ECLI:NL:RBMNE:2024:5026

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 23/4257
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie en strijd met rechtszekerheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie van 27 januari 2022. De minister heeft dit verzoek met het besluit van 22 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 juli 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 op zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

Eiser, met de Angolese nationaliteit, heeft van 15 oktober 2001 tot 4 april 2014 en van 19 oktober 2018 tot heden in de Basisregistratie Personen gestaan. Hij is op 17 januari 2013 bij verstek veroordeeld tot een geldboete en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, wegens overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De minister heeft geconcludeerd dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde en heeft het verzoek om naturalisatie afgewezen op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. De rechtbank legt uit dat de minister ten onrechte aanneemt dat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. De ontzegging van de rijbevoegdheid is niet opgenomen als een bijkomende straf die kan leiden tot een weigering van naturalisatie. De rechtbank concludeert dat de minister in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel en dat het bestreden besluit geen stand kan houden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de minister binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet de minister het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4257

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en
de minister van de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister.
(gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie van 27 januari 2022.
1.1.
De minister heeft dit verzoek met het besluit van 22 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 juli 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft de Angolese nationaliteit. Hij heeft ingeschreven gestaan in de Basisregistratie Personen (BPR) van 15 oktober 2001 tot 4 april 2014 en van 19 oktober 2018 tot heden. Eiser is door de politierechter op 17 januari 2013 bij verstek veroordeeld tot een geldboete en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (de rijontzegging) voor de duur van 6 maanden, wegens overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Het vonnis is betekend op 14 mei 2019. De rijontzegging is gestart op 10 juli 2019 en geëindigd op 6 januari 2020. De rehabilitatietermijn van vijf jaren is nog niet verstreken. De minister heeft daarom geconcludeerd dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde en heeft het verzoek van eiser om naturalisatie afgewezen op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Eiser is het hier niet mee eens.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister het verzoek van eiser heeft mogen afwijzen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor naturalisatie. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4 De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft de minister terecht aangenomen dat er ernstige vermoedens zijn dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde?
6. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte aanneemt dat er ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Hij voert hiertoe aan dat een ontzegging van de rijbevoegdheid een bijkomende straf is in de zin van de WVW die niet in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2023 (Handleiding) is opgenomen als bijkomende straf die ten grondslag kan worden gelegd aan een weigering van naturalisatie. Onder bijkomende straffen wordt blijkens de Handleiding bedoeld de straffen die onder artikel 9 van het Wetboek van Stafrecht staan vermeld.
7. In de Handleiding wordt uiteengezet wanneer ernstige vermoedens bestaan dat een vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of de veiligheid van het Koninkrijk. Volgens de Handleiding, paragraaf 1 van het beleid voor artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN, staan daarbij centraal de verwachtingen over het toekomstige gedrag van de vreemdeling. Die verwachtingen worden gebaseerd op zijn gedrag in het heden en recente verleden. Samengevat komt dat erop neer - voor zover hier relevant - dat naturalisatie wordt geweigerd als in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd.
In paragraaf 5 is dit nader uitgewerkt. Daarin is onder andere een opsomming van sancties opgenomen, die leiden tot afwijzing van een verzoek om naturalisatie, indien er in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het verzoek om naturalisatie een sanctie ten uitvoer is gelegd. Als sluitstuk wordt onder e. verwezen naar iedere andere straf als bedoeld in artikel 9 WvSr. Blijkens de toelichting op e. gaat het om bijkomende straffen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b van het WvSr en gaat de rehabilitatietermijn lopen op het moment dat een ontzegging van bepaalde rechten niet meer op de vreemdeling van toepassing is. In de toelichting bij dit artikelonderdeel wordt als voorbeeld genoemd de ontzegging van de rijbevoegdheid en de verbeurdverklaring.
8. Voor de bepaling of een misdrijf en een daarvoor opgelegde straf relevant is voor de weigering van het verzoek om naturalisatie moet in het kader van rechtszekerheid geen twijfel bestaan over welke straffen daarvoor als relevant aangemerkt worden. In paragraaf 5 wordt concreet aangegeven dat het gaat om bijkomende straffen als bedoeld in artikel 9 WvSr. Dat in een verdere toelichting van de rehabilitatietermijn ook de ontzegging van de rijbevoegdheid wordt genoemd als voorbeeld van een bijkomende straf, biedt onvoldoende basis om daaraan de bevoegdheid te ontlenen om naturalisatie te weigeren. Dit is namelijk niet in overeenstemming met hetgeen staat vermeld in paragraaf 5, aanhef en onder e, van de Handleiding waarop dit een toelichting vormt. De beroepsgrond slaagt.
9. De minister heeft nog gewezen op zijn bevoegdheid om toepassing te geven aan paragraaf 6 van de Handleiding. In het belang van de openbare orde kan worden afgeweken van de gevallen die niet in de Handleiding worden genoemd. Het moet dan gaan om zeer bijzondere omstandigheden waarbij staat omschreven dat het moet gaan om een omstandigheid die wel belangrijk is, maar waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht. Deze omstandigheden doen zich hier niet voor. Dit betekent dat ook dat in deze omstandigheden aan paragraaf 6 van de Handleiding geen bevoegdheid kan worden ontleend om naturalisatie te weigeren.
10. Indien de minister van mening is dat op grond van een opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid ernstige vermoedens bestaan die een gevaar oplevert voor de openbare orde dan dient zij het beleid hierop aan te passen. Door eiser naturalisatie te weigeren op grond van deze bijkomende straf, heeft de minister in strijd gehandeld met het rechtzekerheidsbeginsel. Het bestreden besluit kan daarom geen stand houden.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen over naturalisatie. De minister zal binnen zes weken een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Rijkswet op het Nederlanderschap

Artikel 9
1. Het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 wordt niettemin afgewezen, indien
a. op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk;

Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003

Artikel 9-1-a/ Paragraaf 1. Samenvatting openbare-ordebeleid

Sub 4. in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd (zie paragraaf 5). Met sanctie wordt hier ook bedoeld iedere:
(…)
b. taakstraf of andere straf als bedoeld in artikel 9 WvSr;
(…).
Artikel 9-1-a/
Paragraaf 5. Afwijzing als in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring (of de beslissing daarop) een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer gelegd
De vreemdeling mag in de periode van vijf jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn van vijf jaar) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop niet onderworpen zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan. Daarbij geldt het volgende:
a. iedere vrijheidsbenemende straf of maatregel (onder meer gevangenisstraf en TBS) leidt, ongeacht de duur daarvan, tot weigering van naturalisatie of optie;
b. iedere taakstraf leidt, ongeacht de duur daarvan, tot weigering van naturalisatie of optie, behalve als sprake is van de uitzondering genoemd in paragraaf 5.5;
c. iedere vermogenssanctie (geldboete, transactie, strafbeschikking of maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) van € 810,– of meer leidt tot weigering van naturalisatie of optie;
d. een serie vermogenssancties (geldboeten, transacties, strafbeschikkingen of ontnemingsmaatregelen) onder de € 810,– leidt tot weigering van naturalisatie of optie, als binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop meerdere vermogenssancties (geldboeten, transacties, strafbeschikkingen of ontnemingsmaatregelen) van ten minste € 405,– ter zake van misdrijf zijn opgelegd of tenuitvoergelegd, waarvan het totaalbedrag in die vijf jaren ten minste € 1.215,- bedraagt.
(…)
De naturalisatie of optie wordt ook geweigerd, als er in die periode van vijf jaar een sanctie ten uitvoer is gelegd. De sanctie is tenuitvoergelegd:
a. ingeval van vrijheidsbenemende straf of maatregel: op de datum van invrijheidstelling;
b. ingeval van taakstraf: op de datum waarop de taakstraf is voltooid;
c. ingeval van vermogenssanctie: op de datum waarop de geldboete of transactie is betaald;
d. ingeval van een opgelegde maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel: op de datum waarop de betaling van de vordering heeft plaatsgevonden;
e. in geval van iedere andere straf (dan hierboven vermeld) als bedoeld in artikel 9 WvSr: op de datum dat de opgelegde straf niet langer op de vreemdeling van toepassing is.
Ad e
Het betreft hier bijkomende straffen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, WvSR. In dat geval gaat de rehabilitatietermijn lopen op het moment dat de ontzegging van bepaalde rechten niet meer op de vreemdeling van toepassing is.
In het voorbeeld van een ontzegging van de rijbevoegdheid start de rehabilitatietermijn dus als de ontzegging is afgelopen.(onderstreping door de rechtbank) In het geval van een verbeurdverklaring of openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak, start de rehabilitatietermijn als de verbeurdverklaring of openbaarmaking heeft plaatsgevonden.
(…)
Artikel 9-1-a/
Paragraaf 6.Afwijking slechts mogelijk in geval van zeer bijzondere omstandigheden.
Bovenstaande regels geven een nadere invulling van het criterium ‘ernstig gevaar voor de openbare orde’ (in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN en artikel 6, vierde lid, RWN). Zij moeten door iedereen op dezelfde wijze worden uitgevoerd. Deze regels vervangen de genoemde artikelen niet. Zij sluiten dus ook niet uit dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die tot gevolg hebben dat alleen maar tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen door van deze regels af te wijken. Bij de toepassing van deze regels moet men er dus altijd op bedacht zijn dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die afwijking noodzakelijk kunnen maken.
Het is in zeer bijzondere gevallen dus mogelijk dat een naturalisatie of optie dat op grond van bovenstaande regels zou moeten worden geweigerd, toch moet worden ingewilligd of worden bevestigd. Anderzijds is het in zeer bijzondere gevallen dus ook mogelijk dat een bepaald verzoek of optie dat niet onder een van bovenstaande regels kan worden gebracht, toch moet worden afgewezen of geweigerd, omdat er ernstige vermoedens bestaan dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt. Het is immers niet mogelijk om ieder individueel geval dat zich ooit zal kunnen voordoen, van te voren te voorzien en daarvoor een regel op te stellen. Een dergelijk verzoek of optie moet dan apart worden onderzocht en beoordeeld. Voor een dergelijk verzoek of optie zal dan een oplossing moeten worden gevonden die aansluit bij de algemene uitgangspunten van het beleid en bij de wél in dit hoofdstuk van de Handleiding RWN 2003 geregelde situaties. Een en ander neemt niet weg dat het voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid van het grootste belang is dat niet snel van bovenstaande regels wordt afgeweken. Er moet zeer grote terughoudendheid worden betracht.
(…)

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 179
1. Bij veroordeling van de bestuurder van een motorrijtuig wegens overtreding van de artikelen 5a, eerste lid, 6, 7, eerste lid, 8, 9, 162, derde lid, of 163, tweede, zesde of zevende lid, kan hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste vijf jaren worden ontzegd.

Wetboek van Strafrecht

Artikel 9
1. De straffen zijn:
a. hoofdstraffen:
1°.gevangenisstraf;
2°.hechtenis;
3°.taakstraf;
4°.geldboete;
b. bijkomende straffen:
1°.ontzetting van bepaalde rechten;
2°.verbeurdverklaring;
3°.openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.