Op 4 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 20 juli 2022, waarbij de verdachte, een 26-jarige man, zou hebben ontuchtige handelingen verricht met een 16-jarige prostituee in Lisse. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 20 juni 2024, waar de officier van justitie, mr. D.M.A. van der Zwan, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.L.G. Rens, hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de ontuchtige handelingen, onder andere gebaseerd op verklaringen van het slachtoffer en WhatsApp-berichten. De verdediging betwistte echter de bewijsvoering en pleitte voor vrijspraak, wijzend op het gebrek aan ondersteunend bewijs voor de beschuldigingen.
De rechtbank heeft in haar oordeel vastgesteld dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaring van het slachtoffer, die ontkende dat er iets ontuchtigs was gebeurd, werd als cruciaal beschouwd. De rechtbank benadrukte dat de bewijsvoering niet enkel op de verklaring van de verdachte kon steunen, maar dat er ook ander bewijs moest zijn dat de ontuchtige handelingen bevestigde. Aangezien dit ontbrak, heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.
Daarnaast heeft het slachtoffer zich als benadeelde partij gevoegd en een schadevergoeding van € 500,- gevorderd. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken, en heeft het slachtoffer in de kosten van de verdediging veroordeeld, die op dat moment op nihil werden begroot.