4.3Bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1, subsidiair en feit 2
Verdachte heeft ter zitting onder meer het volgende verklaard (zakelijk weergegeven):
Ik heb op 3 september 2023 op de Oudegracht in Utrecht [slachtoffer] geslagen en geschopt terwijl hij op de grond lag. Ik herken mijzelf op de camerabeelden. Op de beelden ben ik de jongen met de grijze kleding en witte schoenen.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben aangever [slachtoffer] aanvullend gehoord en het volgende gerelateerd (zakelijk weergegeven):
Wij hoorden [slachtoffer] het volgende verklaren: Ik sprak twee Marokkaanse jongens aan. Ik kreeg van de jongen in het rood met wit een slag tegen mijn hoofd. Ik belandde op de grond. Toen ik op de grond lag voelde ik allemaal slagen tegen mijn hoofd. Kijk ik heb hier ook een grote bult en echt veel pijn. Ook ben ik hard op mijn been geraakt. Dit doet enorm pijn. Ik voel nu nog steeds enorme pijn in mijn rug, nek, hoofd. Mijn hoofd voelt zo niet goed aan.
Wij zagen dat de bult achter zijn oor zat.
Dr. [arts] (SEH-arts) heeft in een medische verklaring het volgende opgenomen (zakelijk weergegeven):
Lichamelijk onderzoek
Zwelling achter linker mastoid, rechts parietaal zwelling.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft de camerabeelden uitgekeken en onder meer het volgende gerelateerd (zakelijk weergegeven):
Verdachte
[medeverdachte]is gekleed in een rood vest, beige kleurige broek en rood met witte schoenen. Verdachte [verdachte] is gekleed in een donker grijs pak met witte schoenen.
- afbeelding 19: [medeverdachte] haalt met zijn rechtervuist uit. Hij staat op dat moment naast de aangever dus die kon de klap niet zien aankomen. Hij raakt de aangever vol in het gezicht. Door de klap komt aangever ten val.- afbeelding 20: Aangever komt ten val waarop [medeverdachte] en [verdachte] direct achter hem aan lopen in versnelde pas.- afbeelding 22: [medeverdachte] komt aanlopen en in het aanlopen maakt hij een trappende danwel stampende beweging welke op het hoofd van de aangever komt terwijl deze weerloos op de grond ligt.
- afbeelding 23: Direct daarna schopt [verdachte] met zijn rechterbeen tegen de aangever.- afbeelding 24: [medeverdachte] haalt nog een keer uit met zijn rechterbeen en schopt de aangever tegen het hoofd.- afbeelding 25: [verdachte] bukt deels en slaat de aangever voor zijn hoofd terwijl deze nog op de grond ligt.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte samen met medeverdachte op 3 september 2023 in Utrecht [slachtoffer] heeft geslagen en geschopt terwijl hij op de grond lag. [slachtoffer] is daarbij zowel tegen zijn lichaam als tegen zijn hoofd geslagen en geschopt..
Primair: vrijspraak poging doodslag
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat verdachte opzet op het overlijden van het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank stelt voorop dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet op de dood van [slachtoffer] had. De rechtbank dient vervolgens na te gaan of bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer als gevolg van de schop tegen zijn hoofd komt te overlijden. Onder bepaalde omstandigheden kan een schop of een klap tegen het hoofd de aanmerkelijke kans opleveren dat iemand komt te overlijden. Deze omstandigheden kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in de kracht van de schop/klap, de precieze plek op het hoofd waar wordt geschopt/geslagen, het opgelopen letsel en (het materiaal van) de schoenen die degene die schopt, draagt.
Ondanks de vaststelling dat verdachte - nadat [slachtoffer] op de grond was gevallen - samen met medeverdachte naar hem toe is gerend en zij hem meermalen tegen het hoofd en lichaam hebben geslagen en geschopt, is de rechtbank van oordeel dat in het dossier onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn dat in deze zaak een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] is ontstaan. Er is letsel geconstateerd op het hoofd van [slachtoffer] , maar er is teveel onduidelijkheid over de kracht waarmee de klappen en schoppen zijn gegeven. Daarnaast is het letsel van [slachtoffer] relatief beperkt gebleven en ontbreekt een nadere letselverklaring en/of een rapportage van een deskundige waaruit de rechtbank zou kunnen afleiden dat het schoppen, trappen en/of slaan in dit concrete geval tot de dood had kunnen leiden. Dit betekent dat het voorwaardelijk opzet niet kan worden bewezen en dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Subsidiair: bewezenverklaring poging zware mishandeling
Anders dan de raadsman van verdachte heeft betoogd, acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte samen met medeverdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van vol opzet is ook hierbij niet gebleken. Door [slachtoffer] - nadat hij in kwetsbare toestand op de grond lag - met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam te schoppen en te slaan bestond niet alleen in zijn algemeenheid, maar ook in dit specifieke geval wel een aanmerkelijke kans dat er zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Het hoofd is immers een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam en met kracht uitgevoerde geweldshandelingen tegen/op het hoofd kunnen ernstig letsel tot gevolg hebben. Door te handelen zoals hierboven beschreven, heeft verdachte ook bewust deze aanmerkelijke kans aanvaard. Dat [slachtoffer] zijn hoofd met zijn armen beschermde en een capuchon droeg, maakt dit niet anders. Verdachte heeft aldus het voorwaardelijk opzet gehad op voornoemd gevolg. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen. Tussen verdachte en medeverdachte bestond een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van medeplegen.