvrouw heeft bepleit dat sprake was van een noodweersituatie: het agressieve handelen van aangever [slachtoffer] betrof een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding en van verdachte kon niet worden gevergd dat hij wegrende. Het gebruik van het wapen stond niet in een redelijke verhouding tot de ernst van de aanval, maar [slachtoffer] was door het dolle heen en ook het tonen van het vuurwapen maakte geen enkele indruk. Toen [slachtoffer] een baksteen en een bloempot door het raam gooide en zelf ook naar binnen wilde komen, is verdachte in paniek geraakt. Verdachte heeft op [slachtoffer] geschoten als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding was veroorzaakt. Verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu er sprake was van noodweerexces.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van [slachtoffer] weliswaar gekwalificeerd kan worden als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding richting verdachte, maar dat het schieten op het hoofd van [slachtoffer] niet in verhouding staat tot die aanranding. Verdachte heeft de tijd gehad en genomen om het wapen te pakken en terug te gaan richting [slachtoffer] , terwijl hij zich in die tijd ook had kunnen onttrekken of 112 had kunnen (laten) bellen. Een beroep op noodweer kan daarom niet slagen. Over noodweerexces heeft de officier van justitie zich niet uitgelaten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. [slachtoffer] is op 12 september 2022 naar de woning van verdachte gegaan, waar het tot een worsteling is gekomen tussen verdachte en [slachtoffer] . Verdachte is zijn woning binnengegaan, waarna [slachtoffer] een metalen tuinlamp tegen het onderste raam van de voordeur heeft aangegooid, daarna een baksteen uit de voortuin gepakt en die door het raam van de voordeur gegooid en later gooide hij een bloempot door het keukenraam. [slachtoffer] heeft de raambekleding van het keukenraam omhoog gedaan en zijn bovenlichaam (deels) in de woning gebracht. Verdachte heeft op enig moment een wapen uit de schuur gehaald en daarmee gedreigd door het wapen door te laden. Vervolgens heeft hij geschoten en [slachtoffer] vlak onder diens oog geraakt.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] , die immers probeerde de woning van verdachte binnen te dringen en daarbij gewelddadig optrad.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Weliswaar zocht [slachtoffer] steeds weer de confrontatie op, terwijl verdachte zich probeerde terug te trekken in zijn woning, maar op het moment dat [slachtoffer] met zijn bovenlichaam door het keukenraam hing, kon hij richting verdachte en diens broer weinig beginnen, omdat hij op dat moment ongewapend was. Verdachte heeft er niet voor gekozen om zich op een minder ingrijpende manier te verdedigen, maar heeft met een potentieel dodelijk pistoolschot richting het hoofd de grenzen van een noodzakelijke verdediging in verregaande mate overschreden. Verdachte kan zich om die reden niet beroepen op noodweer. De vraag is echter of verdachte een beroep toekomt op noodweerexces.
Op grond van artikel 41 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging niet strafbaar indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk ‘onmiddellijk gevolg’ sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (vgl. HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6794).
Verdachte heeft, na aanvankelijk te hebben ontkend dat hij had geschoten, over zijn gemoedstoestand bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij bang was, in shock en in paniek.
De rechtbank stelt vast dat bij verdachte sprake was van een gemoedsbeweging, maar dat deze van beperkte intensiteit was. De rechtbank ontleent dit aan het volgende. Verdachte is op enig moment naar de schuur gelopen om een vuurwapen te halen. Daarmee heeft hij reeds enige distantie gecreëerd ten opzichte van de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] in de woning. Verder heeft verdachte verklaard dat hij het wapen twee of drie keer heeft neergelegd omdat hij erover twijfelde om te schieten en daarbij dacht: ik moet dit niet doen. Ook heeft hij het wapen naar eigen zeggen een aantal keren doorgeladen in de hoop [slachtoffer] af te schrikken. Daaruit blijkt dat verdachte in staat was zich enigermate te bezinnen op wat hij aan het doen was en zou gaan doen. Verdachte werd dus niet geheel overmand door emoties, zoals hevige angst of blinde paniek, maar heeft gehandeld met een zekere rationaliteit en een bepaalde mate van doelgerichtheid. De rechtbank weegt hierbij ook mee, dat – hoewel sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding – aangever zich nog niet in de woning bevond, en op enige afstand heeft gestaan van verdachte.
Omdat aldus de gemoedsbeweging van beperkte intensiteit is geweest en verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging in verregaande mate heeft overschreden oordeelt de rechtbank dat het niet aannemelijk is dat die gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor dit verregaande verdedigingsmiddel. Kortom: de rechtbank vindt het voorstelbaar dat verdachte bang is geweest, maar die angst was ook weer niet dusdanig heftig en overweldigend dat dit een pistoolschot op het hoofd kan verontschuldigen.
Het beroep op noodweerexces wordt daarom verworpen.
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

OPLEGGING VAN STRAF

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een jeugddetentie van één jaar, met aftrek van het voorarrest, en te bevelen dat de tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie plaatsvindt in een reguliere penitentiaire inrichting.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht om oog te hebben voor de rol van [slachtoffer] en om er in het voordeel van verdachte rekening mee te houden dat de cocaïnelijn geen drukbezette lijn was. Verder betreffen het oude feiten en wordt niet binnen de redelijke termijn vonnis gewezen. De raadsvrouw heeft daarom voorgesteld verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van hooguit acht maanden.

Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een omgebouwd alarmpistool op het slachtoffer te schieten. De kogel raakte het slachtoffer onder diens oog en als gevolg daarvan is hij aan dat oog blijvend blind. De rechtbank vindt het heel ernstig dat verdachte, die nog jong is, ten eerste over een vuurwapen beschikte en ten tweede dat vuurwapen ook daadwerkelijk heeft gebruikt. Door zijn handelen heeft verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en zijn gevoel van veiligheid. Feiten als de onderhavige versterken daarnaast de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid op straat. Meerdere mensen zijn getuige geweest van wat verdachte heeft gedaan. Tegelijkertijd weegt de rechtbank mee dat het slachtoffer zich ook niet onbetuigd heeft gelaten in de ruzie en dat hij eveneens heeft bijgedragen aan een situatie die ook voor verdachte intimiderend is geweest.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee vuurwapens en bijbehorende munitie die hij bewaarde in de achtertuin en schuur van zijn woning. Uit het onderzoek aan de telefoons van verdachte blijkt ook dat er bij hem een grote fascinatie voor vuurwapens bestaat, hetgeen de rechtbank zorgelijk vindt. Het behoeft geen verdere uitleg dat het voorhanden hebben van dergelijke wapens en munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt, waarvan de gevolgen desastreus kunnen zijn.
Ten slotte heeft verdachte zich, binnen een periode van zo’n vier maanden, schuldig gemaakt aan de handel in hard- en softdrugs en aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid softdrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat hard- en softdrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving, onder andere vanwege de criminaliteit die het gebruik van verdovende middelen veelal met zich brengt en het overlast gevende gedrag waaraan verslaafden zich vaak schuldig maken. Verdachte heeft dit mede in stand gehouden.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 29 maart 2024 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, waaronder voor geweldsfeiten en wapenbezit.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een rapport van 12 januari 2023, opgemaakt door drs. M.J. van Haaren, psychiater, onder supervisie van drs. Th.J.G. Bakkum, kinder- en jeugdpsychiater. Er is bij verdachte sprake van een norm-overschrijdend gedragsstoornis die is ontstaan in de adolescentie, en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische en antisociale trekken. Het is aannemelijk dat verschillende aspecten van deze stoornis van invloed zijn geweest op de gedragskeuze van verdachte, maar het is onduidelijk gebleven op welke wijze en in welke mate dit het geval is geweest. De psychiaters onthouden zich van advies over de mate van toerekenen ten aanzien van de poging tot doodslag dan wel zware mishandeling. Wat betreft het tenlastegelegde wapenbezit zien de psychiaters geen redenen om een vermindering van de mate van toerekenen te onderbouwen. Het recidiverisico wordt (zonder interventie) ingeschat op matig tot hoog. Om de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling zo gunstig mogelijk te beïnvloeden wordt geadviseerd om de huidige, ambulante behandeling bij De Waag voort te zetten in combinatie met een reclasseringstoezicht. Gezien de geringe tot afwezige intrinsieke behandelmotivatie wordt geadviseerd om dit te laten plaatsvinden in het kader van een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van een rapport van 12 januari 2023, opgemaakt door A.I. de Zwart, GZ-psycholoog. Ook zij concludeert dat er bij verdachte sprake is van een ernstige norm-overschrijdend gedragsstoornis. Omdat verdachte ontkende te hebben geschoten, kon er geen onderbouwde uitspraak worden gedaan over de mate van toerekenen. De kans op gewelddadige recidive zonder interventie wordt al met al als matig tot hoog ingeschat. Verdachte maakt een sociaal en emotioneel onrijpe indruk en verwacht wordt dat hij nog kan profiteren van een hulpverleningsaanbod gericht op jeugd. Hij is nog afhankelijk van zijn ouders en van een zelfstandig, volwassen leven is nog geen sprake. Om recidive te voorkomen is het belangrijk dat er wordt ingezet op het voortzetten van de behandeling bij De Waag. Geadviseerd wordt om de behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Ter terechtzitting van 16 juli 2024 is door de psychiaters Van Haaren en Bakkum verklaard dat het behandeladvies vooral was ingegeven door de wens de al lopende behandeling een zo goed mogelijke slagingskans te geven. Het tweede onderzoek, namelijk het onderzoek in de strafzaak met parketnummer 16.025568.23, waarin verdachte meerderjarig was en die gelijktijdig met onderhavige zaak is behandeld, bood nieuwe informatie die opnieuw moest worden gewogen. Verdachte lijkt inmiddels zelfstandig en ook thuis een eigen leven te leiden en in sociaal opzicht niet afhankelijk te zijn. In een rapportage van 25 januari 2024 (opgemaakt in de strafzaak met voornoemd parketnummer) komen beide psychiaters daarom tot de conclusie dat met de wetenschap van nu, namelijk een door detentie voortijdig afgebroken ambulante behandeling bij De Waag en een lage mate van toezicht, in combinatie met zijn antisociale gedrag binnen volwassendetentie, betwijfeld wordt of pedagogische beïnvloeding nog mogelijk is.
In een briefrapport van SAVE van 9 juli 2024, opgemaakt door [A] , medewerker SAVE, staat dat verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis werk heeft gezocht en gevonden. Er zijn incidenten geweest waarbij verdachte in contact is gekomen met de politie, wat veelal te maken had met zijn sociale netwerk, eerder dan met zijn eigen aandeel in de incidenten. De medewerker van SAVE is het ermee eens dat enige vorm van pedagogische beïnvloeding niet meer mogelijk is. Wat reeds aan hulpverlening en aan (jeugd)reclasseringsmaatregelen is ingezet en het bij verdachte blijvend ontbreken van probleembesef, maakt dat de medewerker niet anders kan dan aan de Raad voor de Kinderbescherming het préadvies te geven om verdachte af te straffen.
Ten slotte heeft de rechtbank kennis genomen van een advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 26 februari 2024, opgemaakt door [deskundige 1] , raadsonderzoeker. De Raad is van mening dat een ambulant kader niet meer toereikend is. Daarin is meegewogen dat verdachte ten tijde van de reeds opgestarte behandeling bij De Waag opnieuw verdacht wordt van het plegen van een zeer ernstig strafbaar feit. De kans op recidive wordt hoog ingeschat wanneer niet de juiste hulpverlening en kaders worden ingezet. Omdat er verschillende adviezen liggen vanuit het NIFP, is het voor de Raad niet mogelijk om tot een weloverwogen strafadvies te komen.
Ter terechtzitting van 16 juli 2024 is door [deskundige 2] , medewerker van SAVE, verklaard dat verdachte gedurende de schorsing de afspraken is nagekomen. Het is nu de vraag hoe verdachte die positieve ontwikkeling vol gaat houden. Door [deskundige 1] , raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming, is verklaard dat als er geen intrinsieke motivatie is voor behandeling, het ook heel lastig wordt om die behandeling te gaan geven. Het is wel goed om door middel van reclasseringscontact een vinger aan de pols te houden om te zien of verdachte ergens hulp bij nodig heeft.
De straf
Alles afwegende vindt de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van acht maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf ook meegewogen dat niet binnen een redelijke termijn van zestien maanden vonnis wordt gewezen, maar dat deze termijn met zeven maanden is overschreden.
Gelet op de huidige volwassen leeftijd van verdachte in combinatie met het feit dat pedagogische beïnvloeding een gepasseerd station is, zal de rechtbank bepalen dat deze jeugddetentie ten uitvoer wordt gelegd in een reguliere penitentiaire inrichting in plaats van in een justitiële jeugdinrichting.
De voorlopige hechtenis
Omdat de rechtbank van oordeel is dat de persoonlijke belangen van verdachte om zijn straf in vrijheid af te wachten op dit moment zwaarder wegen dan de maatschappelijke belangen om verdachte in voorlopige hechtenis te houden, zal de rechtbank de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis niet bij vonnis opheffen.

BESLAG

Onttrekking aan het verkeer

De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten wapens (nummers 3 t/m 6, 8 en 9 op de beslaglijst), munitie (nummers 2 en 7 op de beslaglijst) en verdovende middelen (nummers 13, 18 en 19 op de beslaglijst), onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met behulp van en met betrekking tot deze voorwerpen zijn de onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde feiten begaan.

Teruggave aan verdachte

De rechtbank zal teruggave gelasten aan de rechthebbende van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- jas (nummer 1 op de beslaglijst);
- smartphones/telefoons (nummers 10, 12, 14, 15 en 17 op de beslaglijst).
Uit het dossier [13] volgt dat op de geldbedragen € 1.500,00 (nummer 11 op de beslaglijst) en € 200,00 (nummer 16 op de beslaglijst) conservatoir beslag ligt, zodat de rechtbank daar geen beslissing op zal nemen.

BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 70.958,13. Dit bedrag bestaat uit € 958,13 materiële schade, € 50.000,00 immateriële schade en € 20.000,00 aan mogelijke toekomstige schade, waarvan wordt verzocht de benadeelde partij hiervoor niet-ontvankelijk te verklaren. Dit alles ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde feit.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht het toe te kennen bedrag aan immateriële schadevergoeding aanzienlijk te matigen vanwege eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. Verzocht is om hoogstens € 24.000,00 toe te kennen voor immateriële schade.

Het oordeel van de rechtbank

Materiële schade
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost materiële schade ter hoogte van in totaal € 958,13 komt voor vergoeding in aanmerking.
Immateriële schade
Voorts staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft de schade onderbouwd. Bij de benadeelde partij is blijvend lichamelijk letsel vastgesteld. Daardoor is sprake van nadeel zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank heeft bij de vaststelling van de hoogte van het immateriële schadebedrag acht geslagen op vergelijkbare zaken en op de omstandigheden van het geval. De hoogte van de immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op € 27.500,00.
Eigen schuld
Door de verdediging is een beroep gedaan op eigen schuld van de benadeelde partij. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade, nu hij verdachte in eerste instantie heeft opgezocht en ook is doorgegaan met het opzoeken van de confrontatie met verdachte. De uiteindelijke schade is dus mede een gevolg van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend. Op grond van artikel 6:101 BW zal de vergoedingsplicht daarom worden verminderd door de schade over de benadeelde partij en verdachte te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
De rechtbank stelt vast dat het aandeel van verdachte en van de benadeelde partij in het ontstaan van de schade kan worden vastgesteld op 50/50, dat wil zeggen dat ieder – op grond van een causaliteitsafweging – voor de helft aansprakelijk is voor het ontstaan van de schade. Gelet op de ernst van het letsel bij de benadeelde partij – namelijk blijvende blindheid aan één oog – vindt de rechtbank een extra (billijkheids)correctie redelijk en zal zij daarom uitgaan van een verdeling van 60/40, waarbij verdachte 60 procent van de schade moet vergoeden en 40 procent voor rekening van de benadeelde partij komt. Dit komt neer op een bedrag van € 17.074,88 (60 procent van € 28.458,13) dat door verdachte aan de benadeelde partij moet worden betaald.
Totale vergoeding
De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 17.074,88 toewijzen, bestaande uit een vergoeding van € 574,88 voor materiële schade en een vergoeding van € 16.500,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 12 september 2022 tot de dag van volledige betaling.
Toekomstige schade en niet-ontvankelijkverklaring
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren alsook wat betreft de gevorderde mogelijk toekomstige schade van € 20.000,00.
Veroordeling in de kosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 17.074,88, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 12 september 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling, in verband met de minderjarigheid van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36b, 36c, 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie
  • 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 8 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat deze jeugddetentie ten uitvoer zal worden gelegd in een reguliere penitentiaire inrichting;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • Munitie (omschrijving onder nr. 2 op de beslaglijst: G3044993);
  • Vuurwapen/patroonhouder (omschrijving onder nr. 3 op de beslaglijst: G3044994);
  • Vuurwapen/pistool (omschrijving onder nr. 4 op de beslaglijst: G3044995);
  • Vuurwapen/patroonhouder (omschrijving onder nr. 5 op de beslaglijst: G3044996);
  • Vuurwapen/pistool (omschrijving onder nr. 6 op de beslaglijst: G3044997);
  • Munitie/kogelpatroon (omschrijving onder nr. 7 op de beslaglijst: G3044998);
  • Vuurwapen/alarmpistool (omschrijving onder nr. 8 op de beslaglijst: G3044999);
  • Vuurwapen/patroonhouder (omschrijving onder nr. 9 op de beslaglijst: G3045001);
  • Verdovende middelen/hennep (omschrijving onder nr. 13 op de beslaglijst: G3045012);
  • 2 zakjes met weed (omschrijving onder nr. 18 op de beslaglijst: G3045026);
  • Gripzakje met wit poeder (omschrijving onder nr. 19 op de beslaglijst: G3089399);
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de volgende voorwerpen:
  • Kleding en schoeisel/jas (omschrijving onder nr. 1 op de beslaglijst: G3044971);
  • Smartphone (omschrijving onder nr. 10 op de beslaglijst: G3045002);
  • Smartphone (omschrijving onder nr. 12 op de beslaglijst: G3045005);
  • Telefoon (omschrijving onder nr. 14 op de beslaglijst: G3045013);
  • Telefoon (omschrijving onder nr. 15 op de beslaglijst: G3045020);
  • Telefoon (omschrijving onder nr. 17 op de beslaglijst: G3045024);
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 17.074,88, bestaande uit een vergoeding van € 574,88 voor materiële schade en een vergoeding van € 16.500,00 voor immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 september 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] wat betreft het meer gevorderde en wat betreft de gevorderde mogelijke toekomstige schade ad € 20.000,00 niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. R.A. Hebly en V.A. Groeneveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 augustus 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 12 september 2022 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen in/op het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2022 te Lelystad, althans in Nederland, aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende blindheid aan een oog, heeft
toegebracht door met een vuurwapen in/op het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] te schieten;
2
hij op of omstreeks 12 september 2022 te Lelystad, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwd) vuurwapen, pistool, van het merk BBM (Bruni), model GAP, kaliber 8mm K., zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 12 september 2022 te Lelystad, in elk geval in Nederland,
- een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool, merk BBM (Bruni), model New Police, kaliber 8mmm K en/of
- ( bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:
* 1 scherpe patroon kaliber 7.65mm, merk S&B,
* 4 scherpe patronen kaliber 9mm Luger (=9x19mm), merk S&B,
* 13 patroonhulzen kaliber 7.65mm, merken S&B (12x) en GFL (1x),
* 7 patroonhulzen kaliber 9mm Luger (9x19mm), merk S&B,
* 2 afgevuurde knalpatronen (patroonhulzen) kaliber 8mm K, merk Walther,
* 4 afgevuurde knalpatronen (patroonhulzen), kaliber 9mm P.A. Blanc, merk S&B,
en/of 2 zelfgemaakte projectielen passende in voornoemde omschreven patroonhulzen,
* 17 afgevuurde knalpatronen (patroonhulzen), kaliber 9mm PAK, merk Pobjeda,
* 12 projectiele kaliber 7.65mm,
* 8 projectielen kaliber 9 mm en/of
* 15 stalen kogeltjes van diverse kalibers
voorhanden heeft gehad;
4
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 mei 2022 tot en met 12 september 2022 te Lelystad, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 mei 2022 tot en met 12 september 2022 te Lelystad, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6
hij op of omstreeks 12 september 2022 te Lelystad opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 82,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 oktober 2023, genummerd MD2R022131-147, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 348. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 95 t/m 97.
3.Pagina’s 265 t/m 266.
4.Pagina’s 108 t/m 109.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 juli 2024.
6.Pagina’s 141 t/m 143.
7.Pagina’s 178 t/m 179.
8.Pagina’s 205 t/m 206, 221 t/m 229.
9.Pagina’s 231 t/m 240.
10.Pagina’s 269 t/m 271.
11.Pagina 278.
12.Pagina 281.
13.Proces-verbaal van conservatoir beslag onder zichzelf d.d. 22 maart 2023, p. 2.