ECLI:NL:RBMNE:2024:5030

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 24/664-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake studiefinanciering en OV-boete voor uitwisselingsstudent

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de herziening van zijn studiefinanciering en de oplegging van een OV-boete behandeld. Eiser, die in Spanje woont en studeert aan de Universiteit van Barcelona, had zich ingeschreven voor een voltijdse opleiding aan de Hogeschool Utrecht via een Europees mobiliteitsprogramma (Erasmus). De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de studiefinanciering herzien, omdat eiser volgens de minister niet is ingeschreven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering. Tevens is eiser een boete opgelegd voor het onterecht ontvangen van een studentenreisproduct.

De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser geen recht heeft op studiefinanciering en dat er sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank stelt de minister in de gelegenheid om het gebrek te herstellen met een aanvullende motivering of een nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank vraagt zich af op welke grond de herziening van de studiefinanciering is gebaseerd en hoe dit zich verhoudt tot de inschrijving van eiser aan de Hogeschool Utrecht.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat ook de oplegging van de OV-boete onvoldoende is gemotiveerd. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet kon weten dat hij geen recht had op het studentenreisproduct en dat het onredelijk is om hem de boete op te leggen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij de minister de gelegenheid krijgt om de gebreken te herstellen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/664

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: J.M.M. Dijkstra),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. M.M. Remmelts).

Waar gaat deze zaak over?

1. Eiser woont in Spanje en studeert daar aan de Universiteit van Barcelona. Eiser heeft zich via een Europees mobiliteitsprogramma (Erasmus) voor het studiejaar 2023-2024 ingeschreven bij de Hogeschool Utrecht voor de voltijds opleiding B International Business Utrecht. Voor dit jaar heeft eiser studiefinanciering aangevraagd en ontvangen. Ook heeft eiser een studentenreisproduct gekregen om te reizen.
2. De toegekende studiefinanciering heeft de minister bij besluit van 13 oktober 2023 herzien omdat eiser volgens de minister niet is ingeschreven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering. Daarnaast heeft de minister bij besluit van 10 november 2023 bepaald dat eiser in verband met het ten onrechte gekregen studentenreisproduct een vergoeding moet betalen van € 244,22 (de ov-boete). In het bestreden besluit op bezwaar heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard.
3. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen dit besluit. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 2 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Gemachtigde van eiser heeft via een teams-verbinding deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

4. De rechtbank komt tot de conclusie dat sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank stelt de minister in de gelegenheid om het gebrek te herstellen. In de rest van de uitspraak zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
Recht op studiefinanciering
5. Eiser is het niet eens met de herziening van de studiefinanciering. Het is eiser niet duidelijk waarom hij geen recht heeft op studiefinanciering. Eiser voldoet aan alle voorwaarden die gelden voor het recht op studiefinanciering. De minister heeft gesteld dat de inschrijving van eiser niet is opgenomen in de Registratie Onderwijsdeelnemers (ROD) databank, wat leidend zou zijn voor het recht op studiefinanciering. Het was eiser onduidelijk dat een inschrijving in dit interne systeem leidend zou zijn voor het toekennen van studiefinanciering. Deze uitsluitingsregel zou als voorwaarde openbaar en kenbaar moeten zijn. De minister heeft niet in de uitsluitingsregels opgenomen dat in de situatie van eiser, waarbij inschrijving gebeurt via een Europees mobiliteitsprogramma, geen recht is op studiefinanciering.
6. De rechtbank is het met eiser eens dat onduidelijk is wat precies de grondslag is voor de herziening. Uit artikel 7.1, eerste lid, onder a, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf) volgt dat de minister een besluit waarbij studiefinanciering is toegekend kan herzien. In het tweede lid van dit artikel worden een aantal situaties genoemd op grond waarvan een besluit kan worden herzien. Uit de besluitvorming en de toelichting in beroep blijkt echter niet op grond van welke situatie de minister het recht op studiefinanciering heeft herzien.
7. In het bestreden besluit op bezwaar staat onder kopje “toegepaste wetgeving” weliswaar sub c van voornoemd artikel genoemd, maar het is de rechtbank niet duidelijk waarom deze situatie zich voordoet. In dit sub artikel staan namelijk allerlei situaties genoemd (zoals dat teveel of te weinig studiefinanciering is toegekend, de vorm onjuist is, er een onjuist besluit over een reisvoorziening is genomen, etc.), maar de rechtbank ziet daarin niet de situatie van eiser terug. In het bestreden besluit staat dat de reden voor de herziening is dat er geen inschrijving bij de Hogeschool Utrecht is geregistreerd in de ROD databank. Dit lijkt wat anders te zijn dan de in sub c genoemde situaties.
8. Tijdens de beroepsprocedure heeft de minister vervolgens meerdere redenen genoemd waarom er geen recht zou zijn op studiefinanciering. In het verweerschrift staat dat er geen sprake is van een inschrijving als voltijds student in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Op de zitting heeft de minister gezegd dat de grondslag voor de herziening is dat eiser niet staat genoemd in de ROD databank en uit de Wet register onderwijsdeelnemers volgt dat instellingen basisgegevens van studenten moeten registreren. Daarnaast heeft de minister gewezen op artikel 2.8 van de Wsf waaruit volgt dat iemand alleen studiefinanciering krijgt voor een opleiding genoemd in de bijlage van de WHW. Daarvan is bij eiser geen sprake. Ook heeft de minister erop gewezen dat in dit artikel staat dat een ho-student alleen in aanmerking komt voor studiefinanciering als diegene is ingeschreven voor een voltijdse opleiding en dat de opleiding van eiser geen voltijds opleiding is. Verder heeft de minister nog gezegd dat er alleen een aanspraak op studiefinanciering bestaat voor een bacheloropleiding van een bepaald aantal studiepunten en het behalen van een diploma en dat daarvan bij eiser geen sprake is.
9. Het is hiermee voor de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden wat concreet de reden voor de herziening is en waar uit de wet precies volgt dat eiser als uitwisselingsstudent geen recht heeft op studiefinanciering. Waar staat namelijk dat een inschrijving in de ROD databank leidend is? En/of waaruit blijkt dat een uitwisselingsprogramma geen opleiding in de zin van de WHW is; geen voltijds opleiding is; en/of dat het gaat om het aantal studiepunten en behalen van een diploma? Ook vraagt de rechtbank zich af hoe dit zich verhoudt tot het bewijs van inschrijving van eiser aan de Hogeschool Utrecht voor de voltijdse opleiding B International Business Utrecht.
10. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat er sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit dat onvoldoende is hersteld in beroep.
OV-boete
11. Eiser is het oneens met de oplegging van de OV-boete. In zijn bezwaarschrift heeft eiser gezegd dat hij vindt dat hij geen vergoeding hoeft te betalen, omdat hij niet kon weten dat hij geen recht had op een studentenreisproduct en hij niet begrijpt waarom het volledig voor zijn risico en rekening komt dat hij het studentenreisproduct heeft gebruikt in de periode dat hij nog geen bericht van de minister had ontvangen dat hij geen aanspraak hierop had. In beroep heeft eiser dit herhaald en gezegd dat het onredelijk en onbillijk is om hem die boete op te leggen zonder dat eiser kon vermoeden dat er iets met de inschrijving niet goed was gegaan.
12. De rechtbank is van oordeel dat ook hier sprake is van een motiveringsgebrek, want de minister heeft op het standpunt van eiser niet gereageerd in het bestreden besluit, maar enkel uitgelegd hoe de OV-boete is ontstaan. Dit heeft de minister niet hersteld in beroep. De opmerking op de zitting dat de terugbetaling niet onevenredig is, omdat het om herstel van een onjuiste situatie gaat, is daarvoor onvoldoende.

Tussenconclusie

13. Kortom: de rechtbank is van oordeel dat er motiveringsgebreken kleven aan het bestreden besluit. Deze gebreken zijn echter niet zodanig dat het daarmee vaststaat dat het besluit onjuist is en dat eiser wel recht zou hebben op studiefinanciering. In beginsel kunnen deze gebreken worden hersteld met een aanvullende motivering, of – voor zover nodig – een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
14. Om de gebreken te herstellen, moet de minister:
  • motiveren wat de grondslag is voor
  • motiveren wat de minister vindt van de door eiser tegen het besluit tot
15. Om onnodige vertraging te voorkomen, moet de minister zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk op
7 augustus 2024, aan de rechtbank mededelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als hij dat doet, dan krijgt de minister tot uiterlijk
11 september 2024de tijd om de gebreken te herstellen. De rechtbank zal eiser vervolgens in de gelegenheid stellen om
binnen vier wekente reageren op de herstelpoging van de minister. In beginsel, ook in de situatie dat de minister de herstelmijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
16. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt de minister op uiterlijk op 7 augustus 2024 de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt de minister in de gelegenheid uiterlijk op 11 september 2024 de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024.
De griffier is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.