ECLI:NL:RBMNE:2024:5

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
16/221341-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging in Utrecht

Op 2 januari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 september 2023 in Utrecht samen met een medeverdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer hebben geslagen en geschopt terwijl hij weerloos op de grond lag. De tenlastelegging omvatte zowel poging tot doodslag als poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer, maar dat er wel sprake was van poging tot zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 79 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en zijn positieve ontwikkeling. De uitspraak benadrukt de ernst van het gepleegde geweld en de impact daarvan op de slachtoffers en de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/221341-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2002] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 12 december 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. V. Lantain en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, in het kort, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1
op 3 september 2023 in Utrecht samen met een ander heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven
(primair);
dan wel op voornoemde datum en plaats heeft geprobeerd om samen met een ander [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (
subsidiair);
Ten aanzien van feit 2
op 3 september 2023 in Utrecht samen met een ander in het openbaar geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van feit 1. Er kan niet worden gesproken van gedragingen waarbij de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg - in dit geval de dood of zware mishandeling - in het leven is geroepen. Van opzet bij verdachte op de dood van aangever dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is geen sprake, ook niet in voorwaardelijke zin. Toen aangever op de grond lag, heeft verdachte aangever niet vol en hard geraakt. Verdachte heeft ook niet tegen het hoofd van aangever getrapt en dat is op de camerabeelden ook niet te zien. De kans op het intreden van de dood dan wel het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel lijkt daarmee nihil, mede omdat aangever zijn hoofd met zijn armen heeft beschermd en een capuchon droeg. De verdediging wijst daarbij ook op het geringe letsel van aangever. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2 (openlijke geweldpleging), met dien verstande dat het schoppen en slaan tegen het hoofd/gezicht terwijl slachtoffer op de grond lag niet bewezen kan worden verklaard.
4.3
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 1, subsidiair en feit 2
Verdachte heeft ter zitting onder meer het volgende verklaard (zakelijk weergegeven):
Ik heb op 3 september 2023 op de Oudegracht in Utrecht [slachtoffer] geslagen en geschopt terwijl hij op de grond lag. Ik herken mijzelf op de camerabeelden. Op de beelden ben ik de jongen met de grijze kleding en witte schoenen. [2]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben aangever [slachtoffer] aanvullend gehoord en het volgende gerelateerd (zakelijk weergegeven):
Wij hoorden [slachtoffer] het volgende verklaren: Ik sprak twee Marokkaanse jongens aan. Ik kreeg van de jongen in het rood met wit een slag tegen mijn hoofd. Ik belandde op de grond. Toen ik op de grond lag voelde ik allemaal slagen tegen mijn hoofd. Kijk ik heb hier ook een grote bult en echt veel pijn. Ook ben ik hard op mijn been geraakt. Dit doet enorm pijn. Ik voel nu nog steeds enorme pijn in mijn rug, nek, hoofd. Mijn hoofd voelt zo niet goed aan.
Wij zagen dat de bult achter zijn oor zat. [3]
Dr. [arts] (SEH-arts) heeft in een medische verklaring het volgende opgenomen (zakelijk weergegeven):
Lichamelijk onderzoek
Zwelling achter linker mastoid, rechts parietaal zwelling. [4]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft de camerabeelden uitgekeken en onder meer het volgende gerelateerd (zakelijk weergegeven):
Verdachte
[medeverdachte]is gekleed in een rood vest, beige kleurige broek en rood met witte schoenen. Verdachte [verdachte] is gekleed in een donker grijs pak met witte schoenen. [5]
- afbeelding 19: [medeverdachte] haalt met zijn rechtervuist uit. Hij staat op dat moment naast de aangever dus die kon de klap niet zien aankomen. Hij raakt de aangever vol in het gezicht. Door de klap komt aangever ten val. [6] - afbeelding 20: Aangever komt ten val waarop [medeverdachte] en [verdachte] direct achter hem aan lopen in versnelde pas. [7] - afbeelding 22: [medeverdachte] komt aanlopen en in het aanlopen maakt hij een trappende danwel stampende beweging welke op het hoofd van de aangever komt terwijl deze weerloos op de grond ligt. [8]
- afbeelding 23: Direct daarna schopt [verdachte] met zijn rechterbeen tegen de aangever. [9] - afbeelding 24: [medeverdachte] haalt nog een keer uit met zijn rechterbeen en schopt de aangever tegen het hoofd. [10] - afbeelding 25: [verdachte] bukt deels en slaat de aangever voor zijn hoofd terwijl deze nog op de grond ligt. [11]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte samen met medeverdachte op 3 september 2023 in Utrecht [slachtoffer] heeft geslagen en geschopt terwijl hij op de grond lag. [slachtoffer] is daarbij zowel tegen zijn lichaam als tegen zijn hoofd geslagen en geschopt..
Primair: vrijspraak poging doodslag
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat verdachte opzet op het overlijden van het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank stelt voorop dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet op de dood van [slachtoffer] had. De rechtbank dient vervolgens na te gaan of bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer als gevolg van de schop tegen zijn hoofd komt te overlijden. Onder bepaalde omstandigheden kan een schop of een klap tegen het hoofd de aanmerkelijke kans opleveren dat iemand komt te overlijden. Deze omstandigheden kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in de kracht van de schop/klap, de precieze plek op het hoofd waar wordt geschopt/geslagen, het opgelopen letsel en (het materiaal van) de schoenen die degene die schopt, draagt.
Ondanks de vaststelling dat verdachte - nadat [slachtoffer] op de grond was gevallen - samen met medeverdachte naar hem toe is gerend en zij hem meermalen tegen het hoofd en lichaam hebben geslagen en geschopt, is de rechtbank van oordeel dat in het dossier onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn dat in deze zaak een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] is ontstaan. Er is letsel geconstateerd op het hoofd van [slachtoffer] , maar er is teveel onduidelijkheid over de kracht waarmee de klappen en schoppen zijn gegeven. Daarnaast is het letsel van [slachtoffer] relatief beperkt gebleven en ontbreekt een nadere letselverklaring en/of een rapportage van een deskundige waaruit de rechtbank zou kunnen afleiden dat het schoppen, trappen en/of slaan in dit concrete geval tot de dood had kunnen leiden. Dit betekent dat het voorwaardelijk opzet niet kan worden bewezen en dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Subsidiair: bewezenverklaring poging zware mishandeling
Anders dan de raadsman van verdachte heeft betoogd, acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte samen met medeverdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van vol opzet is ook hierbij niet gebleken. Door [slachtoffer] - nadat hij in kwetsbare toestand op de grond lag - met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam te schoppen en te slaan bestond niet alleen in zijn algemeenheid, maar ook in dit specifieke geval wel een aanmerkelijke kans dat er zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Het hoofd is immers een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam en met kracht uitgevoerde geweldshandelingen tegen/op het hoofd kunnen ernstig letsel tot gevolg hebben. Door te handelen zoals hierboven beschreven, heeft verdachte ook bewust deze aanmerkelijke kans aanvaard. Dat [slachtoffer] zijn hoofd met zijn armen beschermde en een capuchon droeg, maakt dit niet anders. Verdachte heeft aldus het voorwaardelijk opzet gehad op voornoemd gevolg. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen. Tussen verdachte en medeverdachte bestond een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van medeplegen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1, subsidiair
op 3 september 2023 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt en geslagen en/of gestompt, terwijl die [slachtoffer] (weerloos) op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van feit 2
op 3 september 2023 te Utrecht openlijk, te weten, op de Oudegracht in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
- die [slachtoffer] in het gezicht te slaan ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val komt en
- vervolgens, terwijl die [slachtoffer] (weerloos) op de grond lag, meermalen te schoppen en/of trappen en stompen en/of slaan op het hoofd en op het lichaam.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
eendaadse samenloop van
ten aanzien van feit 1, subsidiair: medeplegen van poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2: openlijk en in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Ook vordert de officier van justitie de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij uitspraak.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd. Als de rechtbank al zou oordelen dat verdachte een straf verdient, dan dient er rekening te worden gehouden met de houding van verdachte. Verdachte heeft immers spijt betuigd, zijn verantwoordelijkheid genomen en meegewerkt aan het onderzoek. Hij wil ook graag meewerken aan herstelbemiddeling en in contact komen met [slachtoffer] om zijn excuses te maken. Verdachte heeft bovendien een blanco strafblad en zijn leven goed op orde. Verdachte werkt en volgt een opleiding. Een langere vrijheidsbenemende straf zal daarom grote negatieve gevolgen hebben voor verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de straffen die in soortgelijke strafzaken zijn opgelegd.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met medeverdachte schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en aan openlijke geweldpleging. Het geweld bestond uit het meermaals met kracht slaan en schoppen tegen het hoofd en lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] . Het uitgeoefende geweld, dat ook te zien is op de camerabeelden, vindt de rechtbank zeer kwalijk. Verdachte is na het schoppen en slaan van [slachtoffer] toen deze nog op de grond lag, weggelopen en heeft hij zich niet bekommerd om de gezondheid van [slachtoffer] . Dat [slachtoffer] geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, is niet aan verdachte te danken. Verdachte heeft zich tevens samen met medeverdachte schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer] . Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van [slachtoffer] . Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van dit soort geweldsfeiten nog lange tijd de lichamelijk en/of psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dergelijke feiten hebben niet alleen gevolgen voor de directe slachtoffers, maar leveren vanwege het feit dat zij in het openbaar zijn gepleegd ook gevoelens van angst en onveiligheid op in de maatschappij. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Persoonlijke omstandigheden
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank bij haar beslissing rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 2 november 2023 waaruit blijkt dat hij niet eerder voor dit soort feiten met justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank weegt dit niet in strafverzwarende of strafmatigende zin mee.
Over verdachte is op 30 november 2023 een reclasseringsadvies opgesteld door mevrouw D. Keijzer, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. In het rapport komt naar voren dat verdachte zijn leven goed op orde heeft. Hij wordt gesteund door zijn ouders, bij wie hij woont en gaat naar school. Verdachte heeft zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis gehouden aan de afspraken en voorwaarden. Het recidiverisico wordt als laag aangemerkt en de reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden. Interventies of toezicht zijn volgens de reclassering niet nodig.
Strafoplegging
De rechtbank houdt er rekening mee dat er voor wat betreft de bewezenverklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.
Hoewel de rechtbank de bewezen verklaarde feiten ernstig vindt, acht de rechtbank het - gezien de persoonlijke omstandigheden en ontwikkeling van verdachte - niet aangewezen hem terug te sturen naar de gevangenis. De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte een stok achter de deur nodig heeft, zodat hij niet opnieuw de fout in zal gaan. De rechtbank zal aan verdachte daarom een gevangenisstraf opleggen van 120 dagen met aftrek van het voorarrest (41 dagen), waarvan een gedeelte van 79 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 55, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 79 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
50 dagen hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E.S. Dolmans, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. G. Schnitzler, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.W. Hekker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 januari 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 3 september 2023 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt, terwijl die [slachtoffer] (weerloos) op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 september 2023 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt, terwijl die [slachtoffer] (weerloos) op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 3 september 2023 te Utrecht, althans in Nederland, openlijk, te weten, op/aan de Oudegracht, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
- die [slachtoffer] in het gezicht te slaan ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val komt en/of
- vervolgens, terwijl die [slachtoffer] (weerloos) op de grond lag, meermalen althans
eenmaal te schoppen en/of trappen en/of stompen en/of slaan op het hoofd althans het gezicht en/of op het lichaam;
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 4 september 2023, genummerd PL0900-2023267900, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 124. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 12 december 2023.
3.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 15.
4.Geschrift (medische verklaring), pagina 12.
5.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 29.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 48.
7.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 49.
8.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 51.
9.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 52.
10.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 53.
11.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 54.