ECLI:NL:RBMNE:2024:4996

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 23/4833
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning met afwijking van het bestemmingsplan

Op 15 augustus 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 11 mei 2024, waarin een omgevingsvergunning werd verleend voor het vergroten van een woning aan [adres] in [plaats]. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiseres kreeg geen gelijk en heeft geen recht op terugbetaling van griffiekosten of proceskostenvergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om omgevingsvergunning vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet was ingediend, waardoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft. De rechtbank beoordeelde de rechtmatigheid van het besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres, waarbij ook de strijdigheid met het bestemmingsplan aan de orde kwam. De rechtbank concludeerde dat het bouwplan, dat deels binnen en deels buiten het bouwvlak ligt, in overeenstemming is met het bestemmingsplan voor het gedeelte binnen het bouwvlak.

Eiseres voerde aan dat haar uitzicht en lichtinval worden beperkt en dat er inbreuk wordt gemaakt op haar privacy. De rechtbank oordeelde echter dat het college de vergunning met de afwijking van het bestemmingsplan terecht heeft verleend, omdat de afwijking gering is en de belangen van vergunninghoudster zwaarder wegen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat klachten over de wijze van bouwen geen onderdeel zijn van het toetsingskader voor de vergunningverlening. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4833
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden, verweerder,

(gemachtigden: T. Pitlo en A. Akyus)

Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [vergunninghoudster] , vergunninghoudster,

(gemachtigde: D.G. Tiekstra)

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van het college van 11 mei 2024 op de zitting van 15 augustus 2024 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door [A] en [B] , de gemachtigden van het college en vergunninghoudster, bijgestaan door [C] en haar gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan. Partijen zijn er op gewezen dat zij tegen deze uitspraak in hoger beroep kunnen op de manier zoals onder aan dit proces-verbaal beschreven.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De omgevingsvergunning blijft in stand. Eiseres krijgt de griffiekosten niet terug en heeft ook geen recht op een proceskostenvergoeding.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van het college van Rheden van 29 november 2021 om omgevingsvergunning te verlenen voor het vergroten van de woning aan de [adres] in [plaats] .
2. Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit is bij het bestreden besluit van 11 mei 2022 gegrond verklaard. De vergunning is herroepen en in plaats daarvan is de vergunning voor het bouwplan opnieuw verleend waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, sub 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, (buitenplans) van het bestemmingsplan is afgeweken. Tegen dit bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
3. Het college heeft op het beroepsschrift gereageerd met een verweerschrift.
4. Vanwege een familierechtelijke betrekking tussen één van de procespartijen en een medewerker van de rechtbank Gelderland, is deze zaak voor behandeling doorverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland.

Beoordeling door de rechtbank

5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
6. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Gelet op de beroepsgronden komt bij die beoordeling ook aan de orde in hoeverre het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, zoals dat van kracht was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit.
Welk deel van het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan?
7. Op het perceel [adres] gold ten tijde van het bestreden besluit het bestemmingsplan ‘Velp 2016, Woongebieden-Zuid’. Op grond van dit plan rust op het perceel de enkelbestemming ‘wonen’ en voor zover het gaat om de locatie van het te realiseren bouwplan, geldt daarnaast de ‘dubbelbestemming archeologie 2’. Op grond van artikel 23 van de regels van het bestemmingsplan mag ter plaatse een hoofdgebouw worden gebouwd binnen het op de plankaart weergegeven bouwvlak. Buiten het bouwvlak zijn bijgebouwen tot een bepaalde omvang toegestaan.
8. De rechtbank stelt vast dat het bouwplan, dat voorziet in een vergroting van de woning, in overeenstemming is met het bestemmingsplan voor zover zich dat bevindt op de eerste bouwlaag. Dit staat tussen partijen ook niet ter discussie. Tijdens de zitting is vastgesteld dat de vergroting van de woning zich deels binnen en deels buiten het bouwvlak bevindt. Voor zover de vergroting van de woning zich bevindt binnen het bouwvlak, oordeelt de rechtbank dat de regels voor hoofdgebouwen uit artikel 23.2.1 van toepassing zijn. Anders dan het college, oordeelt de rechtbank dus dat op dit deel van het bouwplan niet de regels voor bijgebouwen van toepassing zijn.
9. De rechtbank komt tot deze conclusie omdat de begripsomschrijving van het begrip ‘hoofdgebouw’ in artikel 1.40 noch de overige regels van het plan er aan in de weg staan dat een hoofdgebouw in delen in de tijd wordt gerealiseerd en dus ook, binnen het bouwvlak, naderhand kan worden vergroot. Van belang voor deze conclusie is verder dat uit de omschrijving van het begrip ‘bijgebouw’ in artikel 1.18 volgt dat dit kan bestaan uit een uitbreiding van het hoofdgebouw, zonder dat dit in bouwkundig en functioneel opzicht van het hoofdgebouw hoeft te kunnen worden onderscheiden. Om die reden kan het deel van het bouwplan dat zich bevindt binnen het bouwvlak als hoofdgebouw worden aangemerkt en getoetst worden aan de daarvoor geldende regels uit artikel 23.2.1. Voor zover het bouwplan zich bevindt buiten het bouwvlak kan het worden aangemerkt als bijgebouw en zijn daarop de regels voor bijgebouwen en overkappingen uit artikel 23.2.3 van toepassing.
10. Bovenstaande conclusie is in zoverre relevant dat het tot gevolg heeft dat niet de hele uitbouw op de tweede bouwlaag als bijgebouw wordt aangemerkt, maar slechts het deel dat zich buiten het bouwvlak bevindt. Tijdens de zitting is besproken dat het hier naar grove schatting gaat om een gedeelte dat voor 30 centimeter buiten het bouwvlak uitsteekt. Alleen op dit deel van de uitbouw zijn naar het oordeel van de rechtbank de regels voor bijgebouwen en overkappingen uit artikel 23.2.3 van toepassing. Alleen dit gedeelte is dan ook in strijd met de regels van het bestemmingsplan. Het heeft namelijk een goot- en bouwhoogte van 5,52 meter en is daardoor in strijd met de voor bijgebouwen maximaal toelaatbare goothoogte van 3,5 meter en een bouwhoogte van 5 meter. Voor zover de uitbouw is geprojecteerd binnen het bouwvlak, zijn de regels voor hoofdgebouwen van toepassing. Daarmee is de uitbouw in overeenstemming.
11. Nu het slechts gaat om het gedeelte dat zich buiten het bouwvlak bevindt, is de afwijking van het bestemmingsplan minder groot dan waar het college in het bestreden besluit van uit is gegaan. Het college heeft immers de gehele uitbouw op de eerste bouwlaag als bijgebouw aangemerkt, in strijd geacht met daarvoor geldende goot- en bouwhoogtebepalingen en daarvoor een vergunning met een afwijking van het bestemmingsplan verleend. Dit heeft verder geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit en leidt evenmin tot gegrondverklaring van het beroep. De motivering om van het bestemmingsplan af te wijken die het college aan het besluit ten grondslag heeft gelegd, zal de rechtbank evenwel in het bijzonder toetsen aan de hand van het gedeelte van de uitbouw dat zich buiten het bouwvlak bevindt en strijdig is met het bestemmingsplan.
Kon het college van het bestemmingsplan afwijken?
12. Eiseres heeft aangevoerd dat het college geen gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid, omdat haar uitzicht en lichtinval wordt beperkt en inbreuk wordt gemaakt op haar privacy in de achtertuin. Tijdens de zitting heeft zij betoogd dat in afwijking van het advies van de Commissie bezwaarschriften, het college de belangen niet of in ieder geval niet goed heeft afgewogen
13. Als een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, moet het college beslissen of hij wel of niet toepassing geeft aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Bij het nemen van die beslissing komt aan het college beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiseres of het bestreden besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
14. De rechtbank oordeelt dat het college in dit geval de vergunning met de afwijking van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen. Het college heeft voor de toepassing van de bevoegdheid uit artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2o, van de Wabo, om in afwijking van het bestemmingsplan vergunning te verlenen, de beleidsregels “Kruimelgevallenbeleid gemeente Rheden 2017” vastgesteld. Het college heeft deze beleidsregels toegepast bij het verlenen van de vergunning. Niet is aangevoerd en het is de rechtbank ook niet gebleken dat de beleidsregels op onjuiste wijze zijn toegepast. Er is in dit geval sprake van een zodanig geringe afwijking van het bestemmingsplan dat de gevolgen voor de privacy voor eiseres verwaarloosbaar zijn vergeleken met een uitbouw die wel geheel binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan zou kunnen worden gerealiseerd. Datzelfde geldt voor de gevolgen voor lichtinval. Onder deze omstandigheden is het niet onredelijk dat het college de belangen van vergunninghoudster zwaarder heeft laten wegen dan de belangen van eiseres. Omdat er geen balkon of dakterras wordt gerealiseerd op de uitbouw, is bovendien de vrees voor inkijk in de slaapkamer van eiseres niet gegrond. De rechtbank gaat daarbij wel uit van de toezegging van het college tijdens de zitting dat het er op zal toezien dat er een doorvalbeveiliging wordt aangebracht bij de openslaande deuren die verhinderen dat het dak betreden kan worden.
Had de vergunning om andere redenen geweigerd moet worden?
15. Eiseres heeft klachten geuit over de wijze waarop is gebouwd en stelt daardoor schade te hebben geleden. Tijdens de zitting is al toegelicht dat dit geen redenen zijn die onderdeel zijn van het wettelijke toetsingskader op grond waarvan het college kon besluiten om de vergunning te weigeren. Deze gronden kunnen daarom hier buiten bespreking gelaten worden. Desgewenst kan eiseres een handhavingsverzoek bij het college indienen indien zij meent dat er is gebouwd in afwijking van de vergunning of rechtstreeks werkende regels over het uitvoeren van bouwactiviteiten uit het Bouwbesluit 2012 of het inmiddels geldende Besluit bouwwerken leefomgeving. Voor schade die eiseres stelt te hebben geleden kan zij zich wenden tot haar opstalverzekering en zo nodig langs privaatrechtelijke weg andere partijen aansprakelijk stellen.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Er is om die reden in deze procedure geen aanleiding voor een schadevergoeding. Evenmin heeft eiseres recht op een proceskostenvergoeding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2024 door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier.
Griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.