ECLI:NL:RBMNE:2024:5016

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
16/036278-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en cocaïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 30 januari 2024 in Utrecht opzettelijk 1,86 gram heroïne en 5,29 gram cocaïne aanwezig had. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 14 mei 2024, waar de officier van justitie, mr. D.E. Hooydonk, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.O.A.N. de Vries, hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en het handelen in cocaïne op 16 januari 2024. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het tweede feit, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. Voor het eerste feit heeft de verdachte zijn schuld bekend, en de rechtbank heeft dit bewezen verklaard op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en het aantreffen van de drugs in zijn auto. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bewezen verklaarde feit strafbaar is op grond van de Opiumwet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 dagen geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 15 dagen opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en het advies van de reclassering, die een hoog recidivegevaar inschatte. De rechtbank heeft besloten om geen voorwaardelijk strafdeel op te leggen, gezien de houding van de verdachte en het ontbreken van beschermende factoren in zijn leven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/036278-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [plaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.E. Hooydonk en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.O.A.N. de Vries, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Feit 1:op 30 januari 2024 in Utrecht opzettelijk ongeveer 1,86 gram heroïne en 5,29 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;Feit 2:op 16 januari 2024 in Utrecht opzettelijk heeft gehandeld in cocaïne.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
De officier van justitie acht het onder feit 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend te bewijzen en heeft gevorderd verdachte daarvan vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het onder 2 ten laste gelegde feit, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 1
Bewijsmiddelen [1]
Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 mei 2024;
  • een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende het aantreffen van de verdovende middelen in de auto
- een proces-verbaal van onderzoek naar de verdovende middelen [3] ;
- geschriften, zijnde een drietal NFI-rapporten van 1 februari 2024. [4]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:op 30 januari 2024 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,86 gram van een materiaal bevattende heroïne en 5,29 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 dagen, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), omdat verdachte disproportioneel lang in voorlopige hechtenis heeft gezeten en de gevolgen daarvan voor hem groot zijn geweest. De raadsvrouw wijst daarbij onder andere op de studievertraging die verdachte hierdoor heeft opgelopen. Daarnaast wijst de raadsvrouw op de toepassing van artikel 63 Sr.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om, overeenkomstig de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), een geldboete van € 750,- op te leggen, met aftrek van het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid harddrugs, te weten 1,86 gram heroïne en 5,29 gram cocaïne. Het is algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen gevaar oplevert voor de volksgezondheid en dat dit direct en indirect een oorzaak is van vele vormen van criminaliteit.
Hoewel verdachte wordt vrijgesproken van feit 2, het handelen in drugs op 16 januari 2024, bevat het dossier wel aanwijzingen dat verdachte zich bezig heeft gehouden met de handel in drugs. Onder verdachte zijn op 30 januari 2024 60 bolletjes harddrugs aangetroffen. Dit duidt op een handelshoeveelheid. Verder neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat op 30 januari 2024 in de auto van verdachte onder andere een tweede telefoon werd aangetroffen, waarop een berichtje binnen kwam van (vermoedelijk) een bestelling van drugs. Ook werd in de auto een pinpas aangetroffen van een persoon die verklaarde zijn bankpas gegeven te hebben aan ‘een jongen die drugs verkoopt’.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat de drugs die bij verdachte zijn aangetroffen bestemd waren voor verkoop door verdachte.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie (‘het strafblad’) betreffende verdachte van 8 mei 2024, waaruit blijkt dat hij op 8 april 2024 door de kantonrechter is veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren. Door deze veroordeling is artikel 63 Sr van toepassing. De rechtbank houdt hiermee rekening in de strafoplegging.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 30 april 2024, opgesteld door S. Bolten van Reclassering Nederland. De reclassering schrijft dat er momenteel in het leven van verdachte geen beschermende factoren zijn aan te wijzen, waardoor een zorgelijk beeld ontstaat. De reclasseringswerker ziet het ontbreken van een zinvolle dagbesteding, schulden, een mogelijk pro-crimineel sociaal netwerk, problemen binnen het psychosociaal functioneren van verdachte en zijn houding als risicoverhogende factoren en schat het recidivegevaar als hoog in. Vanuit de jeugdreclassering is geprobeerd om verdachte tot gedragsverandering te brengen, maar pogingen daartoe hebben onvoldoende resultaat opgeleverd. De reclassering adviseert de toepassing van het volwassenenstrafrecht. De rechtbank neemt dit advies van de reclassering over en zal het volwassenenstrafrecht toepassen.
Daarnaast adviseert de reclassering bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een aantal bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht, ambulante behandeling en dagbesteding. Wel wordt het risico op onttrekken aan voorwaarden als hoog ingeschat, gezien de houding van verdachte. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de geadviseerde voorwaarden niet nodig vindt, maar wel bereid is zich daaraan te houden mocht de rechtbank deze opleggen.
Oplegging straf
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan, vormt de bewezenverklaring het uitgangspunt. De rechtbank merkt op dat in de LOVS-oriëntatiepunten voor het aanwezig hebben van 0-10 gram harddrugs een geldboete van € 750,- als uitgangspunt wordt genomen. De rechtbank ziet echter, gelet op de aanwijzingen in het dossier dat verdachte zich bezig houdt met handel in drugs (dealerindicatie), aanleiding om ten nadele van verdachte van dit uitgangspunt af te wijken en een gevangenisstraf op te leggen.
Gelet op de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten, te weten 80 dagen, en de ontbrekende motivatie bij verdachte om zich aan voorwaarden te houden, ziet de rechtbank geen ruimte en aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf van 15 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2 en 10 van de Opiumwet,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
15 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Vos, voorzitter, mr. D. Riani el Achhab en mr. E.H.M. Druijf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 mei 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 30 januari 2024 te Utrecht, althans in Nederland opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 1,86 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne en/of ongeveer 5,29 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )
2
hij op of omstreeks 16 januari 2024 te Utrecht, althans in Nederland opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, ongeveer een gebruikers(hoeveelheid) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm door politie Midden-Nederland opgemaakte proces-verbaal voorgeleiding (pv vgl) van 1 februari 2024, genummerd PL0900-2024031040, pagina’s 1 tot en met 61, en het proces-verbaal raadkamer/einddossier (pv rdk/einddossier) van 12 februari 2024, genummerd PL0900-2024031040, pagina’s 1 tot en met 33. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 11 tot en met 15 van het pv vgl.
3.Pagina 27 tot en met 30 van het pv rdk/einddossier.
4.Pagina 31 tot en met 33 van het pv rdk/einddossier.